Tegenwoordig verwijst Vlaanderen naar het gehele Nederlandstalige deel van België. Vroeger was het de naam van het graafschap dat ruwweg de huidige provincies West- en Oost-Vlaanderen omvatte, alsook Zeeuws- en Frans-Vlaanderen. Maar in de oudste geschriften die wij kennen, uit de achtste eeuw, sloeg het op een gouw die volgens de geschiedkundige Georges Declercq strekte van de IJzermonding in het zuidwesten tot net voorbij Brugge in het noordoosten. Deze pagus Flandrensis was, in de woorden van Declercq, een reusachtige schorrenvlakte die vooral voor schapenteelt geschikt was. Ook ertoe gerekend werd de zoom van de hogere zandstreek die eraan grensde, alwaar de meeste bewoning was.
Over de herkomst van Vlaanderen, Vlaams en Vlaming wordt al eeuwen getwist, maar de inmiddels gangbaarste duiding, van Jan Dhondt en Maurits Gysseling, stamt alweer uit 1948 en gaat als volgt. In het Oudgermaans bestond een woord *flaumaz, dat in de dochtertalen is betuigd als Oudnoords flaumr ‘stroom, stroming’ (Noors flaum ‘overstroming’), Oudhoogduits floum ‘verstroming’ (Duits Flaum ‘slijk’) en streektalig Engels fleam ‘waterloop van een molen; afwateringssloot’. In het algemene Nederlands heeft de klank *-au- zich tot lange -ō- ontwikkeld, maar in de streektalen langs de kust is *-au- ook wel tot lange -ā- geworden. Verlengd met het achtervoegsel -dr- en de uitgang van het datief meervoud zou dan vervolgens Oudvlaams *Flāmdrum zijn ontstaan, welke zich ontwikkelde tot Vlaanderen. Daarnaast waren afgeleid Oudvlaams *Flāmisk en *Flāming, oftewel Vlaams en Vlaming.
Vooral gezien de hoedanigheid van het landschap dat de naam oorspronkelijk droeg, een gebied dat in de vroege Middeleeuwen tweemaal daags bij vloede overstroomd raakte, lijkt het een aannemelijke duiding. Maar Gysseling zag zich in 1975 genoodzaakt om deze bij te werken, omdat de naam steevast met -a- was overgeleverd, al voordat de overgang van *-au- naar *-ā- in dat gebied was voltrokken. Daarom stelde hij voor dat een oudere vorm, Westgermaans *Flaumandrum, al vroeg verbasterd was geraakt tot Oudvlaams *Flandrum en vervolgens tot Vlaanderen. Zo ook *Flauming tot *Flaming en Vlaming. Maar het moeten aannemen van zulke verbasteringen, hoewel niet zonder vergelijkbare gevallen, komt de aannemelijkheid niet ten goede.
Dan is er het vraagstuk van het achtervoegsel -dr- (of -andr- in de herziening). Volgens Gysseling ware dit ontleend aan een voor-Germaanse taal en ware het in de afleiding *Flaumandrum eigenlijk overbodig omdat het niets toevoegde aan de betekenis. Dat wil zeggen, *Flaumum ‘bij/in de overstromingen’ zou al duidelijk genoeg moeten zijn. Vergeleken wordt ook de Germaanse volksnaam Texuandri, een latinisering van Oudgermaans *Tehswandrōz. Maar daarin is het achtervoegsel van duidelijke betekenis: de naam is voor onze jaartelling afgeleid van *tehswan- ‘rechter, zuider/wester’ en -dr- geeft daar een ruimtelijke tegenstelling binnen een geheel aan. Dat wil zeggen, de *Tehswandrōz zijn niet enkel de ‘rechterlingen’ of ‘zuider-/westerlingen’, maar zij die wonen aan de rechter- of zuider-/westerzijde (van de Rijn) in tegenstelling tot hun volksgenoten aan de andere zijde, de overige Germanen. Het achtervoegsel is eigen aan het Germaans en komt bijvoorbeeld ook voor in ander.
In de vierde eeuw na Christus, toen de Germaanse bewoning van de Vlaamse kust op gang kwam, was het achtervoegsel waarschijnlijk al zo lang niet meer gebruikt ter vorming van afleidingen, dat het te betwijfelen is of men het nog kende, laat staan de lading ervan nog wist. Daarom lijkt het weinig aannemelijk dat de nieuwe, Germaanse naam voor deze streek met dit achtervoegsel gevormd is.
