Ja, er valt sneeuw, maar het “sneeuwt” niet. Het snuwt. De weergoden zijn verbolgen—boos in hun wolken—hoe wij jammerlijk een afleiding van een afleiding gebruiken en niet het oorspronkelijke sterke werkwoord. Dat is het edele snuwen, sneeuw, gesnuwen. Het heeft een vervoeging als geen ander en daar is een reden voor.
Voor een vol begrip van dit bijzondere, hemelse geval hebben we helemaal terug te gaan naar het Indo-Europees, de voorloper van het Germaans en vandaar het Nederlands. In die taal bestond de werkwoordelijke wortel *sneigwh-, *snoigwh-, *snigwh–. Hoe dat werd uitgesproken is hier niet belangrijk. Wel van belang is dat de oorspronkelijke betekenis kennelijk iets als ‘blijven kleven’ was, aangezien dat gold voor een dochtervorm: Oudindisch sníhyati. Een omgekeerde betekenisontwikkeling is immers minder waarschijnlijk.
Het waren dan afleidingen, zoals *snoigwhos, waarmee als eerste naar het witte hemelgoed verwezen werd. Die ontwikkelde zich klankwettig tot Germaans *snaiwaz en vandaar tot ons eigen sneeuw, maar ook Duits Schnee en Engels snow. Opvallend is hoe in het Duits de w is afgevallen. Wel, in het Nederlands was vroeger tevens de vorm snee in gebruik. Velt ende wout was al mit snee ende mit groten vorst bevanghen, schrijft Willem van Hildegaersberch bijvoorbeeld tegen het einde van de vijftiende eeuw. Menige streektaal bewaart deze vorm.
Terug naar het Indo-Europees: het moet vroeg onder invloed van afleidingen als *snoigwhos gebeurd zijn dat men het onderliggende werkwoord zelf ook ging gebruiken voor (het vallen van) het witte hemelgoed. Die betekenis is immers in de meeste dochtertalen van kracht, zoals Latijn ningit ‘het sneeuwt’. Daarin is de tweede n het overblijfsel van een oude wijze ter vorming van de tegenwoordige tijd. En in het Latijn raakte sn- overal vereenvoudigd tot n-.
In het Germaans ontwikkelde het werkwoord zich klankwettig tot *snīwaną, *snaiwe, *sniwanaz. We weten van andere woorden, zoals huwen en spuwen, dat de klankreeks *-īw- in het Algemeen Nederlands veranderde in -uw-, als er een klinker op volgde tenminste. En inderdaad, in de Middeleeuwen wordt de vorm snuwen op schrift gesteld. Andere vormen in talig minder invloedrijke streken waren snīwen, snīen en snouwen. Vergelijk hoe naast spuwen gewestelijk spīwen, spīen en spouwen bestonden.
Terwijl het Nederlands, Engels en de Scandinavische talen schandelijk en openlijk op een afleiding van een afleiding zijn overgestapt leeft het oude werkwoord elders roemrijk voort. Te noemen zijn onder meer Zaans snouwen, snuwen, Gronings snijen, Fries snije en Duits schneien. Wel zijn die overwegend deels of geheel zwak geworden. In sommige gevallen is de afleiding er vormelijk door beinvloed, zoals te zien bij Gronings snij ‘sneeuw’.
Zie het snuwen vandaag! En geheug daarna hoe het sneeuw en heeft gesnuwen.
Wie niet weet hoe dit werkwoord in de eigen streektaal zou luiden: het heeft te rijmen met de vorm die spuwen ter plekke heeft.
Hallo Olivier,
Volgens de noot zou dat in mijn dialect snaa(u)we moeten zijn, echter klopt dat niet… Of we zouden misschien spowe of speuwe moeten zeggen maar dat doen we dan ook weer niet. In ieder geval hartelijk dank voor het schrijven en geniet van deze dag!
Oh, ho’s even. Je bedoelde natuurlijk dat het eigenlijk snaa(u)we zou moeten luiden in mijn streektaal! Maar dan snap ik gelijk waarom het dat uiteindelijk niet geworden is…
Juist, sneuwe is de evenknie van sneeuwen, niet van het oorspronkelijke sterke werkwoord.
Met de wijze waarop de sneeuw vandaag bitter neergezweept wordt is het mooi toevallig dat snaa(u)we ‘snuwen’ in jouw streektaal hetzelfde klinkt als snaa(u)we ‘snauwen’.
In het gedeelte van Den Haag, waar ik in de jaren 60/70 volgens mijn ouders opgroeide met het Algemeen (Beschaafd) Nederlands, werd ‘spuwen’ meestal gebruikt in de vorm van ‘spugen, spoog, gespuugd’, later ook wel ‘spuugde’. Des winters zou het dan dus ‘snugen, snoog óf snuugde het, en had het gesnuugd. Wat er neerdwarrelde heette dan ‘snuug’ of ook wel ‘sneeksel’. Mooi.
Wacht, spugen is weer een ander verhaal, een op een bijzondere wijze ontstane nevenvorm van spuwen, niet een voorbeeld voor het vaststellen van de eigenoordse vorm van snuwen.
Of bedoel je dat snugen, snuug en sneeksel daar daadwerkelijk (gekscherend) gebruikt werden?
Haha, nee, wij zeiden ‘sneeuwen’, vervoegd en afgeleid als gebruikelijk. Maar wij hadden natuurlijk ook geen weet van ‘snuwen’. Wel heel benieuwd wat dan dat verhaal van ‘spugen’ is.
Eigenlijk, als spugen naast spuwen kan ontstaan kan snugen ook naast snuwen ontstaan, dus ik neem terug wat ik zei. Hier wordt het ontstaan van spugen (vrij beknopt) uitgelegd.
