De Moft: een Keltisch bos te Veluwe?

Over de meest zuidwestelijke van Veluwse heuvelruggen, in het hart van Nederland, strekt het bosland dat vanouds de Moft heet. Eerst genoemd in 996 als Moffet in een keizerlijke oorkonde, de naam zou herinneren aan Keltische moedergodinnen, de Mopates. En dat is opmerkelijk, want zo ver noordelijk zouden we de taal der Kelten anders niet verwachten.

Ligging en overlevering

Deze heuvelrug, een ijstijdse stuwwal, reikt vanaf de Rijn tussen Renkum en Wageningen noordwaarts langs Ede tot voorbij Lunteren. Oud is de bewoning aan de westzijde, waar het bouwland van het Gelderse dal vroeger beveiligd werd tegen binnendringend wild. Hoewel de heuvelrug na de middeleeuwen aanzienlijke ontbossing te lijden had, met alle heide van dien, is hij heden weer rijk aan bomen.

De naam van het bos zelf is in vele vormen opgeschreven. Best bekend is de Moft, in samenstelling ook het Moftbos of Moftbosch. Daarnaast zien we hem tevens zonder t, als het Mofbos, Moffbos, Mofbosch of Moffbosch, alsmede de Mofhegge of Mofheggen. Opvallend met afwijkende klinker zijn Moefte en Moef, zoals op een kaart uit 1649.

moef
Des lantschaps hegh den Moef genampt, midden op een kaart met het noorden rechts
(Nicolaes van Geelkercken, 1649)

De oudste vermelding stamt echter uit 996. Dan, in het jaar van zijn kroning tot Rooms-Duitse keizer, bevestigt de zestien jaar oude Otto III bij oorkonde dat het klooster te Elten vier bossen in eigendom gekregen heeft: Steuerewalt, Moffet, Wicherumlo en Suboirt. Daar mag men zonder toestemming niet jagen op wild. Het tweede en het derde zijn gauw te herkennen als de Moft en het aangrenzende bos te Wekerom.

Een Keltisch verband

Eeuwen later in 1669 wordt in Nijmegen bij de Waal, de zuidelijke arm van de Rijn, een wijsteen uit de Romeinse tijd gevonden. Daarop te lezen is dat deze is opgericht door een neg(otiator) fru(mentarius) ‘graanhandelaar’ genaamd M(arcus) Liberius Victor ter ere van zijn Matres Mopates.

matresmopatesMet het woord Matres, ook Matronae, verwees men in de Keltische wereld en Romeins-Germaanse gebieden naar zogenaamde moedergodinnen, die meestal als drietal eer genoten en met toenaam genoemd werden, in dit geval Mopates. Deze wordt algemeen begrepen als een afleiding van Gallisch *mapos ‘zoon’, en wel in verband met de wens om zonen als nageslacht. Dat er niet Mapates maar Mopates staat wordt toegeschreven aan een gewestelijke ronding van de a tot o door inwerking van de beide lipklanken m en p.

Dat het Moftbos te maken heeft met deze Gallische en dus Keltische moedergodinnen werd al in 1970 geopperd door de Oostenrijkse keltoloog Helmut Birkhan. Ook de Nederlandse taalkundige Peter Alexander Kerkhof heeft het enkele jaren geleden betoogd, met de opmerking dat Mopat- eerst in het Gallo-Romaans verzacht moet zijn tot *Moƀad-, waarna het eindigde als Oudnederlands *Mofat met eindklankverscherping, een bekend verschijnsel in de ontwikkeling van onze eigen taal. Gespeld als Moffet duikt het dan eerst op in 996, in de reeds genoemde oorkonde.

Bedenkingen

Hier valt om meerdere redenen aan te twijfelen. Ten eerste stelt de oprichter van de wijsteen zich voor als een burger der Nervii, een Belgische stam wiens gebied grotendeels te zoeken is in het huidige Henegouwen. De kans is groot dat hij hier de godinnen van zijn eigen land in het zuiden eert. Ten tweede, Nijmegen als plek van deze steen ligt nog op een aardige afstand van het bos waarover wij spreken.

