Amer

Zeer tevreden aanschouwde ik mijn vuur in de open herfstlucht. De haard was in dit geval de stronk van een omgezaagde dode berk in de tuin. In uitgraven had ik geen zin gehad. Opbranden zou het! Het vatte niet gemakkelijk vlam, want de wind was straf en ik spotte met brandbare vloeistoffen, maar mijn geduld werd uiteindelijk beloond met de hete gloed van één grote amer, om te spreken met een oud woord voor gloeiende houtskool en hete as – goed mogelijk een van de laatste Germaanse overblijfselen van een bijzondere, lang verloren vervoeging.

Volgens de woordenboeken komt het in vormen als aomere nog voor in delen van Brabant en Limburg. In Duitsland is het beperkt tot de streektalen, zoals Westfaals åmer, maar de Engelse evenknie ember is nog volop in gebruik. In Scandinavië vinden we onder meer gewestelijk Noors åmyrja en eimørja en algemeen Noors ildmørje en eldmørje, verhaspeld met ild en eld ‘vuur’.

Gezien oudere vormen als Oudhoogduits eimuria en Oudnoords eimyrja, en aangezien r zich uit de Germaanse *z kan hebben ontwikkeld, is de gangbare opvatting dat het oorspronkelijke, Oudgermaanse woord *aimuzjōn moet hebben geluid. Dit ware dan een samenstelling van enerzijds *aimaz, overgeleverd als Oudnoords eimr ‘rook, vuur, stoom’, en anderzijds *uzjōn, dat niet is overgeleverd, maar een nevenvorm kan zijn geweest van *usjōn, overgeleverd als Oudnoords ysja ‘vuur’. Nu is zoiets als ‘stoom-vuur’ een weinig treffende beschrijving van gloeiende kool of hete as, maar het kan uiteraard zijn dat de beide woorden ooit net iets anders hebben betekend.

Moeilijker wordt het wanneer we bedenken dat de Germaanse *ai van de veronderstelde voorloper *aimuzjōn zich in het Nederlandse/Nederduitse en Hoogduitse gebied klankwettig ontwikkelde tot een lange e en ei, zoals bij Oudhoogduits eimuria. Dat betekent namelijk dat vormen als Limburgs aomere en Westfaals åmer (en trouwens ook gewestelijk Noors åmyrja) ofwel op onwaarschijnlijke wijze ontleend zijn aan het Oudfries, waar de *ai onder bepaalde omstandigheden een lange a werd, ofwel teruggaan op een nevenvorm *ēmuzjōn, mogelijk ontstaan onder invloed van de voorloper van Westfaals åme ‘vonk’. De werd namelijk wél een lange a (en vandaar een å).

En dan valt het net zo goed om te draaien: *ēmuzjōn ware de oorspronkelijke vorm, die men al in Germaanse tijden niet meer begreep en vervolgens vervormde tot *aimuzjōn. Dit *ēmuzjōn ware bovendien geen samenstelling (iets wat in vroege tijden weinig gebruikelijk was), maar een afleiding. Of beter gezegd een zeer oude vervoeging: een zogenaamd actief voltooid deelwoord. Iets dat in het Nederlands niet bestaat en binnen het Germaans beperkt was tot een paar versteende vormen. Een bekend voorbeeld is Gotisch bērusjōs ‘ouders’, van Oudgermaans *bēruzjōz, het meervoud van het vrouwelijke *bēruzī ~ *bēruzjō- ‘moeder’. Als versteend actief voltooid deelwoord van het werkwoord *beraną ‘dragen’ betekende dat eigenlijk ‘gedragen hebbende, geboren hebbende’.