Een heroverweging van enkele eerdere duidingen is dan niet gek. In 1891 verwees J. Seghers naar de Westvlaamse uitdrukking vlamvol ‘boordevol, vlak met de rand van het vat of glas’. Hij begreep hieruit dat vlam ‘vlak, effen’ betekende. Van diens voorloper waren dan afgeleid Westgermaans *Flamisk, *Flaming en *Flamde ‘vlakte’, nieuwer *Flande, waarvan uiteindelijk, met nieuwe meervoudsuitgang -eren (zoals in kinderen), de afleiding Vlaanderen. Overigens, gangbaarder dan vlamvol was wellicht de vorm vlamende vol, waarbij vlamen ook wel werd geduid als nevenvorm van plamen ‘effenen’, zelf een nevenvorm van planen, dat uiteindelijk teruggaat op Latijn plānāre ‘vlak maken, effenen’, bij plānus ‘vlak, effen’.
Enkele tientallen jaren later stelde A. Carnoy een grondwoord *flani ‘vlakke grond’ voor. De -m- in de afleidingen *Flamisk en *Flaming ware dan ontstaan onder invloed van de beginklank (vergelijk pruim uit Latijn prūnus), terwijl de voorloper van Vlaanderen ware samengesteld met een afleiding van wanderen ‘dolen, zwerven’, dus met een betekenis als ‘vlakte-dolers’. De -n- kon zich daar handhaven door invloed van -dr-.
Deze beide duidingen hebben hun zwaktes, maar zouden in de juiste richting kunnen wijzen. Laat ons daarom eens helemaal naar het begin gaan. In het Proto-Indo-Europees, de voorouder van de meeste Europese talen, bestond het woord *pleh2nós ‘vlak, effen’. Dit ontwikkelde zich tot zowel Latijn plānus ‘vlak, effen’ als Oudgermaans *flanaz ‘vlak, effen’, dat is overgeleverd als streektalig Engels flan ‘vlak, ondiep; uitgestrekt, wijd’.
Daarnaast was er de afleiding *pleh2nóm ‘vlak iets, vlakte’, waarvan Latijn plānum ‘vlakte’ en Oudgermaans *flaną. Dit laatste woord is in de dochtertalen overgeleverd in meerdere betekenissen die allemaal uitgaan van iets dat vlak en/of uitgestrekt is: streektalig Engels flan, flam ‘klein rond net dat over een konijnenhol wordt gelegd’, Nederlands vlan, vlam ‘soort slagnet’, Engels flams (mv.) ‘waterplanten die een watervlak bedekken, en zulk een watervlak zelf’, Gronings vlam ‘vlies op het water van rottende stoffen’ en streektalig Engels flam, flanhat ‘brede hoed’. Daarnaast was er streektalig Engels flam ‘laag, drassig land bij een stroom’, een woord dat door Gysseling wel gezien werd als een voortzetting van bovengenoemd Oudgermaans *flaumaz ‘stroom, stroming’, wat vormelijk gezien onwaarschijnlijk is. Vlaams vlamvol (dan wel vlamende vol) ‘boordevol’ zou afgeleid kunnen zijn van zowel het bijvoeglijk naamwoord als het zelfstandig naamwoord.
De volgende gang van zaken is dan wellicht aannemelijker. In de vierde eeuw na Christus trokken groepen Germanen naar de Vlaamse kust. Zij stuitten daar, in de woorden van Declercq, op een reusachtige schorrenvlakte, of anders gezegd op een land van schorrenvlaktes. Het woord dat deze nieuwe bewoners voor ‘vlakte’ hadden was Westgermaans *flan (uit Oudgermaans *flaną). Het meervoud hiervan was eigenlijk *flanu, maar onder invloed van een andere groep onzijdige woorden, zoals *kalf, meervoud *kalfru, veranderde deze in *flanru. Een uitgangswijziging als deze is in de Westgermaanse talen met menig onzijdig woord gebeurd. Vergelijk bijvoorbeeld hoe Oudengels cild ‘kind’ het (nieuwe) meervoud cildru kreeg of hoe Middelnederlands spaen als meervoud naast spane ook spaenre en vervolgens spaendre had. De overgang van -nr- tot -ndr- ging vanzelf. Vergelijk de ontwikkeling van Oudgermaans *þunraz tot Middelnederlands donre/dondre tot Nederlands donder.