Taalkundig is er ook een bezwaar. De in de veronderstelde Gallo-Romaanse tussenvorm *Moƀad- staat voor een zachte, stemhebbende wrijfklank, aanvankelijk gemaakt met beide lippen. Die zou echter in het Gallo-Romaans noch het Oudnederlands verscherpt raken tussen klinkers. Bij ontlening zouden we dan dus Oudnederlands *Movat verwachten, hetgeen niet overeenstemt met de oudste vorm die we kennen. De spelling van Moffet toont immers een scherpe, stemloze f, en kennelijk oorspronkelijk een lange zelfs.

De aanwezigheid van het Keltisch in Nederland boven de grote stromen in die tijd of tevoren is hoe dan ook nog altijd een omstreden gedachte, ondanks een reeks betogen in de laatste jaren. Er zijn ter staving nog geen onbetwistbare gevallen bekend van daar inheemse, Keltische namen. “Er zijn onvoldoende aanwijzingen om Kelten ten noorden van de Rijn aan te nemen,” schreef de Nederlandse taalkundige Robert Beekes in 2000 en die vaststelling houdt stand. Onderwijl zijn de stroomnamen, meestal de oudste en langstlevende namen van het landschap, in de Lage Landen tot ver in het zuiden duidelijk Germaans. Dat neemt overigens niet weg dat er lange tijd Gallische of andere Keltische invloeden waren, ook in het kielzog der Romeinen.

Aan en om de Moft zijn de oord- en stroomnamen Germaans. Van belang is onder meer Ede, van het oord waar men in 2011 stuitte op een veld van heidense brandgraven uit het einde van de derde eeuw of het begin van de vierde. Die naam is uitstekend te begrijpen als een verbogen evenknie van Oudsaksisch êd, Oudhoogduits eit en Oudengels ád, alle ‘brandstapel’, met name ter uitvaart.

Een andere duiding

Als de Moft niet vernoemd is naar Keltische moedergodinnen, wat dan wel? Naar vorm is er dan eigenlijk maar een mogelijkheid en dat is verbinding met een groep woorden—eigenlijk voortzettingen van een enkel Germaans woord met oneven verbuiging—waarmee van oudsher allerhande dikke en dichte zaken en zielen aangeduid worden.

Zie ten eerste met oe, zoals het hier besproken bos ook Moef en Moefte heette, Zuidnederlands moef ‘dikke vrouw; mollig iemand; pruilerig iemand’ en gewestelijk ook moefte ‘lui, lomp, plomp meisje’. Bijvoeglijk is er Antwerps moef ‘warm, drukkend, benauwd, van het weer’, dat beantwoordt aan algemeen Nederlands muf met korte klinker en Drents mof en Veluws moffig, deze met een betekenis ‘onfris van lucht’ die gemakkelijk uit ouder ‘dik van lucht’ ontstaan kan zijn. Vergelijk overzee ook Shetlands muff ‘benauwende, drukkende hitte’.

Andere zelfstandige naamwoorden zijn Duits Muffel ‘korte snuit; schepsel, met name een hond, met dikke afhangende lippen’, Brabants moff ‘soort vlezige aardbei’ en verouderd Zeeuws en Hollands moffe ‘grote baksteen’. Met p in stede van f zijn we beter bekend met Nederlands mop ‘baksteen’, ook ‘groot brok’ en ‘hard koekje’. En dat leidt ons verder nog naar Limburgs moep ‘koekje’.

mof
Een 17e-eeuwse tekening van een mof, gedragen op twee wijzen, gezien van vijf zijden

Aannemelijk is tevens het toebehoren van Nederlands mof, ouder moffel, voor een ‘bonten, dikke, losse mouw ter warmhouding van handen’, voorheen ook ‘want’. Dit woord gaat weliswaar langs Oudfrans moufle terug op middeleeuws Latijn muffula, maar dat moet volgens de Zwitserse taalkundige Walther von Wartburg uiteindelijk alsnog zijn oorsprong in het Germaans hebben, gezien onder meer de vooral noordelijke verspreiding in Frankrijk. Het grondwoord is vandaar geduid als een verbasterde voorloper van de samenstelling mol-vel, maar beter is te denken aan verbinding met het voorgaande gewoordte.

