De rode haan, in de hens

Met het doven van de Germaanse dichtkunst zijn er in de Middeleeuwen naast verhalen en heerlijk klankenspel ook allerhande oude woorden verdwenen. Woorden die niet in alledaagse spraak gebruikt werden en daarom bijdroegen aan een gevoel van verheven ernst in de vertelling. Zo had het Oudnoords nog tientallen woorden voor ‘vuur’, maar heeft het Nederlands naast vuur en brand inmiddels alleen het wat platte fik, het merkwaardige hens en verbindingen als in vlammen en in lichterlaaie. Minder bekend, voor jongelui althans, is de rode haan.

De rode haan werd veelal gebruikt in vaste uitdrukkingen, zoals de rode haan over iemands huis laten vliegen, de rode haan laten kraaien en de rode haan in een huis steken. Over de grens komt hij ook voor, vooral in het Duits in jemandem den roten Hahn aufs Dach setzen en der rote Hahn kräht auf dem Dach. De vooraanstaande Duitse woordkundige Friedrich Kluge zocht de oorsprong van de rode haan in de gewoonte van 16e eeuwse brandstichters: op de gebouwen waar zij het op gemunt hadden zetten zij met rode krijt een teken dat op een haan leek.

We kunnen ons evenwel afvragen of deze brandstichters niet domweg gebruik maakten van een reeds bestaand, voor de hand liggend zinnebeeld waarover geen misverstand kon bestaan. Het is niet moeilijk om een (huis)brand als een rode haan voor te stellen, daar het lichtst ontvlambare deel van het huis vroeger het dak was (omdat het bijna altijd van riet of stro was) en de haan van het erf zich er vaak op bevond. Een brandend huis in het holst van de nacht, een geliefde tijd voor brandstichters, verlicht ook de onmiddellijke hemel, als ware het vervroegd de dageraad, die stonde dat de haan kraait.

Het zinnebeeld lijkt bovendien zijn plek te hebben in de Germaanse mythologische voorstelling rond het einde van de wereld in de grote, alles verzwelgende brand die in het Oudsaksisch de Múdspelli heette en volgens de IJslandse overlevering wordt aangekondigd door drie kraaiende hanen: een helderrode genaamd Fjalarr, een andere genaamd Gullinkambi (‘Guldenkam’) en een donkerrode zonder naam.

De vraag is vervolgens, zou de rode haan iets met de hens te maken kunnen hebben? De oorsprong van hens is namelijk een raadsel. Het etymologisch woordenboek van Van Dale geeft de (weinig overtuigende) oppering dat het om een klankschilderend woord gaat, naar het oplaaien der vlammen, terwijl het grote Woordenboek der Nederlandsche taal het laat bij “herkomst onbekend”. Het lijkt ook een erg jong woord, dat kennelijk pas in 1940 voor het eerst op schrift voorkomt, in het Rotterdamsch Nieuwsblad, in de beschrijving van een voorval “ergens in het Westen”:

“Mevrouw, uw huis staat in de hens.”
“Wat zegt u? In de hens? Wat is dat?”
“Er is brand bij u!”

Het lijkt dus beperkt tot bepaalde kringen. Dat is bijna tien jaar later, eind 1949, niet anders, wanneer we in Het Vrije Volk lezen:

“Ieder jaar bezorgen weggeworpen Kerstbomen de politie veel last. Straatjongens zijn er namelijk op verzot deze bomen “in de hens” te steken, en soms gebeurt dat in de nabijheid van huizen. Gisteravond heeft de Amsterdamse politie slag geleverd met tachtig jongens van 16 jaar, die een massale aanval hadden gedaan op grote hoeveelheden Kerstbomen aan de overkant van het IJ.”

In dezelfde krant lijkt het woord een paar maanden later, tijdens de Pasen van 1950, bekend genoeg om zonder toelichting of aanhalingstekens gebruikt te worden en deelt het zelfs ruimte met de rode haan:

“Gisteren werden de Lunteraars gealarmeerd door luid geknetter en een hevige vuurgloed. Het bleek, dat kwaadwilligen de enorme Paas-brandstapel achter de dorpsmolen in de hens gestoken hadden. Drie uur lang was de brandweer in touw om de rode haan klein te krijgen.”

Lunteren ligt in Gelderland, maar de redactie van de krant was in Rotterdam gevestigd. Ook gezien de eerste twee vermeldingen moeten we denken aan een verspreiding vanuit Rotterdam, Amsterdam of in elk geval “ergens in het Westen”. Het is ook opgenomen in enige woordenlijsten van het Mokums en Bargoens, waarmee meteen de kans toeneemt dat het van oorsprong een Hebreeuws of tenminste Jiddisch woord is. Maar zo een kan vooralsnog niet bevestigd worden. En als hens niet ontleend is, hoe komen we er dan aan?

Allereerst is er de mogelijkheid dat het oude Proto-Indo-Europese woord *kenis-, *konis-, bekend van Latijn cinis ‘vuurrest, as, as van een dode’, Grieks kónis ‘stof, as’ en Tochaars B kentse ‘stof’ (of ‘as’), zich ontwikkelde tot Oudgermaans *hanis- ‘as, vuurrest’ (bij uitbreiding ‘vuur, brand’) en vervolgens al die tijd beperkt is gebleven tot de spreektaal van een klein gebied en eindigde als Nederlands hens. Dat is weinig waarschijnlijk.

