Reuen van weleer

Tegenwoordig bedoelen we er mannetjeshonden mee, maar vroeger sloeg reu op speurhonden en krachtige honden in het algemeen. Speurhonden—zij die met reuk jagen—waren dan ook een stuk groter en sterker dan nu en vermoedelijk zo gefokt om tegen oerossen, herten, beren en wilde zwijnen hun mannetje te kunnen staan en tevens als waak- en krijgshond te dienen. Een van deze kenmerken zal dan ook in het woord reu besloten liggen.

Bovenstaand Romeins standbeeld van een molossus is gemaakt in de tweede eeuw na Chr., naar een enkele eeuwen ouder Grieks voorbeeld van brons. De benaming verwijst naar de Molossoi, de Griekse stam door wien het ras oorspronkelijk gefokt werd.

Reu is een verkorting van reude, zoals la van lade. In de Westvlaamse vorm reud is die d nog bewaard gebleven. Evenknieën in de zustertalen zijn onder meer Duits Rüde ‘mannetjeshond’, Oudhoogduits rudio ‘grote jachthond’, Oudsaksisch ruthio en Oudengels ryþþa. Die laatste twee woorden werden gebruikt ter vertaling van Latijn molossus, voor een ooit vermaard en geliefd ras van flinke, oorspronkelijk Griekse honden die voor jacht, wacht en oorlog ingezet werden (zie kader en afbeelding). Vergelijkbare honden kwamen ook voor bij de Kelten volgens de oude geschiedschrijvers, en waarschijnlijk dus eveneens bij de Germanen, gezien het bestaan van het hier besproken woord.

Enige onduidelijkheid

Het achterhalen van de herkomst van reu e.d. is wat lastig, aangezien het niet meteen duidelijk is wat de vorm van de gemeenschappelijke, Oudgermaanse voorloper was. Op het eerste gezicht ligt *ruþjō voor de hand, maar *hruþjō is ook gemeend. De oude beginklank *hr- versleet namelijk in alle dochtertalen behalve het IJslands tot een r-, en in het Oudengels bestond naast ryþþa in dezelfde betekenis ook de samenstelling roðhund en die had de kennelijke nevenvorm hroðhund, zij het met de afwijkende betekenis ‘nutteloze hond’.

Aan de andere kant, Oudengels ryþþa is meerdere malen overgeleverd in een tijd dat hr- in het Oudengels anderszins nog niet of nauwelijks was versleten, onder meer bij de overvloedige en zorgvuldige schrijver Ælfríc, de abt van Eynsham tegen het jaar 1000. Dat zou betekenen dat het grondwoord inderdaad met een *r- begon en hroðhund met zijn afwijkende beginklank en betekenis ‘nutteloze hond’ is ontstaan door verwarring met een ander woord of van begin af aan een losstaand woord was.

De woordenboeken hebben weliswaar ook de vorm hryþþa naast ryþþa, maar in tegenstelling tot ryþþa geven ze voor hryþþa geen voorbeelden van diens voorkomen met plek, tijd en zinsverband. We kunnen ons daarom afvragen of die vorm daadwerkelijk ooit is opgeschreven en niet later door geleerden is toegevoegd als veronderstelde verbetering met het oog op hroðhund naast roðhund.

Een duiding

Niettemin gaat Guus Kroonen in zijn Etymological Dictionary of Proto-Germanic ervan uit dat het oorspronkelijke Germaanse woord de vorm *hruþjō had. Hij kan het dan immers verbinden met een groep woorden rond de betekenis ‘snuiven e.d.’, zoals Oudnoords hryðja ‘gehoest en gerochel’ en hrjóta ‘snurken’, Oudengels hrútan ‘snorren, snurken’ en hrot ‘slijm’ en Duits rotzen ‘snuiten’. Hierbij hoort volgens hem ook 16e eeuws Nederlands roden ‘bronstig zijn’, en van diens voorloper ware *hruþjō dan afgeleid. Een andere vorm van datzelfde werkwoord zou bovendien overleven als Engels to rut ‘bronstig zijn’.

