“Ik geloof alleen in wat ik zie.”
Geloof is een belangrijk en veelgebezigd woord in het Nederlands. Zo zegt Van Dale dat geloof is: ‘vertrouwen in de waarheid van iets/op God’ en over geloven staat: ‘vast vertrouwen in het bestaan van iets, voor waar houden op gezag van een ander, menen, denken’. (Let op het element van twijfel en onzekerheid). Het hangt vast op het menen, weten dat iets bestaat, denken dat iets is.
Geloven is echter van dezelfde als wortel lief en hangt samen met woorden als loven, belofte, maar niet bruiloft, hoewel dat natuurlijk op klank en betekenis geen probleem is; bruid-gelofte. Zo komen we dus op het al eerder genoemde lief(de), hetgeen een verlangen uitdrukt. Vergelijk dat met verwanten buiten het Germaans: Sanskriet lubhayati ‘hij verlangt’ en Latijn lubet ‘het is hem aangenaam’. Geloven is dus voorzeker geen ‘onzeker aannemen op grond van het gezag van de priester of sjamaan’, maar een ‘verlangen naar iets of iemand (dat/die aangenaam is)’.
Geloven in de Van-Dalische betekenis is dan welzeker van toepassing op de wetenschap en de moderne onderwijsmethoden, waar tenslotte alles in een zee van twijfel ter discussie staat en uiteindelijk verdrinkt. In het wetenschappelijk en huidige denken, waar de rede de liefde heeft verdrongen, is men daarom ook slechts intelligent wanneer men van de juiste mensen iets aanneemt en waar geloof bewezen moet worden. “Ik geloof alleen in wat ik zie, bewezen is” laat zich dan als volgt vatten: “Ik verlang naar/houd van alleen dat wat ik zie, aantoonbaar is.” Men verlangt dus slechts naar het zichtbare, het al gekende: “ik verlang naar wat ik zie, en wat ik zie verlang ik.” In wezen een zeer onvolwassen houding welke in volwassenen uitmondt op de ziekelijke neiging het edelste van de mens te degraderen tot fysochemische processen die slechts in dienst staan van de zin- en doelloosheid, want waarom zou het leven er eigenlijk toe doen? Daarbij is er nog de perversie dat fanatieke atheïsten vaak neigen tot een nietsontziend verlangen naar moraliteit en waarheid, terwijl die nergens in gegrond is, dan in het eigen idee van deze zaken. De waarheid is dan slechts dat wat men zelf voor waar houdt, wat menzelf al waar achtte. Omdat dit van mens tot mens kan verschillen, botsen zij harder dan ooit.
Het is opvallend dat men kan geloven ín wat men ziet; men kan stil blijven staan en het verlangen gieten in iets, waarvan men een beeld heeft (gemaakt). Vergelijk dat met verlangen náár, waarbij er een beweging naar de verlangene plaatsvindt, welke ver en lang kan gaan, en elke reis verandert de reiziger. This is the stuff of myths.
Het is daarom zo van belang dat er in het Christendom gezegd wordt: God is liefde; Hij ís verlangen naar. Dit kan alleen wanneer de God der goden van vóór de tijd al in meerdere personen zou bestaan; want waar liefde is, is ook een geliefde. Dít verlangen kwam tot uiting in een mensheid die Hij al sinds de ginning hartstochelijk liefheeft en daarin, zoals binnenkort weer gevierd, ging Hij inderdaad ver en lang.
Tof! 🙂
Ik zie het niet zozeer in goden, maar wel in de energie van de natuur.
Als ik onder een boom zit, voel ik de kracht van deze teer. Lig ik op de grond, word ik de energie van moeder aarde gewaar.De wind die streelt over je huid, maakt je blij en de regen brengt je tot rust.
Ik geloof dat door de vervreemding van de natuur en zeker het geldbejag de mens zichzelf ernstig ziek heeft gemaakt.