De kans is groter dat hens beantwoordt aan gewestelijk Duits Hendsch (met nevenvormen als Hinsch, Hündsche), een woord dat verwijst naar branderige aandoeningen onder mensen en vee, zoals miltvuur, en aan gewestelijk Zweeds hunska ‘uitslag op het been van een paard’. Het kan dan een afleiding zijn van een Oudgermaans werkwoord *hintaną ‘branden, zengen’, dat mogelijk overleeft als gewestelijk Engels to hint ‘uitdrogen, verwelken’, en op zijn beurt terug kan gaan op de Proto-Indo-Europese wortel *(s)kend-, bekend van onder meer Latijn -cendō in accendō, incendō, succendō ‘ontsteken, in brand steken’. Ja, we kunnen ons afvragen of de hond van rodehond hier ook bij hoort.

Een derde mogelijkheid, wat ver gezocht, is dat hens van het eveneens jonge henzen ‘fel branden’ is afgeleid en niet andersom, en dat dit hetzelfde is als het oude Nederlandse werkwoord henzen, een woord dat ‘inwijden’ betekende, in het bijzonder het inwijden van o.a. zeelui door hen water op het hoofd te gooien. Mogelijk werd het woord vandaar ook in de zin van ‘blussen’ gebruikt en kon een verbinding als een gehensd huis in betekenis verschuiven van een ‘geblust huis’ naar een ‘verbrand huis’.

Maar wellicht het meest aannemelijk is dat hens een samentrekking is van hennehuis ‘hoenderhok, kippenhok’. Dit woord duikt halverwege de 17e eeuw al op in de in Rotterdam gedrukte woordenboeken Nederduits-Engels en omgekeerd van Henry Hexham, in vormen als henne-huys en hinnen-huys. Hoewel het een gauw gemaakte samenstelling is, getuige ook Engels henhouse, komt het woord in verrassend weinig hedendaagse woordenboeken voor. We noemen hennehuis in De Zaanse taal van G.J. Boekenoogen en hinnes in de Woordenlijst van het Valkenburgsch plat van Th. Dorren. Vooral dat laatste is door diens samengetrokken vorm belangwekkend. Een verdere samentrekking naar hins is gauw gebeurd, zo ook van hennehuis naar hennes en uiteindelijk hens.

Als hens inderdaad een verbastering is van hennehuis, moet dit met gedachte aan de rode haan zijn betekenis ‘brand’ hebben gekregen. We kunnen denken aan een nooit opgeschreven uitdrukking als de rode haan is in den hennehuis als speling op de rode haan is in den huis (met den i.p.v. het vanwege de derde naamval), die na verbasteringen als de rode haan is in de hennes niet meer begrepen werd, waardoor men na verloop van tijd ging zeggen dat niet de rode haan maar het huis zelf in de hens staat of is gevlogen.

Neem het de haan eens kwalijk.

Verwijzingen

Beekes, R., Etymological Dictionary of Greek (Leiden, 2010)

Boekenoogen, G.J., De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon – Aanvullingen (Zaandijk, 1971)

Dorren, Th., Woordenlijst van het Valkenburgsch plat (1928)

Grimm, J. & W., Deutsches Wörterbuch, 16 Bde. in 32 Teilbänden (Leipzig 1854-1961)

Hexham, H., Het groot woorden-boeck: gestelt in ‘t Nederduytsch, ende in ‘t Engelsch (Rotterdam, 1648)

Hexham, H., A Copious English and Netherduytsch Dictionarie, Composed Out of Our Best English Authours (Rotterdam, 1660)

INL, Middelnederlandsch Woordenboek (webuitgave)

INL, Woordenboek der Nederlandsche Taal (webuitgave)

Naeranus, Isaak, Schatkamer der Nederduitse en Franse talen (Rotterdam, 1681)

Rix, H. e.a., Lexikon der indogermanischen Verben, 2. Auflage (Wiesbaden, 2001)

Seiler, F., Deutsche Sprichwörterkunde (München, 1922)

Stoett, F.A., Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden (Zutphen, 1923-1925)

Vaan, M. de, Etymological Dictionary of Latin and the other Italic Languages (Leiden, 2008)

Veen, P.A.F. & N. van der Sijs, Van Dale Etymologisch woordenboek (Utrecht/Antwerpen, 1997)

Vendell, H., Ordbok över de östsvenska dialekterna (Helsingfors, 1904)

Vries, J. de, Edda: Goden- en heldenliederen uit de Germaanse oudheid, 10e druk (Deventer, 1999)

Wanzeck, C., Zur Etymologie Lexikalisierter Farbwortverbindungen: Untersuchungen Anhand Der Farben Rot, Gelb, Grün und Blau (Amsterdam, 2003)

Wright, J., The English Dialect Dictionary, 6 vol. (Londen, 1898-1905)

12 gedachtes over “De rode haan, in de hens

  1. Olivier, zoals altijd, weer een gaaf stuk! Dank voor je arbeid en inzet en plezier. Ik vind het leuk om net nu een stuk over ‘Rode Haan’ te lezen. Kortgeleden was ik meermalen net ten zuid-oosten van de stad Groningen en dan kom je in de buurt van ‘Roode Haan’. Deze buurt heeft net als de buurt aan het Reitdiep op het Hoge land een naam die me al enige tijd verwonderd. De overeenkomst met de benaming voor uitslaande brand is natuurlijk zeer opvallend. Heb je je hier al eens verdiept? Ik heb hier tot nog toe geen tijd voor gehad. misschien weet jij al meer.