Om je teleurstelling in Scandinavië ietwat te verminderen, in de noordelijke helft van Noorwegen zegt men nog steeds ‘sny’ in plaats van het officiële ‘snø’, rijmend op ‘spy’ (spuwen).
Søren, du har rett! Det står ikke i ordbøkene mine, men jeg burde vite det.
Engels to snew (rijmt met to spew) overleeft of overleefde tot voor kort trouwens ook in enige streektalen.
Beste Olivier,
Zowel snee als sneeuw worden in West-Vlaanderen nog gebruikt, maar
‘sneeuw’ zal dat uiteindelijk wel halen. Maar snee spreken wij uit als [snjɪ]. Rond Brugge zei men ook ‘sneef’ en ‘sneven’.
Vooral voor fijne sneeuw die viel hadden we nogal wat werkwoorden: krijzelen, grijzelen, figgelen, stofsneeuwen en mijzelen. Maar we keken meest uit naar wringende sneeuw, want die plakte goed en was best om sneeuwballen en sneeuwmannen te maken.
Mooi! We kunnen eigenlijk niet genoeg woorden voor sneeuw en snuwen hebben. Mijn lieveling is vooralsnog Drents grommen, grummen ‘beginnen te sneeuwen, licht sneeuwen’.
Een interessant artikel, bedankt! Ik kijk weer uit naar het volgende.
Een vraag:
In mijn dialect (Drunens, Midden-Noord-Brabants) is /spɔwə/ het woord voor ‘spuwen’ en /sniˑɛ̯w/ of /sni̯ɛw/ het woord voor ‘sneeuw’. De tweeklank /iˑɛ̯/ is onze klankwettige voortzetting van Pgm. *ai. Nu zou je voor ‘sneeuwen’ */snɔwə/ verwachten, maar wat blijkt: het is /snyˑœ̯wə/ (variant: /sny̑œwə/), en /ət sny̑œwt/. De /yˑœ̯/ en zijn verkorte vorm /y̑œ/ zijn gewoonlijk de voortzetting van Pgm. *au met umlautfactor, zoals in /dryˑœ̯x/. Moeten ze verklaard worden als geronde /iˑɛ̯/, zoals misschien ook het geval is geweest bij /sxryˑœ̯wə/ (en /sxry̑œwə/) < *skraiwōną? Vreemd is dan wel dat woorden als /sniˑɛ̯w/, /iˑɛ̯w/ en /liˑɛ̯w/ die ronding niet hebben. (In het iets zuidelijkere Tilburgs hebben ze die overigens wel (maar weer niet de plaatselijke scherplange klinker /ʏː/ maar de zachtlange): /snøy̑w/, /øy̑w/, /løy̑w/.)
Met de klankkundige aarden van de Brabantse streektalen ben ik niet het meest vertrouwd, maar zo op het eerste gezicht lijkt het erop dat de oorspronkelijke *-ō- in het achtervoegsel van de afgeleide werkwoorden voor de ronding heeft gezorgd of op zijn minst een belangrijke rol heeft gespeeld. Bijzondere ontwikkeling!
Dat wil zeggen dat het ‘sneeuw’-werkwoord bij jou net als Algemeen Nederlands sneeuwen afkomstig is van het afgeleide werkwoord *snaiwōną.
En dan zou */snɔwə/ in jouw spraak de voortzetting geweest zijn van het oorspronkelijke sterke werkwoord *snīwaną.
Hartelijk dank! Aan de werking van de *-ō- had ik nog niet gedacht.
Hallo Yoïn en Olivier,
Yoïn, ten eerste bedankt voor die toffe reeks over de Langstraatdialecten!
Hoe spreek je /spɔwə/ eigenlijk uit, zoiets als “spaowe”? Ik woon in Tilburg mar koom van Gool. Bij ons betekent spaawe vooral braken denk ik en gebruikt men voor spugen (speeksel uit de mond) kitsen. Is dat verschil in betekenis ook in ander dialecten aanwezig?
Gegroet,
Jeroen
Dank je wel, Jeroen, wat leuk om te horen dat je de videoreeks interessant vond! En Tilburg, dè’s lekker kòrtbij!
Ons /spɔwə/ ligt inderdaad dicht bij iets als ‘spaowe’: de klinker /ɔ/ is de ao maar dan kort. Je zou ook kunnen zeggen dat de uitspraak tussen het Nederlandse ‘vouwen’ en ‘showen’ in zit. Ik heb hem even opgezocht in de video’s: https://youtu.be/y7WHa0znq10?t=304 (5:04-5:28).
Bij sprekers van wie het dialect sterk vernederlandst is, en dat zijn er tegenwoordig veel, hoor je meestal gewoon de Nederlandse ou.
En inderdaad: ook bij ons is de voornaamste betekenis ‘braken’. Voor ‘spugen’ gebruiken ook wij in principe ‘kitse’, maar ‘spouwe’ komt ook wel voor: ‘Ik spouwden ‘m in z’n bakkes.’
Bij nader inzien houd ik het voor mogelijk dat de ronding ervan afhangt of de oude /w/ een slotklank werd of tussen klinkers bleef (zoals in een afgeleid werkwoord).
Ah, dat klinkt ook heel plausibel!
In 2014 zond de vrt een programma uit over de Vlaamse streektalen.Wat mij boeit is in dit geval het Limburgs.Dat begint in deze velm op 4.48.Het is enig in de Germaanse talen dat deze taal soms door stoot-of sleeptonen een andere betekenis aan het woord geeft, niettegenstaande het woord onveranderd blijft.Vb door de klank van het woord ‘berg’ te rekken, krijgt men een meervoud.Door het woord te stoten,dus kort, krijgt men enkelvoud (of andersom).Heb jij daar een verklaring voor ?
Misschien belangwekkend om eens te behandelen.