Wat een eenode

Eenzaamheid, verlatenheid, onherbergzaamheid, woestenij—er bestond ooit een enkel woord voor: eenode, de evenknie van Duits Einöde. Met zijn vergang werd ook een bijzonder achtervoegsel weer wat zeldzamer, een dat ook buiten het Germaans aan te wijzen is, bijvoorbeeld in Latijn barbātus ‘bebaard’.

Niet alleen

Eenode was in de middeleeuwen vooral in het zuidoosten van de Lage Landen in gebruik, in het Rijnland en Limburg, en kennelijk vooral in de betekenis ‘eenzaam, onherbergzaam oord; woestijn’. Eerder echter, in de bekende tiende-eeuwse Wachtendonckse psalmen en glossen, werd het al gebruikt ter vertaling van Latijn sōlitūdō in de zin van ‘eenzaamheid’.

Het is een oud woord zoals het vroege evenknieën in de zustertalen heeft: Oudhoogduits einôti in de volle betekenis en Oudsaksisch ênôdi en Oudengels ánad beide voor ‘woestijn’. In het Duits werd de Germaanse d stelselmatig een t, maar door verhaspeling met Öde, een onverwant woord met nagenoeg dezelfde betekenis, heeft de huidige Duitse vorm Einöde alsnog een d.

Hetzelfde achtervoegsel kwam voor in enkele andere schitterende, eveneens verloren woorden van onze taal: evenode ‘vlakte’, jegenode ‘omgeving’ en heemode ‘thuis, thuisland’—inderdaad, de evenknie van Duits Heimat. Alleen in armoede leeft het nog rechtstreeks voort, al is die oe te danken aan de invloed van (ge)moed en de verbinding in arren moede, die van geheel andere oorsprong is. Daarentegen wordt kleinood ook wel gezien als samenstelling met een (ooit verlengde) voortzetting van Oudgermaans *audaz ‘weelde, rijkdom’, terwijl sieraad aan het Duits ontleend is.

Vele hoedanigheden

Gezien de wisseling van geslacht en uitgang in de dochtertalen moet het achtervoegsel in het Oudgermaans meerdere vormen gehad hebben, met name *-ōdaz, -ōdą, *-ōdiją en *-ōdīn. De aard van die verscheidenheid maakt duidelijk dat het hier gaat om verschillende verzelfstandigingen van een ouder, bijvoeglijk *-ōdaz, hier voor het gemak in zijn mannelijke vorm gegeven.

Dat achtervoegsel *-ōdaz, ook verlengd tot *-ōdijaz, had een betekenis als ‘gekenmerkt door’. In verschillende mate van sleet is het te herkennen in woorden als Oudnoords hungraðr ‘hongerig’, Oudsaksisch hringodi ‘geringd’, Oudengels hoferede ‘gebocheld’ en verouderd Nederlands blauwoogde. Heden wordt het in het Nederlands alleen samen met ge- of be- gebruikt, zoals in geaard en bebaard. Daar is dus geen sprake van een voltooid deelwoord.

Herkomst

In het Indo-Europees, de voorloper van het Germaans en vele andere talen, had het achtervoegsel de vorm *-tos. Het werd gevoegd aan de uitgang van de zogenaamde instrumentalis, de naamval waarmee aanvankelijk de gedachte ‘met, door middel van’ werd uitgedrukt. Voor veel vrouwelijke woorden was dat *-eh2, voor veel mannelijke *-oh1, met als uitkomst dus *-eh2tos en *-oh1tos. In het Germaans ontwikkelden beide vormen zich klankwettig tot *-ōdaz.

In andere Indo-Europese talen zijn het twee verschillende vormen gebleven. Zo werden de afleidingen *h2enseh2tos (bij *h2enseh2 ‘met oor, hengsel’) en *gouroh1tos (bij *gouroh1 ‘met haar’) in het Litouws onderscheidenlijk ąsótas ‘geoord, van een kan o.i.d.’ en gaurúotas ‘harig’. Zie overigens hoe Litouws barzdótas en Latijn barbātus elkaars evenknieën zijn en beantwoorden aan Nederlands gebaard, bebaard en Engels bearded.

Tot slot

Rest de vraag waarom in het Nederlands het achtervoegsel een volle -ode bleef in zelfstandige naamwoorden en niet versleet tot -d(e) zoals bij de bijvoeglijke naamwoorden. Mogelijk is dat in die eerste groep het grondwoord vaker twee lettergrepen had (evenode, jegenode), waarbij het achtervoegsel nevenklemtoon kreeg en duidelijker uitgesproken werd. Dat kon zich verspreiden naar andere afleidingen in die groep.

