Veel van de zinnebeelden die we dagelijks gebruiken ontlenen we aan onze unieke geschiedenis. Talloze uitdrukkingen zijn gevormd tijdens het rijke scheepvaartverleden. Al bouwen we de duinen tot de wolken, ook de zee stroomt immer onze taal binnen. En een debat wordt bij ons in blessuretijd beslist, waar dit elders bijvoorbeeld in de ninth innings zou gebeuren.
Toch is het metaforische vlechtwerk van onze taal niet geheel cultuurgebonden. Zo zullen er weinig landen zijn waar niet met enige regelmaat een maaltijd genuttigd wordt; onlangs viel me op hoe we ook in het Nederlands onze eetgewoontes bij onze taal betrekken. Woorden ontleend aan de smaak, maar ook aan het opdienen en nuttigen van eten, vormen een onuitputtelijke bron voor metaforen – veelal onbewust gebruikt.
Ik denk bijvoorbeeld dat weinigen ervan op zouden kijken wanneer een parlementariër zulke woorden zou gebruiken:
Voorzitter, de heer W. heeft ons zojuist zijn ongezouten doch pikante mening aangaande het asielbeleid voorgeschoteld. Zijn opvattingen mogen in het land als warme broodjes over de toonbank gaan; voor ons is zijn verbitterde kijk op de samenleving onverteerbaar.
Ook maken wij bezwaar tegen de smakeloze wijze waarop zij opgediend wordt; zijn betoog, doorspekt met quasihumoristische terzijdes en gelardeerd met nodeloos grievende hyperbolen, is een slap aftreksel van een serieus politiek pleidooi – wij zouden bijna zeggen: het product van een verdorven geest.
Zonder er verder woorden aan vuil te willen maken, voorzitter, hoop ik dat duidelijk is dat de misselijkmakende retoriek die de heer W. serveert, ons een onaangename nasmaak achterlaat. Graag zouden wij een hartig woordje met hem spreken over de tafelmanieren die verwacht worden van eenieder die aanschuift bij het banket van de democratie.
Wellicht dat ik met deze laatste uitdrukking de grens tussen ingeburgerde en uitheemse metaforen overschrijdt, maar voor de rest is het gebruik van deze smaak- en etengerelateerde beelden zo gewoon dat het nauwelijks meer opvalt.
Overigens vraag ik me wel af of dergelijke uitdrukkingen niet meer taalgebonden zijn dan ik zoeven veronderstelde. De smaken mogen we dan delen met andere culturen, maar dat kan over onze eetgewoonten toch niet gezegd worden. Bovendien heeft een woord als sweet een veel breder bereik dan ons zoet. Zo is de Engelstalige popmuziek ondenkbaar zonder een (misselijkmakende?) overdaad aan sweet eyes en sweet smiles – terwijl toch weinig Nederlandsen zich gevleid zullen voelen wanneer we over hun zoete ogen of zoete glimlach beginnen. Onze spijsvertering raakt danig van slag van zulke mierzoete romantiek.