Er zijn meerdere bezwaren tegen Kroonens duiding in te brengen. Ten eerste is het dus bij voorbaat twijfelachtig dat de oorspronkelijke beginklank *hr- was. Daarnaast gaat hij ervan uit dat ‘mannetjeshond’ de oorspronkelijke betekenis is, terwijl de oudste vormen juist wijzen op ‘speurhond, sterke hond’ (al zouden we het dan nog vanuit ‘snuiver’ kunnen begrijpen). Verder was 16e eeuws Nederlands roden ‘bronstig zijn’ een nevenspelling van reuden met dezelfde betekenis en is dat eerder een afleiding van reude, rode ‘mannetjeshond’ dan andersom. Vergelijk daarvoor bijvoorbeeld hengsten ‘bronstig zijn’ bij hengst. Tot slot is Engels to rut afgeleid van rut ‘bronstig geloei, bronst’ en is dat ongetwijfeld een ontlening van Oudfrans rut, ruit met dezelfde betekenis. Zelf gaat dat terug op Latijn rūgītum ‘gebrul’.

Anders

Uw schrijver gaat uit van een grondvorm *ruþjō, waarbij evengoed of beter een duiding mogelijk blijkt. Deze kan namelijk de klankwettige voortzetting zijn van een ouder, Indo-Europees *h1rú-ti̯o- met het achtervoegsel *-ti̯o- (ter aanduiding van persoonlijke eigenschappen) bij de wortel *h1reu-, *h1rou-, *h1ru- ‘zoeken, onderzoeken’. Deze is anderszins bekend van onder meer Grieks ereunáō ‘zoeken naar’ en Oudgermaans *raunō, de voorloper van Oudnoords raun ‘poging, proef, ervaring’ en Oudfries rān ‘onderzoek’. Dat betekent dat *ruþjō eigenlijk ‘zoekende, zoeker’ betekent, hetgeen een speurhond betaamt.

In zijn behandeling van het woord in de aanvullingen op het Etymologisch Woordenboek van het Nederlands houdt Michiel de Vaan deze grondvorm *ruþjō voor mogelijk, maar verbindt hij deze liever met een andere wortel: *HreuH-, *HrouH-, *HruH-. Deze ligt anderszins ten grondslag aan Oudgermaans *rewaną (Oudnoords rjá ‘scheuren; vechten, worstelen’) en *rūjaną (Oudnoords rýja ‘wol uit schapen trekken’). Zijns inziens zou de betekenis van *ruþjō dan ‘rukker’ geweest zijn, met klaarblijkelijk verband met ‘reu’ en ‘loops’.

Ligt dat verband werkelijk voor de hand? De grondbetekenis van de wortel was overigens niet ‘rukken’ maar ‘uitrijten, uittrekken’. Dan is voor de afleiding toch eerder uit te gaan van een betekenis ‘rijtende, vechtende’. Verder zou een rechtstreekse afleiding *HrúH-ti̯o- wegens die keelklank *H klankwettig hebben geleid tot Oudgermaans *rūþijō met een lange , terwijl de overgeleverde vormen juist op een korte *u wijzen.

Bij de ontwikkeling tot het Germaans behelst de wet van Dybo dat lange klinkers werden verkort indien ze in open lettergreep stonden en gevolgd werden door een sonorant (een m, n, l, r, i̯ of ) en de klemtoon. Een bekend voorbeeld hiervan is hoe *suH-nú- zich langs *sū-nú- ontwikkelde tot *su-nú- en vandaar Oudgermaans *sunuz ‘zoon’.

Er valt nog een mouw aan te passen, als de afleiding pas in latere tijd gemaakt is. De werkwoordvorm *HruH-i̯é- kon zich namelijk ontwikkelen tot *rū-i̯é- en daarna *ru-i̯é- volgens de wet van Dybo (zie kader). Als die *-i̯é- toen nog als achtervoegsel werd aangevoeld, kon *ru- als stam dienen voor de afleiding *rú-ti̯o-, die daarop Oudgermaans *ruþjō werd. Vergelijk de ontwikkeling van *priH-i̯é- ‘liefhebben’ tot *prī-i̯é- en later *pri-i̯é-, en het daarvan afgeleide *prí-tu-, vanwaar Oudgermaans *friþuz ‘vrede’.

Besluit

Hoewel het op zich mogelijk is dat reu aanvankelijk ‘snuiver’ of ‘rijter, vechter’ betekende, geeft de overlevering weinig aanleiding tot die gedachten en blijken er enige taalkundige, vormelijke bezwaren aan te kleven. Zoals gezegd sloeg het woord op grote, sterke honden in het algemeen en op (destijds krachtige) speurhonden in het bijzonder. Dan is herleiding tot *ruþjō met de betekenis ‘zoeker’ vooralsnog het meest aannemelijk—ook omdat iedere werkzame hond wel eens de opdracht “zoek!” heeft gekregen.