Besluit

De bosnaam Moft, vroeger onder meer ook Moef en Moffet, verwijst wel niet naar Keltische godinnen en is hoe dan ook eerder Germaans. Hij is goed te duiden als (een oude afleiding van) een woord voor dikke en dichte dingen, in dit geval dichte begroeiing. We hebben hier dan een herinnering aan de tijd dat deze heuvelrug op veel plekken nog ondoordringbaar was door een volle wildernis aan bomen en struiken.

En de benaming is niet zonder weerga, gezien het bestaan van Engels thick en thicket, beide ‘struikgewas, kreupelhout’, (met) een evenknie van dik. Zo ook Duits Dickicht in dezelfde betekenis. Het afgeleide Engelse woord is bovendien vergelijkbaar om zijn geërfde, Germaanse achtervoegsel voor verzamelingen en dergelijke.

Noot
De Oudengelse woorden met het achtervoegsel -et zijn onzijdig, terwijl de Moft, vroeger ook den Moef, mannelijk is. Maar aangezien het lidwoord de ook bij onzijdige verbuiging de vorm den had in de derde naamval en oordnamen vaak in de derde naamval gebruikt werden, is het mogelijk dat deze bosnaam oorspronkelijk onzijdig was en later als mannelijk werd opgevat. Hoe dan ook is een dergelijke verandering van woordgeslacht beslist niet ongewoon.
Beelden

Bos bij Meulunteren door 123_456. Enige rechten voorbehouden.

Kaart uit 1649 door Nicolaes van Geelkercken, beschikbaar gesteld door het Gelders Archief. Rechtenvrij.

Wijsteen, beschikbaar gesteld door de Universiteit van Graz. Enige rechten voorbehouden.

Mof (1645–6) door Wenceslaus Hollar, beschikbaar gesteld door het Rijksmuseum. Rechtenvrij.

Verwijzingen

Beekes, R.S.P., “Keltisch in Nederland”, in R. Hofman e.a., Kelten in Nederland (Utrecht, 2000), blz. 43–65.

Birkhan, H., Germanen und Kelten bis zum Ausgang der Römerzeit: der Aussagewert von Wörtern und Sachen für die Frühesten Keltisch-germanischen Kulturbeziehungen (Wenen, 1970)

Delamarre, X., Dictionnaire de la langue gauloise, 2e édition revue et augmentée (Parijs, 2003)

Grimm, J. & W., Deutsches Wörterbuch, 16 Bde. in 32 Teilbänden (Leipzig, 1854-1961)

Hasselt, G. van, “Iets voor de charters van 997 en 1129”, in Geldersche Bijzonderheden (1809), blz. 68–80

INL, Middelnederlandsch Woordenboek (webuitgave)

INL, Woordenboek der Nederlandsche Taal (webuitgave)

Kerkhoff, P.A., “Romaans aan de Rijn: enkele Romeinse plaatsnamen in Nederland”, op Neerlandstiek (webuitgave, 2014)

Kroonen, G., The Proto-Germanic n-stems (Leiden, 2011)

Kroonen, G., Etymological Dictionary of Proto-Germanic (Leiden, 2013)

Lloyd, A., R. Lühr & O. Springer, Etymologisches Wörterbuch des Althochdeutschen. Band II: bi-ezzo (Göttingen, 1998)

Matasović, R., Etymological Dictionary of Proto-Celtic (Leiden, 2009)

Oosten Slingeland, J.F. van, De Sijsselt. Een bijdrage tot de kennis van de Veluwse bosgeschiedenis, proefschrift (Wageningen, 1958)

Philippa, M., e.a., Etymologisch Woordenboek van het Nederlands (webuitgave)

Sijs, N. van der (samensteller), Elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND) (Meertens Instituut, 2015–heden)

Spickermann, W. e.a., Keltische Götternamen in den Inschriften der römischen Provinz Germania Inferior (webuitgave)

Taayke, E. e.a., Ede vol erven: Germaanse bewoning op de rand van een wereldrijk (500 voor Chr. tot 500 na Chr.) (Leiden, 2012)

Vries, J. de, Nederlands Etymologisch Woordenboek (Leiden, 1971)

Wartburg, W. von e.a., Französisches Etymologisches Wörterbuch (1922-2002)

Wright, J., The English Dialect Dictionary, 6 vol. (Londen, 1898-1905)

14 gedachtes over “De Moft: een Keltisch bos te Veluwe?

