Hoongelach viel onze voormalige minister-president uiteraard ten deel, toen hij het woord VOC-mentaliteit in de mond nam. En met recht, want wie wil onze buitenlandpolitiek nu in verband brengen met een van de duisterste episoden uit de vaderlandse geschiedenis? Toch heeft de Gouden Eeuw onze taal en daarmee ons denken in vele opzichten mede gevormd. Eerder schreef ik hier over de Britse filosoof Owen Barfield, die van mening is dat de geschiedenis van een volk in haar taal besloten ligt. In het Nederlands blijkt dit wel het duidelijkst uit de overvloed aan woorden die teruggrijpen op het roemruchte verleden van onze zeevaart.
Vaak is het moeilijk om precies te achterhalen wanneer een woord of uitdrukking voor het eerst gebruikt is, maar feit is dat we metaforen ontleend aan de scheepvaart gebruiken in de meest uiteenlopende situaties, bijvoorbeeld wanneer we over menselijke relaties spreken. Zo gaan we nog altijd regelmatig met iemand in zee, waarbij we hopen dat we niet in de boot genomen of afgescheept worden, en dat onze partner de boot niet afhoudt. Dan zou hij namelijk de boot wel eens kunnen missen, en zodoende buiten de boot vallen. Eenmaal op weg, proberen we zo min mogelijk in elkaars vaarwater te komen, om een mogelijke aanvaring te voorkomen en niet de boot in te gaan. Ondertussen trachten we in ons eigen schip iedereen binnenboord te houden en bij eventuele problemen het lek boven te krijgen en schoon schip te maken voordat het de spuigaten uitloopt. We zitten immers met zijn allen in hetzelfde schuitje en moeten roeien met de riemen die we hebben. Zo hopen we dat we niet ergens verzeild raken of stranden in het zicht van de haven, maar uiteindelijk door weer en wind kunnen afstevenen op een veilige haven.
Bovenstaande lijst zou bijna eindeloos uitgebreid kunnen worden. In het dagelijks gebruik zijn we ons meestal niet bewust van de oorsprong van dergelijke uitdrukkingen, maar als we een passage als de bovenstaande proberen te vertalen naar een andere taal, die een minder nadrukkelijk zeevaartverleden heeft of zelfs nooit in contact met de zee is geweest, zien we pas echt hoezeer hierin een unieke periode in de Nederlandse geschiedenis weerspiegeld wordt. Onze taal en daarmee ons denken zijn in hoge mate gevormd door metaforen ontleend aan de zeevaart, waarmee Nederland haar grootste roem verwierf. Zo zijn we in deze weinig romantische tijd van vliegtuigen en containerschepen in zekere zin nog altijd als Vondels snelle visserslieden,
Die, schuw van weide en ploeg, in zee te weide gaan,
En dansen op de rug van Vader Oceaan.
Wat een zee van mogelijkheden!. Ik zie prachtige gedachten aan de kimme opdoemen…wat een onpeilbare diepte!. 😀
De V.O.C. mentaliteit…hm. Daar gruw ik ook van, maar dan in de zin van de afkeuring van de rugzichtloze uitbuiting van wingebieden, over zee en in de eigen achtertuin: de provincies, maar ook de achterstraten.
Hoevelen niet van ellende omkwamen tijdens de handelstochten…geronseld in de, door de oorlogen der hoge heren verscheurde dorpen…
De andere kant van de munt is, dat er ook veel goeds is gebeurd door het harde werken, het geloven in verbetering. Tja, kolonialisme…niets menselijks is de Nederlander vreemd. 😉
Ik denk ook niet met al te warme gevoelens ‘terug’ aan de VOC (noch de WIC). En toch, het was ook een tijd van onderneming en avontuur, van een zekere glorie en romantiek.
Hoe dan ook, wanneer we erop gewezen worden hoeveel zeemanstaal er in onze taal schuilt is het besef des te groter hoe de band met het verleden ons ontglipt. Ja, veel van de uitdrukkingen zijn springlevend, maar hoezeer speelt de zeevaart nog een rol in ons aller leven? Mensen alom lijken ook moeite te doen om de herinnering te weren.