Nu is armoede het enige woord met dit achtervoegsel—de volle, zelfstandige vorm ervan, althans. We zouden kunnen zeggen dat armoede in eenode is. Maar zodra we dat zeggen is het woord niet in eenode meer. Dichterlijker ware het geweest wanneer juist eenode het als enige gered had, in eenode was.

Noot
In een eerdere uitvoering van dit stuk werd gesteld dat het achtervoegsel in het Indo-Europees min of meer aan het onverbogen grondwoord werd gezet. Het werd echter aan een verbogen vorm gezet: de achtste naamval, oftewel de instrumentalis.
Beeld
Trond Fausa in Den Brysomme Mannen (Jens Lien, 2006).
Verwijzingen

Derksen, R., Etymological Dictionary of the Baltic Inherited Lexicon (Leiden, 2015)

Fortson, B.W. IV, “Towards an assessment of decasuative derivation in Indo-European”, in Indo-European Linguistics 8 (2020), blz. 46–109

INL, Middelnederlandsch Woordenboek (webuitgave)

INL, Oudnederlands Woordenboek (webuitgave)

INL, Woordenboek der Nederlandsche Taal (webuitgave)

Kluge, F. & E. Seebold, Etymologisches Wörterbuch der deutschen Sprache, 24., durchgesehene und erweiterte Auflage (2002)

Krahe, H. & W. Meid, Germanische Sprachwissenschaft III: Wortbildungslehre (Berlijn, 1969)

Kroonen, G., Etymological Dictionary of Proto-Germanic (Leiden, 2013)

Philippa, M., e.a., Etymologisch Woordenboek van het Nederlands (webuitgave)

Schönfeld, M., Historische Grammatica van het Nederlands, 8e druk (Zutphen, 1970)

Vaan, M. de, Etymological Dictionary of Latin and the other Italic Languages (Leiden, 2008)

8 gedachtes over “Wat een eenode

    1. En Enodeweg is een tamelijk nieuwe naam zelfs, zie ik. Dan vraag ik me af hoe ze erop gekomen zijn.

      Einaudi zal wel verwijzen naar een (voor)vader met de oorspronkelijk Germaanse naam Einaud. Vergelijk Reinaudi.

      1. Oud toponiem dat door volksetymologie aanleiding gaf tot “Hof ten Eenhoorn’ omdat de oorspronkelijke betekenis niet meer begrepen werd. Recente herinterpretatie heeft het toponiem in ere hersteld, terwijl dialectisch de oude benaming voor de wijk toch nog voortleeft in de vorm ‘dnoe’ ( -r- gebeurt zeer vaak in dit gebied: vod(de) > vorre, gade (= gaat ge/de) > gojrre, zoudt ge > zorre, pad(de) > parre…is geheel klankwettig in deze regio. Ik begin nu te overwegen of de traditionele verklaring voor Sint-Joost-ten-Noode, een oude Brusselse voorstad, misschien niet herzien moet worden. Gewoonlijk legt men een verband met ‘nood’, terwijl het misschien ook een geval van ‘ten ode’ is. https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/76673

  1. “Achter mannelijke grondwoorden die eindigden op *-os verviel de *s en rekte de *o, met *-ōtos als uitkomst.”
    Moet het dan niet juist *-ōto zijn?

    1. Ik bedoelde te zeggen dat in de mannelijke uitgang *-os de *s verviel en de *o gerekt raakte, waarna het achtervoegsel *-tos werd toegevoegd.

  2. Te Nuenen vinden we de Enodesteeg, welke aansluit op het dorp Eeneind. Oudere vermeldingen; 14e eeuw Enoden, 1381 Enode.

    Omdat deze weer kort op Eindhoven liggen vroeg ik me af of deze plaats eventueel ook van Enodehoven kan komen? (oudere vermeldingen Endehouen, 1306 tEndouen) Of de vraag anders gesteld, heeft het woord “eind” wat te maken met “enode?”

    Ik vind het een schitterend woord trouwens, daar mag wel weer wat leven in worden geblazen inderdaad! Vriendelijke groet

    1. Goede vondst! Ik zal Eeneind noemen bij eenode in de lijst van vergeten woorden. Een Enodesteeg kan ik trouwens niet vinden, maar ik neem aan dat je Enodedreef bedoelt.

      Brabant heeft meerdere oordnamen die daadwerkelijk het woord eind (ouder ende) bevatten en Eindhoven heeft reeds bij zijn eerste verschijning in de dertiende eeuw de vorm Ende-. Ter vergelijking, Eeneind heeft nog tot in de vijftiende eeuw de vorm Enode. Aan de andere kant, in samenstellingen kunnen woorden gemakkelijk samengetrokken raken. Je vraag verdient in elk geval ernstige overweging.

Laat een reactie achter op Olivier van Renswoude Reactie annuleren

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.