  1. Heeft de naam ‘moeflon’ een bergschaap hier ook iets mee te maken.Men verwijst wel naar het Frans,maar het kan ook dan van Germaanse afkomst zijn ?

    1. Nee, dat is wel uit te sluiten. Het dier zelf leeft zuidelijk, in Europa vanouds Sardinië en Corsica, en het woord heeft ten eerste een zuidelijke verspreiding, met Laatlatijn mufronem (4e nv.) als vroegste overlevering.

  2. Aanvullend kan ik meegeven dat in West-Vlaanderen nog altijd gesproken wordt van een moef (moeffe) of mof (moffe) voor een grote baksteen.
    Een moefti is een scheldwoord voor iemand die men veracht en voor de mannen kan ook het woord moeften worden gebruikt. Ik zou het voor die moefti niet direct bij de islam zoeken. Woorden met -i komen nu en dan voor.
    Moef betekent bij ons eerder een lui mens.
    Wat met ‘wegmoffelen’ dat een beweging verraadt om iets te doen verdwijnen? Moffelen is ook warm induffelen.
    Een moffel (wante) werd gemaakt door een moffelmaker.
    Muffelen betekent ook gretig eten of smullen. De muffeling was dan het smakelijke voedsel. En de muffelaar was de etende genieter. Maar dit woord kan misschien wel komen van smoefelen dat dezelfde betekenis heeft.
    Iemand muffen is de spot drijven met iemand.
    Is er een verwantschap met het beledigende woord ‘mof’ voor Duitser?

    1. Het scheldwoord mof beantwoordt aan Duits Muff ‘morrend mens’, verouderd Muff, Mupf ‘vertrekking van de mond’. Verwant is tevens mopperen, vroeger ook moppen ‘brommen’. Het wordt aangenomen dat deze groep klankschilderend is, maar met het oog op pruilende lippen, het maken van een dikke mond, is het allemaal goed te verbinden met de bovengenoemde groep.

      Volgens het EWN is (weg)moffelen ‘doen verdwijnen’ eigenlijk ‘in de mof stoppen’, dus een afleiding van mof, ouder moffel ‘warmhouder van handen’. Dat lijkt mij vooralsnog het meest aannemelijk.

  3. Gaaf, een verwijzing naar de AHN online! Als je de hillshade DTM gebruikt op die site dan kun je ook goed de ligging zien van Celtic fields of raatakkers, karrensporen en hier en daar mogelijk grafheuvels tussen Ede en Wageningen. Er lijken ook sporen te liggen van ijzerertswinning of iets dergelijks. Tenminste toch nog iets ‘Keltisch’ in dit gebied 🙂
    Bedankt en gegroet,
    Jeroen

    1. Het AHN is echt een schat! En de raatakkers springen je inderdaad in het oog met DTM heuvelschaduw. Alleen jammer dat de vierde uitvoering ervan nog niet beschikbaar is voor die delen van het land.

  4. Doet me denken aan de Most in Balen, België. Drassig veengebied.
    Weet niet of hier van toepassing, maar misschien een apart topic voor de heren van Renswoude of Vanbrabant: waar is mogelijk historische en taalkundige verwarring ontstaan omwille van de oude drukwijze ‘f’ voor uitgesproken ‘s’ …

    1. In dezen heb ik één handschrift rechtstreeks geraadpleegd—ik weet niet meer welk—en daarin had de naam een f, geen ſ (= s).

      Het is op zich voorstelbaar dat een verkeerd geschreven/gelezen vorm ingang vindt en in de spraak terechtkomt, maar ik kan geen (ander) voorbeeld bedenken.

      De Most bij Balen lijkt mij toch wel een afleiding van mos, dat vroeger (ook) ‘veengrond’ betekende, met een oud achtervoegsel voor geboomten e.d. Dat woord heeft altijd een korte /s/ gehad. In het Middelnederlands werd het oude meervoud mose verdrongen door mosse o.i.v. het nom./acc. enkelvoud. De spelling gaf enkel aan dat de voorgaande klinker kort was. De /s/ bleef kort, zoals nu nog het geval.