    Dank en groet!
    Eric

    1. Dank je, Eric, doet me deugd!

      Ik heb Nederlandse plaatsnamen van Van Berkel & Samplonius erop nageslagen en daarin staat dat de plek is vernoemd naar de oude herberg De Roode Haan. Ik vraag me wel af waarom die zo genoemd is. Bijna alsof ze de goden verzochten.

      1. He Olivier!
        Dank voor je reactie. Het boek van Van Berkel & Samplonius staat ook nog altijd op mijn lijstje. Een herberg klinkt logisch. Wel is het opvallend dat het hier twee verschillende plekken in de provincie Groningen betreft (zo’n twintig km hemelsbreed uit elkaar)… Gaat het in beide gevallen om een herberg? Dat zou wel heel opmerkelijk zijn. Toch benieuwd wat er achter zit.

      2. Ja, ik zat me net te verwonderen over die tweede bij Warfhuizen. Ik zou gokken dat het ook een herbergnaam is, ja.

        Overigens is de informatie van (een nieuwe uitgave van) het boek verwerkt in de Plaatsengids, bij elke plaatsnaam onder het kopje “Naam”.

  2. Ik ben wel geneigd het woord ‘hens ‘ aan het Latijnse ‘incendium’ te koppelen.Het Frans heeft ‘cendre’ voor as.En dat kan moeilijk toeval zijn.Er wordt ook in de laas verwezen naar
    rodehond.Het valt me op dat planten die beginnen met ‘hond’, een verbastering van gond(zweer) meestal giftig en brandend zijn. Zij het in de mond of op de huid. Ik denk aan hondspeterselie,hondstand,hondsdraf,hondstong enz…Wellicht dat ‘gond’ ook iets te maken heeft met hen(d)s.
    Overigens weer een boeiend onderwerp.
    Walter

    1. Zover ik weet is de naam hondsdraf ontstaan uit gundreba. Opbouw van gund (wond, zweer, etter) en reba (rank). In het gebruik is het een plant die niet zozeer brandt, zweren veroorzaakt of giftig is, maar juist gebruikt wordt/werd voor het stillen van een brandend gevoel (werkt perfect als je last hebt van brandnetelblaren).

    2. De /d/ van Frans cendre is niet oorspronkelijk, maar een overgangsklank (zoals in Nederlands donder uit ouder donre). Het woord is de voortzetting van Latijn cinerem, de accusatief van cinis, dat ik in mijn stuk noem.

      Latijn incendium hoort bij het eveneens genoemde incendō. De /d/ hoort daar dus bij de wortel.

      Misschien dat de beide wortels uiteindelijk, in een verder verleden, wel aan elkaar verwant zijn, maar ik durf het niet te zeggen.

      Plantnamen met honds- zijn opmerkelijk inderdaad. In sommige gevallen zal er wel naar de viervoeter verwezen zijn, en in andere gevallen meer in de categorie van hondenweer, maar misschien dat er inderdaad toch eentje van andere herkomst is en met brand te maken heeft.

      Het woord gond, waar hond in hondsdraf zoals Eric zegt een verbastering van is, staat er wel los van. De Oudgermaanse /h/ werd weliswaar meer als de huidige harde g uitgesproken, maar in de regel is het als beginklank nooit tot een verwarring gekomen met de Oudgermaanse /g/.

  3. Ik heb trouwens nog nooit iemand over een “rooie haan” gehoord, ik ken echter wel “rooin Hein” voor vuur, dit is daarentegen geen erg verspreid begrip (zelfs binnen Twenthe), het schijnt Almeloos plat te zijn.

    1. Die vorm ben ik in mijn struinen niet tegengekomen. Ik zal eens kijken of ik er nog wat over kan vinden.

      1. Hoi Olivier, ik heb het ook zelf nog eens nagezocht, al staat “rooin Hein” in de paar teksten met een hoofdletter ‘H’ gespeld (ook in het dialexicon), begint het mij te bekruipen dat dit een spelfout is en hier wel degelijk “rode haan” bedoeld wordt.

        AN.: haan / haantje
        TW.: hean – heinne (uitspr. hejnn’) / heänke(n) – heinneke

        Dit komt wel vaker voor in het Twents, de Nederlandse “ei” als in; (de naam) “Hein” of (de maand) Mei wordt als “ej” “èj” / “äj” uit gesproken, Twents “Mei” klinkt als Engels “May”.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.