Gim, hörfir, búði, dusill, feykir, bál, brísingr – het zijn slechts enkele van de tientallen dichterlijke woorden voor ‘vuur’ en ‘brand’ waar een IJslandse skáld in de Middeleeuwen over kon beschikken. Sommige waren toen al stokoud, kostbaar als edelstenen en al die eeuwen bewaard voor een welgeweven lied. Andere waren vermoedelijk nog niet zo lang voordien bedacht door dichters om in hun rijm te slagen. Zeldzaam onder deze vuurnamen is nertill, en bijzonder, want hetzelfde woord bestaat –of bestond– mogelijk ook in een enkele Nederlandse streektaal.
Binnen het IJslands zelf lijkt nertill een afleiding te zijn van het werkwoord narta, dat ‘knagen, knabbelen’ betekent. Het geeft ons dan vooral een voorstelling van knapperend haardvuur dat gestaag het hout verteert en het huis verwarmt – of opeet als iemand niet oplet. Nooit zonder gevaar, maar het ware aanvankelijk dus eerder een gemoedelijk vuur om koude voeten bij te bakeren onder sterke verhalen dan de allesverzengende oerbrand die Middenaarde teistert bij het einde der tijden.
Nertill en narta horen samen bij Faeröers nørtur ‘klein beetje’. Voor wie er niet bij stil staat: een beetje is eigenlijk een kleine beet in de zin van een hapje. Ook verwant is gewestelijk Zweeds narta, voor ‘gierig zijn, zuinig zijn’. Een zuinigerd let immers op de kleintjes en houdt het bij hapjes en beetjes, op straffe van geweldige pijn in hart en buidel. Dat lijkt dan weer aardig op Schots nirt ‘stukje; zuinigheid’ en nirty ‘gierig, zuinig’, woorden die wel ooit door neergestreken Noormannen zijn meegenomen. En iets verder naar het zuiden, in het Engelse Yorkshire, gebruikt men vanouds het woord nerty ‘opvliegend, driftig’. De betekenis ligt niet ver van de vorigen af: zuinigheid en driftigheid zijn vaak in één en dezelfde ziel te vinden.
Vooral die laatste twee woorden, nirty en nerty, lijken verdraaid veel op het in Groningen, Drenthe en Overijssel voorkomende nirtig ‘knorrig, korzelig, nurks’, met nevenvormen als nortig en nurtig. In ruwweg dezelfde betekenis bestaan ook Fries noartich en noartel en Nederlands nors, ouder nortsch. Van dit laatste woord heeft men wel vermoed dat het is afgeleid van de voorloper van noord, met de gedachte dat noordvolk weinig geduld heeft en snel in vurige woede ontsteekt. Toch zou het eenvoudiger zijn als het hoort bij de mooie groep woorden die wij zojuist langs hebben zien komen.
Hoe het ook zij, we drijven steeds verder af van vuur en vernietiging/gezelligheid. Laat ons daarom eindelijk de aandacht vestigen op die mogelijke Nederlandse evenknie van nertill. Want in de volkstaal van de Zaanstreek, die vlak boven Amsterdam is gelegen, vinden we het anders zo eigenaardige nartel, en wel uitsluitend in de uitdrukking in de nartel zitten. De Hollandse taalkundige Gerrit Boekenoogen legde deze uit als ‘in benauwdheid zijn’ en ook… ‘in de brand zitten’.
Het is dan mogelijk dat nartel hetzelfde woord is als nertill, dus met de betekenis ‘brand’ of ‘vuur’, maar het valt vooralsnog niet uit te sluiten dat het er slechts toevallig op lijkt en eigenlijk een ander woord is, in de zin van ‘knel’ of ‘nauw’. Sterker nog, in klank lijkt nartel verdraaid veel op benard(heid). En Boekenoogen wijst ook op de uitdrukking in de nar zitten ‘in angst zitten’, in gebruik verder naar het zuiden in Oud-Beijerland, dat toch wel een afleiding van (be)narren lijkt te zijn. Aan de andere kant, het Zaans kent ook gnartelen voor ‘knagen’, terwijl het IJslands naast narta ook beschikt over naga, ouder gnaga. Het is ten slotte nog mogelijk dat nartel en nertill beide terug gaan op één en hetzelfde oude woord, maar dat dit oorspronkelijk in de ruimere zin van ‘knagende toestand’ of zulks werd gebruikt.
Zittend in de warmte van het haardvuur kan men genieten van de knetterende knusheid, maar ook de gelegenheid hebben om zorgen op te rakelen en zich weer eens goed beknaagd en bekneld te voelen. Wat het ook werkelijk betekent, niemand wil in de nartel zitten.
Het IJslandse woord naga ken ik ook uit de Hindoe en Boeddhistische mythologie. Hier is Naga geen werkwoord maar een vaak rancuneuze slangachtige ‘duivel’ die in sommige gevallen zelfs kinderen eet (knagen, bijten?). Naga is een algemene benaming want er zijn vele Naga’s zonder echte persoonlijkheid.
Naga’s zijn hebberig en gierig want zij potten al het goud dat in de aarde zit op en houden dat helemaal voor zichzelf. Naga’s worden met water geassocieerd het tegenovergestelde van vuur. In een van de bekendste verhalen uit het Boeddhisme wordt een wel erg kwaadaardige Naga uiteindelijk overwonnen door middel van een zee van vuur. Naga’s zijn verwant aan de Noorse Midgaardslang en de Europese draken die op hun beurt zelf vuur spuwen. Ondanks een grote mate van syncretisme delen zij een mythologische oorsprong.
Ik ben geen etymoloog maar de Indo-Europese wortels van de Hindoe / Boeddhistische Naga zouden verwant kunnen zijn aan nartel?
Ik heb het misschien een beetje onhandig gezegd. De groep van Nederlands knagen en IJslands gnaga en naga is niet verwant aan Zaans gnartelen en IJslands narta. Ik wou enkel aangeven dat zulke woorden met hoge gevoelswaarde vaak enige afwisseling hebben in de beginklinker. Het is dus mogelijk dat er in de Lage Landen naast gnartelen ook een nart(el)en ‘knagen’ heeft bestaan, waarmee de eenzelvigheid van nertill en nartel aannemelijker wordt.
Sanskriet nāgá is dus niet aan nartel e.d. verwant. Overigens ook niet aan knagen e.d., want het betekent naast ‘slang’ ook ‘olifant’ en is waarschijnlijk verwant aan onder meer Nederlands naakt. Volgens een oudere duiding ware nāgá verwant aan Engels snake en Westvlaams snake, maar dat stuit op vormelijke bezwaren die wat ingewikkeld zijn om hier uit te leggen.
Overigens, de vrouwelijke vorm van nāgá is nāgiṇī, en de slang van Voldemort in Harry Potter heet Nagini.
Hartelijk dank voor de uitleg. J.K. Rowling zal goed nagedacht hebben over deze naam zij volgt daarnaast ook de ‘monomyth’ structuren. Slangen en hun doders vormen de kern van onze mythes. Daar valt nog veel over te vertellen.