Sport

De laatste tijd ben ik aan het verheemduiden. Daarmee bedoel ik dat ik leenwoorden zo duid alsof ze eigenlijk ‘inheems’ zijn. Deze keer is het woord sport aan de beurt. Sport ‘lichamelijke oefening en ontspanning’ is volgens het Etymologisch Woordenboek van het Nederlands (EWN) ontleend aan Engels sport, van een oudere vorm dysporte, dat op diens beurt is ontleend aan Oudfrans desport ‘vermaak, recreatie’, een afleiding van (een voorloper van) déporter ‘afleiden, spelen, (zich) vermaken’.

Maar in het Oudgermaans bestond ook een woord dat tot sport had kunnen leiden, namelijk *spurdz. In de Germaanse talen vinden we dit terug als Oudhoogduits spurt, Oudengels spyrd en Gotisch spaúrds, met een betekenisveld dat varieert van ‘renbaan’ tot ‘stadion’. Buiten het Germaans vinden we tegenhangers in Sanskriet spŕdh- ‘strijd’ en Avestisch spərəd- ‘ijver’. Het woord komt van de Proto-Indo-Europese wortel *sperdh, vanwaar ook Sanskriet spárdhate ‘wedijveren’.

U begrijpt hoe het had kunnen gaan: ergens in de tijd dat het woord zich van Oudgermaans *spurdz langs Oudnederlands spord en Middelnederlands sport ontwikkelde tot Nederlands sport, verschoof de betekenis van het woord van ‘renbaan, stadion’ naar het soort bezigheden aldaar. Uiteraard, de ‘juiste’ hedendaagse spelling zou Nederlands spord zijn, maar omdat het woord niet of zelden in meervoud werd gebruikt, is men de Middelnederlandse spelling sport blijven gebruiken. Toen eenmaal de tijd kwam dat er duidelijk onderscheid werd gemaakt tussen verschillende takken van sport, kwam het meervoud sporten, alsook het werkwoord sporten. Om ongeveer dezelfde reden hebben we riet, en niet ried, uit Oudgermaans *hreudą.

3 gedachtes over “Sport

  1. mooi, maar een vernederlandsing van het Zweedse idrotta (Oudnoors: íþrótt) is natuurlijk ook een mogelijkheid. Geen idee hoe het er in het Nederlands uit zou zien, het eerste deel van de samenstelling heeft nog een naneef in het Engelse ‘eddy’ (wervelstroom), weet jij of het Nederlands over een verwant woord beschikt?

    1. Dat is een mogelijkheid inderdaad.

      Wat de Nederlandse tegenhanger van Oudnoords íþrótt zou zijn kan ik niet met zekerheid zeggen.

      Het eerste deel zal wel van Oudnoords zijn, verwant inderdaad aan Engels eddy, maar ook aan et- in Nederlands etmaal, met de oorspronkelijke betekenis ‘weer, terug’. Al denk ik ook aan Oudnoords íð ‘arbeid, verrichting’.

      Het tweede deel lijkt een vrouwelijke variant van Oudnoords þróttr ‘kracht’ (< Oudgermaans *þruhtuz), van de wortel *þrek-/*þrak-/*þruk- die ik laatst in mijn bericht over de draak (‘de Verschrikkelijke’) noemde.

      Voor nu houd ik de Nederlandse tegenhanger op eddrucht.

    2. Ik heb het nog even nagezocht.

      Volgens Bjorvand en Lindeman, van het gezaghebbende etymologisch woordenboek van het Noors, Våre arveord ‘onze erfwoorden’, is idrett (Oudnoords íþrótt) waarschijnlijk de voortzetting van Oudgermaans *in-druhtiz. Hier betekent *druhtiz ‘inspanning, werkzaamheid’ en moet *in- worden opgevat als een versterkend voorvoegsel (vergelijk Nederlands in- in woorden als inzwart en ingemeen). Ze wijzen hierbij ook op Oudengels indryhtu ‘eer, roem’, een zeer gelijkende samenstelling.

      Gezien de Oudnoordse vorm is invloed van het in mijn vorige reactie genoemde þróttr ook waarschijnlijk volgens Bjorvand en Lindeman.

      Als hun duiding klopt, dan is de Nederlandse vorm indrucht.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.