      Als de Moft bij Ede eigenlijk de Most is, moet de tiende-eeuwse vorm Moffet verbeterd worden naar Moſſet/Mosset. Maar in die tijd werden doorgaans alleen lange medeklinkers met dubbele letters gespeld. Dus mos met zijn oorspronkelijk korte medeklinker is wel verre te houden, en vandaar ook de Most bij Balen.

  5. Dank voor de reactie.

    Als mogelijk andere voorbeeld van s-f verwisseling denk ik aan het dorp Baflo. Ook de familienaam Bafcop komt van Bascot.

    1. Ander voorbeeld: Gronsveld.

      “De plaats Gronsveld heette vroeger (en in het plaatselijk dialect nog steeds) Groesselt dan wel Grousselt. De eerste s was een korte en de tweede een lange s. Door verkeerd te lezen of over te schrijven is men hier Gronsfelt en later Gronsveld van gaan maken.”

      Uit wiki pagina over de “lange s”.
      https://www.wikiwand.com/nl/Lange_s

      1. Baflo is in het verleden eenmaal opgeschreven als Bestlon (naast Beftlo, Baftlo enz.), maar zonder verdere aanwijzing neem ik aan dat juist die spelling de dwaling is. En die heeft zich dan niet doorgezet.

        Hoe wis is het dat Bafcop van Bascot komt?

        Gronsveld had getuige oude vormen als Gruosles en Grunesele oorspronkelijk geen tandklank aan het eind (en mogelijk ook geen n in het midden) dus is aan een of meer herduidingen onderhevig geweest, niet noodzakelijkerwijs door spellingsverwarring. Vergelijk hoe Wapenveld (Gelderland) vroeger Wapengelde luidde.

  6. Bestlon was wel de eerste vermelding.
    Voor bepaalde Basken die in de Spaanse periode hier zijn terechtgekomen is het zeker dat de Bascot familienaam verbasterd is geworden tot Bafcop.

    De Most in Balen is waarschijnlijk een nevenvorm van Moost. Lange o dus. Zoals er meerdere zijn. Gelinked met “moosen”, morsen van de beken. De nattigheid (zie Engelse moist) zorgt dan voor modderachtige ondergrond. In die optiek zie ik het perfect mogelijk dat “de Moft” een verbasterde vorm kan zijn van de in dezelfde context veel meer gebruikte vorm “Moost” of “Most”.

    1. Maar dan is het nog steeds onwis of Bafcop uit Bascot door spellingsverwarring verbasterd is en niet door herduiding o.i.v. bijv. Vlaams baffen ‘gulzig eten; slaan’. De verandering van -cot naar -cop is immers ook al blijk van herduiding.

      De ontwikkeling en herkomst van Engels moist is onbekend dus helpt ons niet echt.

      De nevenvorm Moost bewijst alleen maar dat Moffet (> Moft) niet hetzelfde woord is. Zelfs onder de aanname dat we die tweede als Mosset te lezen hebben zijn de namen niet tot een gemeenschappelijke voorloper te herleiden. Moffet had een lange medeklinker, dus die o stond in een gesloten lettergreep en kon aldus niet gerekt raken.

      Moost en Most zijn beide uitstekend te verklaren uit Oudnederlands *mosuth, Westgermaans *mosōþu ‘oord gekenmerkt door mos, veengrond o.i.d.’ met een achtervoegsel dat in talloze dergelijke streek- en oordnamen voorkomt. In Moost is de oude o gerekt geraakt in open lettergreep, terwijl Most een vroege samentrekking is.

      Evenredig is het naast elkaar bestaan van vreemd en de oude nevenvorm vremd, beide van Oudnederlands fremithi, Westgermaans *framiþī.

      1. “De ontwikkeling en herkomst van Engels moist is onbekend dus helpt ons niet echt.”

        Was een sidenote: gratis en voor niks, ik vond het zelf een pareltje 🙂
        Maar aangezien het voor de Franse en Engelse (en blijkbaar jou ook) zo moeilijk blijft: zie hier het ei van Columbus, terug te vinden op Taaldacht.be:
        moiste (Eng+Fr) komt van moost.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.