Noot
Opvallend is dat bij *ruþjō de verwachte rekking van medeklinker tussen (korte) klinker en *j wel is gebeurd in het geval van Oudengels ryþþa, maar niet bij Oudhoogduits rudio, Oudsaksisch ruthio en Middelnederlands ruede. Ter vergelijking: *smiþjō ‘smederij’ werd langs Oudnederlands *smiththa tot Middelnederlands smisse en vandaar smidse onder invloed van smid. We zouden voor het Nederlands dus niet reu(de) maar rus verwachten. Mogelijk was hier dan sprake van invloed van een verbogen vorm, zoals de genitief *rudinaz (of *rudiniz).

Evenredig in dat opzicht is de ontwikkeling van Middelnederlands rede ‘overweging, vertelling’ en Oudsaksisch rethia (beide zonder gerekte medeklinker) uit Oudgermaans *raþjōn, genitief *radinaz. Onder invloed van die genitief ontstonden kennelijk ook, met ietwat andere betekenis, Middelnederlands reden(e) ‘oorzaak e.d.’ en Oudsaksisch *rethina (in rethinōn ‘rekenschap afleggen’).

Verwijzingen

Beekes, R., Etymological Dictionary of Greek (Leiden, 2010)

Bo, L. De, Westvlaamsch Idioticon (Gent, 1892)

Bosworth, J. & T.N. Toller, An Anglo-Saxon Dictionary (Oxford, 1989)

Wartburg, W. von e.a., Französisches Etymologisches Wörterbuch (1922-2002)

INL, Middelnederlandsch Woordenboek (webuitgave)

INL, Woordenboek der Nederlandsche Taal (webuitgave)

Krahe, H. & W. Meid, Germanische Sprachwissenschaft III: Wortbildungslehre, 7. Auflage (Berlin, 1969)

Kroonen, G., Etymological Dictionary of Proto-Germanic (Leiden, 2013)

Rix, H. e.a., Lexikon der indogermanischen Verben, 2. Auflage (Wiesbaden, 2001)

Vaan, M. de, Digitale Etymologieën: Toevoegingen bij het Etymologisch Woordenboek van het Nederlands (2020)

Vries, J. de, Nederlands etymologisch woordenboek (Leiden, 1971)

9 gedachtes over “Reuen van weleer

    1. Hai Walter,

      Denk het niet, want roedel is een ontlening van Duits Rudel, en dat sloeg oorspronkelijk op groepen wild (herten, reeën enz.). Het is klankwettig te herleiden tot een *rōþlą, als verwant van *raþjōn ‘getal; telling; vertelling’ (Gotisch raþjō, Oudsaksisch rethia, Nederlands rede). Dan hebben we uit te gaan van een oorspronkelijke betekenis ‘aantal’.

      1. Raþjōn doet mij denken aan ratio, maar dat is toch eigenlijk Latijn?

        of kwamen dezen van het zelfde PIE stamwoord?

      2. Het is niet duidelijk of ze rechtstreekse evenknieën van elkaar zijn (d.w.z. een gemeenschappelijke voorloper hebben), maar uiteindelijk gaan ze op dezelfde wortel terug.

    1. Lastig te zeggen. De Familienamenbank geeft twee mogelijkheden.

      1. Rutte als verbastering van Rutté en dat als nevenvorm van de Franse naam Rottiers.

      2. Rutte als versleten vorm van Rutten en dat als vadersnaam, d.w.z. de naam van de vader in tweede naamval van een zwakke verbuiging. Dus ‘(zoon) van Rutte’. Dan zij Rutte een koosvorm van Rutger o.i.d., maar het bezwaar is dat Rutte nauwelijks als voornaam is overgeleverd.

      Dan zouden we nog kunnen denken aan verwijzing naar het oord Rutten in Belgisch Limburg. Maar Rutte komt vooral boven de rivieren voor en Rutten komt te veel voor en in heel Nederland.

      Heb dus het gevoel dat het antwoord elders ligt.

      1. In de achternaam Rutte zie je duidelijk een umlaut en een verdubbeling van de medeklinker. Grondwoord (H)rutjaz, of (H)rutjō?

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.