De bewoners noemden hun streek dus de *Flanru/*Flandru ‘vlakten’. Uit de derde naamval hiervan, *Flanrum/*Flandrum ‘bij/op de vlakten’, is uiteindelijk Vlaanderen ontstaan, met een rekking van de klinker zoals plaatselijk bijvoorbeeld is gebeurd met pander tot paander. In het enkelvoud veranderde de -n- al vroeg in een -m-, onder invloed van de voorgaande f-. In het meervoud bleef die verandering uit, door de sterkere invloed van de aangrenzende -(d)r-. Van dit *flam ‘vlakte’ werden vervolgens afgeleid *Flamisk ‘van de vlakte’ en *Flaming ‘vlakteling’, welke thans voortleven als Vlaams en Vlaming.
De kracht van deze duiding is dat Vlaanderen niet, zoals bij iedere andere duiding, als een afzonderlijke samenstelling of afleiding hoeft te worden gezien. Het is niets anders dan het meervoud van het grondwoord van Vlaams en Vlaming.
Chris Impens voor het beschikbaar maken van Gysselings latere stuk.
Gemaakt door Joop van Houdt, https://beeldbank.rws.nl, Rijkswaterstaat, Ruimte voor de Rivier.
Carnoy, A., Dictionnaire Etymologique du nom des Communes de Belgique (Leuven, 1939)
Carnoy, A., Origine des Noms de lieux des environs de Bruxelles (Brussel, 1927)
Declercq, G., “Vlaanderen en de Vlaanderengouw in de vroege middeleeuwen”, in Vlaanderen, jaargang 44 (Tielt, 1995)
Devos, M. e.a., “Zeewoorden: een speurtocht naar de naamsverklaring van zandbanken, geulen en andere ‘zee-begrippen’”, in De Grote Rede 36 (2013), blz. 104–9
Dhondt, J. & M. Gysseling, “Vlaanderen, oorspronkelijke ligging en etymologie”, in Album Prof. Baur (Antwerpen 1948), I, blz. 192-220
Gysseling, M., Toponymisch Woordenboek van België, Nederland, Luxemburg, Noord-Frankrijk en West-Duitsland (vóór 1226) (1960)
Gysseling, M., “Vlaanderen”, in Encyclopedie van de Vlaamse Beweging (Tielt-Amsterdam 1975), blz. 1906–12
INL, Woordenboek der Nederlandsche Taal (webuitgave)
Laan, K. ter, Nieuw Groninger woordenboek, tweede druk (Groningen, 1989)
Seghers, J., “Vlanderen”, in Biekorf, jaargang 2 (1891)
Vaan, M. de, Etymological Dictionary of Latin and the other Italic Languages (Leiden, 2008)
Verdeyen, D., “Vlaanderen en Vlaming”, in Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde (Gent, 1943), blz. 407–79
Wright, J., The English Dialect Dictionary, Volume II. D–G (Oxford, 1900)
Misschien ook in dit kader: vlaai (NL) en flan (F), vlakke, ronde taart
Vooral flan is in dit verband inderdaad opmerkelijk. Maar schijn bedriegt. Het gaat terug op Oudfrans flaon, dat zelf is ontleend aan Oudnederlands *flatho ‘platte koek’ (accusatief *flathon). Hiervan ook Middelnederlands vlade, waarvan vervolgens Nederlands vlaai en vla.
De wortel van dit woord is wellicht in de verte verwant aan de wortel van ons vlakte-woord in het stuk, maar hoe is onduidelijk, vrees ik.
Ja, ‘le plat pays, qui est le mien…’ het zal allicht wel iets met ‘plat’ en ‘vlak’ te zien hebben maar de wegen der woordwortelkunde blijven toch kronkelig en bochtig maar juist daarom ook zo aardig en leuk. Vlaanderen, gespiegeld aan ‘waterachtig’ en ‘plat’, wel ja, hoewel het dan toch een beetje verwonderlijk is waarom het noordelijke verlengde ervan, dat nog veel ‘waterachtiger’ en nog veel ‘platter’ is, met de naam ‘Holland’ werd betekend? Hol-land, ho-land, hooi-land, hoog-land….??
