Muzikaal proza

“Alle kunst streeft ernaar muziek te worden,” volgens het beroemde motto van Walter Pater. Binnen de letterkunde is vooral de dichtkunst veelvuldig met muziek in verband gebracht: zij wordt een zelfde oorsprong toegedicht, en legt net als muziek grote nadruk op ritme en melodie. In de nadagen van de traditionele poëzie is zelfs getracht haar ritme in muziekschrift te noteren (zie bijvoorbeeld Sidney Laniers The Science of English Verse (1880)). Minder bekend is dat ook proza een eigen muzikaliteit heeft, waarover vooral in het begin van de vorige eeuw in het Engels veel geschreven is, bijvoorbeeld in History of English Prose Rhythm door A.C. Clark (1912) en George Saintsbury’s Prose Rhythm in English (1913).

Een van de interessantste bevindingen van zulke studies is dat er een onderscheid gemaakt kan worden tussen cadansen die uit het Latijn de taal binnengekomen en ritmes die Germaans van origine zijn. De klassieke retorica legt de nadruk op het einde van een zin of zinsgedeelte, de zogenaamde ‘cursus,’ die een aantal vaste vormen kan aannemen. Het botsen van klemtonen is hierbij uit den boze, evenals het eindigen van zinnen met trocheïsche cadansen of een beklemtoonde lettergreep. De cursus zorgt voor een soepel, melodieus zinseinde, zoals in deze zin het geval is. Zij “produces harmony, not grandeur, and imparts to prose an element of tune,” in de woorden van A.C. Clark. Proza dat de klassieke wetten van de cursus volgt klinkt als een wals, misschien als een elegante barokke compositie, maar nooit als Beethoven, en al helemaal niet als Wagner.

Het Germaanse prozaritme, aan de andere kant, wordt juist gekenmerkt door botsingen van klemtonen, alliteratie, trocheïsche ritmes en beklemtoonde eindlettergrepen. Het mist wellicht de lenigheid en subtiele melodie van latinistisch proza, maar maakt dit goed door expressiviteit, kracht, en ‘grootsheid.’ Het zal geen verbazing wekken dat J.R.R. Tolkien er een meester in was, maar ook schrijvers die zichzelf veel minder met ons Germaanse verleden verbonden voelen reiken in hun grootste passages naar dergelijke ritmische stijlmiddelen. Zo vinden we ze allemaal in het beroemde slot van F. Scott Fizgeralds The Great Gatsby: de klemtoonbotsingen in green light, run faster, arms further – richting de climax zelfs one fine morning en borne back ceaselessly – afgewisseld met de trocheïsche cadans van year by year recedes before us en boats against the current, de vele eindklemtonen, en de alliteratie van Gatsby-green-orgastic, faster-further-fine en beat-boats-borne-back. Zo krijgt Walter Pater gelijk, en benadert ook het grootste proza de schoonheid van muziek:

“Gatsby believed in the green light, the orgastic future that year by year recedes before us. It eluded us then, but that’s no matter –  tomorrow we will run faster, stretch out our arms further… And one fine morning – so we beat on, boats against the current, borne back ceaselessly into the past.”

3 gedachtes over “Muzikaal proza

  1. Interessant! Intuïtief stem ik terstond in met dergelijk onderscheid tussen prozaritmes. Dat gevoel zal niet gelogenstraft worden bij nadere beschouwing, verwacht ik.

    Die botsingen van lettergrepen zijn overigens gemakkelijker te bereiken in het bondige Engels dan in het Nederlands. Maar voor wie een beetje durft te spelen met de taal is ook in het Nederlands de wereld te halen. In mijn kleindicht van laatst heb ik het slechts andermaal gewrocht (“woest water” en “korf kimmedrang”). Dat kan stellig beter de volgende keer.

    Ik vroeg me trouwens af, maken Clark en Saintsbury in hun beschrijvingen van de muzikaliteit van proza ook gewag van de botsingen van medeklinkers die zo kenmerkend zijn voor de Germaanse talen? Ik heb een haat-liefde-verhouding met die eigenschap.

  2. Nu je het zegt, lijkt het me inderdaad eenvoudiger in het Engels, dat geen last heeft van onbeklemtoonde aanhangsels als ‘-en’ of ‘ge-‘. Wat dat betreft neigt het Nederlands meer naar het kabbelende ritme van latinistisch proza dan naar de ‘grandeur’ van het beste Engelse proza.

    Voor zover ik me herinner, richten Clark en Saintsbury zich vooral op het ritme van proza, de afwisseling van sterke en zwakke lettergrepen, en niet op zaken waar de taalgebruiker geen invloed op heeft (zoals de inherente medeklinkerbotsingen in sommige Germaanse woorden). Vooral de studie van de tweede is namelijk bedoeld om lezers en potentiële schrijvers een selectie en analyse van het meest welluidende proza aan te bieden, ter vermaak maar zeker ook ter lering voor hun eigen schrijfstijl.

Geef een reactie op Olivier van Renswoude Reactie annuleren

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.