Ons *ēmuzjōn, dat dan eigenlijk de zwakke verbuiging is van een *ēmuzī ~ *ēmuzjō-, veronderstelt aldus een sterk werkwoord *emaną. Maar zulks kennen we niet als zodanig in de Germaanse talen en moet dus al vroeg uit omloop zijn geraakt. Wel kunnen we op grond van de regelmatige klankverschuivingen zeggen dat het de voortzetting moet zijn van een ouder, Proto-Indo-Europees *h1em- (met *h1 als keelklank die in bijna alle dochtertalen is verdwenen). En zo’n wortel bestond, in de betekenis ‘nemen’, gezien onder meer Latijn emō en gewestelijk Litouws emù. Als deze herleiding klopt betekende ons *ēmuzjōn dus oorspronkelijk ‘de genomen hebbende’. Dat klinkt wat gek, tot je denkt aan uitdrukkingen als vlam vatten, vroeger ook vuur nemen, en Engels to catch fire. Het is bij de haard ook echt wachten tot de houtsblokken het vuur ‘pakken’.

Aannemelijk is dat het werkwoord ooit samen met een later weggelaten woord voor vuur of vlam werd gebruikt en op zichzelf ‘ontbranden’ of iets dergelijks ging betekenen. Daarop wijst ook de kennelijke verwant Westfaals åme ‘vonk’ van hierboven. Het is de evenknie van allerlei woorden voor ontsteking en inflammatie, zoals Drents aom ‘uierzwelling’ en Oudnoords áma ‘wondroos’, een aandoening die vroeger ook bekend was onder de Latijnse benaming ignis sacer ‘heilig vuur’.

Dus, stook een mooi vuur in de haard en beschouw de ameren die daar zo daar mooi vlam gevat hebben.

Beeld
Gemaakt door Jens Buurgaard Nielsen. Enige rechten voorbehouden.
Verwijzingen

Bammesberger, A., “Old English gycer and Gothic jukuzi”, in Language, Vol. 41, No. 3 (1965), blz. 416–9

Falk, H.S. en A. Torp, Norwegisch-dänisch etymologisches Wörterbuch, 1. Teil A-O (Heidelberg, 1910)

Kluge, F., “Gotisch bêrusjôs”, in Beiträge zur Geschichte der deutschen Sprache und Literatur, 36. Band (1910), blz. 224–7

Lehmann, W.P., A Gothic Etymological Dictionary (Leiden, 1986)

Woeste, Fr., Wörterbuch der westfälischen Mundart (Norden/Leipzig, 1882)

Philippa, M., e.a., Etymologisch Woordenboek van het Nederlands (webuitgave)

Ringe, D., A History of English Volume 1: From Proto-Indo-European to Proto-Germanic (Oxford, 2006)

Rix, H., Lexikon der indogermanischen Verben, 2. Auflage (Wiesbaden, 2001)

Tonnaer, M. en H. Sniekers, Thoears Woeardebook (Thorn, 2012)

Szemerényi, O., Introduction to Indo-European Linguistics (Oxford, 1996)

Vries, J. de, Altnordisches etymologisches Wörterbuch (Leiden, 1962)

5 gedachtes over “Amer

    1. Slechts een toevallige gelijkenis, want aambeeld is een vergemakkelijkte uitspraak van aanbeeld, zelf van ouder anebilt e.d.

    1. Waarschijnlijk niet. Bij stroomnamen als Amer, Amstel, Eem (< *Amiz) en Eems (< *Amisī ~ *Amisjō-, gelatiniseerd als Amisia) is eerder sprake van de wortel *am-, ouder *h2emh3 ‘gieten, spoelen’, die bekend is van onder meer Drents beëmen ‘besproeien, onder water laten lopen van hooilanden’ en Oudiers at-aim ‘hij wast’. Een andere mogelijkheid is verwantschap met de groep van Noors ama ‘opdringen’.

      Wel heb ik getwijfeld over vereenzelviging met 16e eeuws Nederlands amer ‘loskade, werf’ (ook amerstad), dat nog enige tijd in delen van Vlaanderen heeft voortgeleefd. Zulks zou ook als ‘genomen hebbende’ begrepen kunnen worden. Punt is alleen dat dat een mannelijk woord is en ik durf niet te zeggen of de mannelijke tegenhanger van *ēmuzī ~ *ēmuzjō- de vereiste vorm had. En aangezien in die streken de h vaak is weggevallen van het begin van woorden houd ik het ook voor mogelijk dat het daar gaat om hamer, dat mannelijk is en vroeger ook ‘steen’ en ‘steilte’ betekende.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.