In het Spaans staat het woord ‘flamenco’ voor 3 grondbetekenissen; 1. een Vlaming (uit ‘Flandes’ /Vlaanderen) 2. een mooi roos/rood gevederde, sierlijke vogel (in het Nederlands flamingo genoemd) 3. kleurrijk vurige liederen/dansen met wortels in de gitano (zigeuner) cultuur en in het warm zuiders temperament. Zowel de betekenissen 2. als 3. halen hun wortels rechtstreeks uit de ‘vlammen’ (flama(llama)/flamear/flambear), uit het ‘vuur’ dus, dat staat tegenover het ‘water’ als de ‘hel’ tegenover de ‘hemel’. Het is en blijft één van de vele ondoorgrondelijke wonderen van ‘taal’ waarom de Spanjaarden – niettegenstaande het vlakke en het ‘waterachtige’ (?) van het land – de ‘Vlamingen’ met de mooie naam ‘flamencos’ hebben gezegend en niet droogweg ‘flandeses’ hebben genoemd zoals ze de ‘Hollanders’ droogweg als ‘holandeses’ hebben betiteld. In elk geval voel ik mij en ben ik ook meer een sierlijk opvliegende, vlamvurige ‘flamenco’ dan een op woordwortelkundig ‘plat’ en ‘waterachtig’ terugvallende Vlaming! En nu, het woord aan de ingezetenen van de ‘Lage Landen’ (bij de Zee)!
Vlaanderen lijkt me een samentrekking van Vlie-Landeren.
Alle gebied dat onderhevig is (of was) aan de vloed van de zee.
Men ziet dat nog oa aan het woord “’t Vlie” (of Flie) voor overstromingsgebied, en Vlieland in Friesland.
Vlaming daarentegen lijkt me gebaseerd op “Vlemschen” of “Vlamschen”, de mensen die het Vlie bewoonden: “Vlie-menschen”. Alternatief is rechtstreeks uit Flie-ming, uitgerokken uitspraak Flae-ming.
Holland als Geulen-land (Heul-Land) komt ook terug in hetzelfde Vlaamse Vlie-gebied in Noord Frankrijk. Op zich dus niet zo raar dat Holland van Nederland ook zo genoemd is: een overstromingsgebied met velen geulen en grachtjes om de overstromingen op te vangen. Men ziet het overal terug in deze gebieden.
Op deze manier zie ik dus een begrijpbare connectie zowel op toponomisch, als etymologisch en geschiedkundig gebied tussen Noord-Frankrijk, Vlaanderen, Holland en Friesland. Het is één lijn die werd doorgetrokken imo.
Wel, de streeknaam stamt waarschijnlijk uit de vierde eeuw na Christus. Toen sprak men nog Westgermaans en luidde vlie nog *fleu (waarbij -eu- een andere klank weergaf dan wij thans met -eu- weergeven).
We komen de naam pas in de achtste eeuw voor het eerst tegen, in de vorm van Oudvlaams Flandr- (met verscheidene verbuigingsuitgangen). Dat dit binnen slechts vier eeuwen verkort ware uit Westgermaans *Fleu-land-r- ‘vlie-landen’ is hoogst onwaarschijnlijk, te meer aangezien in zo’n samenstelling de klemtoon op de eerste lettergreep zou liggen en juist het onbeklemtoonde -a- zou wegslijten i.p.v. het beklemtoonde -eu-. Dat wil zeggen, we zouden dan een verbastering van *Fleu-land-r- tot *Fleundr- verwachten.
Om vergelijkbare redenen is een verbastering van Westgermaans *Fleu-manniskō ‘vlie-mens’ tot Oudvlaams Flamisc hoogst onwaarschijnlijk. En een duiding van Flaming als bevatte dit een lid -ming bevredigt ook niet, want van een woord of achtervoegsel -ming is verder niets bekend.
Persoonlijk, dat Vlaanderen uiteindelijk van één of andere vorm van Vloei-Landeren stamt lijkt me totaal niet zo onwaarschijnlijk.
Laat in het midden of het nu Fleu, Fleh, Flie, Vlie, Fla, Vlaa, Vlei of Vloei is. De stam FL-VL komt uiteindelijk overal terug als het over een vloeiende beweging gaat, en dit in verschillende uitspraken. Zelfs vlak komt dan waarschijnlijk van vlei-ig.
