Lang heb ik gedacht dat het eigenlijk vreemd is om een enkel woord ‘mooi’ of ‘lelijk’ te vinden. Zijn woorden immers niet als muzieknoten die pas betekenis krijgen wanneer ze samengeweven worden tot zinnen en verhalen als tot melodieën en akkoorden? Maar wellicht gaat dit niet altijd op. Alsof de duvel zelf ermee speelde, werd ik onlangs op één dag driemaal geconfronteerd met een woord waarvan ik dacht dat het reeds lang verbannen was naar een afgelegen, verlaten Elba van de Nederlandse taal. Kennelijk echter is deze kleine banneling even sluw en vindingrijk als ooit de Kleine Keizer was.
Eerst in een televisieprogramma, vervolgens in een verkoopfolder, en ten slotte in een krantencolumn, werd ik gewag van respectievelijk een sweatertje, een wijnkoker, en een jurkje die alledrie werden aangeprezen met de typering kek. Al gauw voelde ik een ononderdrukbare fysieke weerzin opkomen – gepaard gaande met lichte doch onmiskenbare oprispingen. Eenmaal bekomen van mijn acute misselijkheidsaanval, rees de vraag waarom een enkel woord nu zo’n heftige reactie kan oproepen.
Qua klank is kek niet bepaald welluidend, maar dat kan toch geen verklaring zijn: gelijkklinkende woorden als kok en pep liggen mij immers heel wat prettiger op de maag. Neen, het moet iets met de betekenis van doen hebben, met die mengeling van oubollige ironie en gefingeerde humor die kek immer uitstraalt. Ironie werkt immers juist wanneer we een woord in een andere betekenis dan gewoonlijk gebruiken (‘mooi weer vandaag hè’); als een woord altijd op ironische toon gebezigd wordt is er weinig lol meer aan.
Volgens de etymologen werd midden jaren zeventig het bijvoeglijk naamwoord keck geleend van onze oosterburen, een verwant van Nederlands kwiek en Engels quick. Helaas kan ik niet achterhalen hoe precies de betekenis van het Duitse woord gevormd is, maar ik vermoed dat er geen Goethe of Rilke aan te pas is gekomen: kek is wel bij uistek een ‘ondichterlijk’ woord. Iedere taaluiting waarin het voorkomt wordt meteen omlaag getrokken naar het banaalste stijlregister. Het zou ongetwijfeld zelfs in de onlangs verschenen ‘straattaalbijbel’ een goddeloze stijlbreuk opgeleverd hebben wanneer een van Jezus’ discipelen Hem gezeten aan het Laatste Avondmaal, tussen de Wijn en het Brood, gecomplimenteerd had met zijn schoeisel: ‘Wat een kekke sandaaltjes heeft u vandaag weer aan, Heer!’
Was er voor woorden (als voor hardleerse Franse keizers) een St. Helena, een banningsoord waar ze in alle rust onherroepelijk uit het collectieve geheugen weg kunnen zinken, dan zou ik kek vandaag nog uit ons taalgebied verschepen. In geen enkele omgeving heeft het woord mij ooit kunnen bekoren. Doch mijn muzikale metafoor van taal wil ik hiermee niet direct overboord zetten. Het kan immers ook voorkomen dat een instrument ontstemd is, waardoor de snaren slechts valse noten voortbrengen, die ieder akkoord en iedere melodie omvormen tot een schurende, schelle wanklank. Zo’n valse noot is kek.
What has happened to the work KEK is perhaps the very same thing that has happened to the gods of religion. What once were lively, powerful and frightening beings have today become kitsch and magical figures of children’s books. Kek, or quick in English, is from an ancient root, striking and elemental. Now Kasper can feel how far that word-thing has fallen. That is a genuine philosophical or religious feeling. The gods have fled into the corny, the clichéd, the hackneyed, the trite, the funky, the nauseating and the banal. We have so many words for just that! I suppose it is a feeling the Existentialists would recognize. It is far less than the maleficent beauty Baudelaire could see in the spleen of Paris. A thinker’s task is to figure out just why this Fall has happened. Is it a prelude to a rebirth? Maybe it is, maybe it isn’t. How should we attend to that word KEK to see the former quickness that may still be in it? How should we listen to this false note in the world?
Thanks for the comment, Gary, and for raising some important questions (I’m still amazed, by the way, that you are able to understand our strange language so well).
I have just been reading Colin Wilson on Existentialism, and I think you are quite right to perceive a link there. Words (like ‘kek’) that have been emptied of any sort of imaginative, poetic or historic meaning, symptomize (but also engender) the kind of meaninglessness, alienation from reality and nausea that characterize the Existentialist position.
As to the way forward: generally I’d say it lies in using our imagination to find again a meaningful relation to the world – and thence to the words. Yet, to return to the subject, the ugliness of ‘kek’ to me is beyond hope, and I’d prefer simply to say with W.B. Yeats:
“The wrong of unshapely things is a wrong too great to be told.”
Komen anderen het woord ‘kek’ overigens wel eens tegen? Zelf vermoed ik dat ik er zo’n eens per maand tegenaan loop, tot nu toe vooral in tijdschriften. Zo ook vandaag in de VaraGids: ‘het programma volgt zijn nieuwsgierigheid, en niet een of ander kek format’.
Hier in het noorden hoor ik het niet of zelden, maar ik ken het genoeg van de televisie. Het zal voornamelijk een Randstads woord zijn. Ik heb het gevoel dat het een woord is voor ‘hippe’ mensen, en daar heb je hier in het noorden betrekkelijk weinig van.
Een ballingsoord voor woorden spreekt mij overigens bijzonder aan. 🙂