Dat afhankelijk van de uitspraak de tussenklinkers gerokken of ingetrokken worden is duidelijk. Daar zijn volgens mij geen eeuwen voor nodig. De Fleu-Landers (ingekort Fl-landers of Fl-landeren) als je wil, werden bewoond door de Fleu-heim-ingen (heim/hem als thuisoord). Vandaar dat een Fleu-(hei)ming in al z’n varianten mij niet zo gek in de oren klinkt.
Een simplistische gedachte: waarom zouden de nieuwe bewoners hun pas betreden schorren “vlakten” willen noemen? Wat àchter hen lag was even vlak.
Ik zou zeggen: onder vlakte versta ik niet slechts een vlak land, maar een dat uitgestrekt is en overwegend struik- en boomloos is (d.w.z. geen begroeiing hoger dan de kruidlaag heeft). Het achterland op de hogere zandgronden zal –hoewel inderdaad vlak– vrij bosrijk zijn geweest. Het is daarbij nog mogelijk dat Westgermaans *flan reeds een lading van waterige vlakte had, gezien de betekenissen van het woord in de dochtertalen.
Heeft de stamnaam van de Pleumoxii iets uit te staan met het woord voor vlakte of plat? Ik vraag me dit af omdat ze mogelijkerwijs die kanten op hebben gewoond…
Met vriendelijke groet!
Pleumoxii is een opmerkelijke naam, vanwege die p-. De Indo-Europese *p- is namelijk aan het begin van woorden verloren gegaan in het Keltisch en dus het Gallisch. Wel ontwikkelde de Indo-Europese *kʷ- zich alsnog tot een Gallische *p-. Dus, aannemende dat Pleumoxii een Gallische naam is, zouden we moeten uitgaan van een Indo-Europese voorloper die begon met *kʷleum-. Is op zich mogelijk, maar niet heel aantrekkelijk, want de beginklankreeks *kʷl- was heel zeldzaam in het Indo-Europees.
We kunnen nog overwegen dat Pleumoxii stamt uit een vroeg uitgestorven, onbekende vorm van Keltisch waar de *p- niet verloren was gegaan. Caesar onderscheidt een “Belgische” taal van het Gallisch, maar voor dier bestaan is anderszins weinig tot geen bewijs.
Een andere mogelijkheid: Pleumoxii is de uitkomst van een Gallische poging tot het uitspreken van een oorspronkelijk Germaanse naam die begon met *Fleum-. Immers, de Germaanse *f werd aanvankelijk uitgesproken met beide lippen. In Caesars tijd bestond die klank niet in het Gallisch, en het is aannemelijk dat een Galliër daar *p- van gemaakt zou hebben.
Nu, Oudgermaans *fleum- zou zich in het Nederlands klankwettig tot *vliem- hebben ontwikkeld. En laat het Westvlaams nu net het (bij)woord vliem kennen, in de betekenis ‘effen, vlak, juist, recht’. In zijn woordenboek van het Westvlaams gaf De Bo ook het voorbeeld vliem vul (van glazen, vaten) ‘boordevol’. In dezelfde betekenis ook de vorm vliemende vul. En dat is uiteraard niet los te zien van de woorden die ik in mijn stuk noem: vlamvol, vlamende vol ‘boordevol, vlak met de rand van het vat of glas’.
Zo’n ‘stel’ vinden we ook in het noorden van Nederland. Ik noemde in het stuk reeds Gronings vlam ‘vlies op het water’. In een aangrenzende streektaal: Drents vliem, met dezelfde betekenis.
Het lastige is alleen dat *flan- (< *pleh2nós) en *fleum- om taalkundige redenen niet aan elkaar verwant kunnen zijn binnen het Germaans, d.w.z. niet van dezelfde wortel kunnen komen. Wellicht dan dat deze twee woorden redelijk vroeg met elkaar verhaspeld zijn, zodat ze hetzelfde gingen betekenen.
Een mooie duiding, dankuwel!
Ik herinner me ooit gelezen te hebben in de AGN dat Gysseling het had over het voorkomen van de P in (plaats)namen als een relict. Zou zo iets nog mee kunnen spelen of is dat een achterhaalt idee zoals het noordwestblok?
Nu vraag ik me toch af wat het tweede deel van de naam Pleumoxii dan kan betekenen…
Een en ander leidt weer tot een leuke zoektocht waarbij ik vliet dan weer vlieg van stam naar woord, nogmaals dank!