De meeste Germaanse namen zijn van oudsher een samenstelling van twee naamstammen, oftewel woorden die uit gewoonte gebruikt worden voor het samenstellen van een naam. Zo is de naam Herman niets anders dan een (licht verbasterde) samenstelling van heer ‘heerschare, leger’ en man, en betekent Herman zoveel als ‘krijger, soldaat’. Van de meeste naamstammen is de betekenis vrij duidelijk, maar in sommige gevallen tasten we ietwat in het duister.
Een van die geheimzinnige naamstammen is lind, die tegenwoordig jammer genoeg bijna uitsluitend nog voorkomt in Linde en Linda, vleivormen van namen die op -lind eindigen. Wat betekent lind nu eigenlijk als we het tegenkomen in een naam?
Als tweede lid bestond en bestaat lind enkel in vrouwennamen. In Oudnederlandse namen was de vorm -lind (zoals in Reginlind in de Balderiksoorkonde uit 850), in Oudhoogduitse namen -lind (zoals in Adallind in het Reichenauer Verbrüderungsbuch uit 820, 19v-12) en in Oudengelse namen -líþ (zoals in Hildelíþ). In vorm én betekenis passen deze vormen bij het Oudgermaanse bijvoeglijk naamwoord *linþaz, *linþijaz, vanwaar Oudhoogduits lind, lindi ‘mild, vriendelijk, zacht, enz.’ en Oudengels líþ, líðe ‘mild, vriendelijk, zacht, goedwillend, genadig’. Dan zou deze naamstam een geslachtsgebonden contrast vormen met -hard, dat als tweede lid enkel in mannennamen voorkomt en ‘hard, sterk’ betekent.
Maar deze vormen passen in vorm en betekenis ook bij Oudgermaans *linþaz ‘serpent, slang, draak, worm’, vanwaar Oudhoogduits lind ‘id.’ en Oudnoords linnr ‘id.’. (Een woord dat ook voortleeft in de overbodige samenstelling *linþawurmaz, vanwaar Oudhoogduits lindwurm ‘slang, lintworm’, Middelnederduits lindeworm, Oudnoords linnormr ‘draak’ en Middelnederlands lintworm ‘serpent, slang, draak’, vanwaar Nederlands lintworm ‘zekere platworm’.) De naamstam -lind hoeft dan niet meteen opgevat te worden als ‘serpent, slang, draak’, maar zou overdrachtelijk ‘zij die geheimen kent’ kunnen betekenen (zoals gesteld door Van der Schaar en Gerritzen in Prisma Voornamen). Het probleem is echter dat dit oude woord mannelijk was, en mannelijke woorden/naamstammen volgens de gewoonte van Germaanse naamgeving alleen voor mannennamen het tweede lid kunnen zijn. Bovendien, overdrachtelijke betekenis of niet, het is moeilijk voorstelbaar dat sommige vrouwen een naam droegen met daarin een woord dat letterlijk nog altijd ‘serpent’ betekende. Al keek men in de heidense tijd anders tegen slangachtigen aan, getuige de aanwezigheid van draken en slangen in versieringen van toen.
Men zoekt de naamstam -lind ook wel te verbinden met Oudgermaans *lindō, *lindijō ‘linde, lindenboom’, vanwaar o.a. Nederlands linde ‘lindenboom’. Wat betekenis betreft past dit bijzonder goed. Van oudsher werden schilden vaak van lindenhout gemaakt, zodat bijvoorbeeld Oudengels lind niet alleen ‘lindenboom’ betekent, maar in de dichtkunst ook ‘schild’. Dan zou -lind ‘schild’ betekenen en bij verdere uitbreiding misschien zelfs ‘schildmaagd’. Een dergelijke overdrachtelijke betekenis vinden we bovendien bij andere Germaanse naamstammen, zoals as (Nederlands es), dat zowel ‘essenboom’ als ‘speer’ betekent. Maar vormelijk is deze verbinding uit te sluiten. Want Oudengels lind ‘lindenboom; schild’ is niet te rijmen met Oudengels -líþ (in o.a. Hildelíþ). In het Oudhoogduits evenmin: linta ‘lindenboom’ tegenover -lind (in o.a. Adallind).
Dan lijkt het erop dat -lind als tweede lid in vrouwennamen inderdaad zoveel als ‘mild, vriendelijk, zacht, goedwillend, genadig’ betekent. Zo bekeken zijn Linde en Linda, doorgaans gezien als vleivormen van namen die op -lind eindigen, ook op te vatten als namen op zichzelf. Linde dan wel Linda betekent dan letterlijk ‘(de) milde, vriendelijke, zachte, goedwillende, genadige’.
Maar een zelfde of gelijkende stam kwam ook voor als eerste lid in mannen- en vrouwennamen. En dan wordt het meteen moeilijk, want in het Oudengels vinden we enerzijds Líþ– (zoals in Líðulf) en anderzijds Lind- (zoals in Lindwulf). Líþ beantwoordt waarschijnlijk aan -líþ, zodat Líðulf zoveel als ‘zachtmoedige wolf’ betekent, terwijl Lind- (zoals in Lindwulf) enkel met Oudengels lind ‘lindenboom; schild’ is te verbinden, zodat Lindwulf dan toch zoveel als ‘schild-wolf’ betekent en niet verwant is aan namen als Linde en Linda.
Men bedenke zich dat de mensen in de tijd vlak na de Germaanse oudheid wellicht net zo verward konden zijn over naamstammen als wij. Toen het Oudgermaans zich splitste in de verschillende dochtertalen raakten veel woorden vereenvoudigd, waardoor oorspronkelijk verschillende woorden gelijkluidend konden raken. Zo kon een naamstam als lind ook opgevat worden als een ander woord dan het oorspronkelijk was.
Overigens zijn de drie Germaanse woorden die wij met de naamstam lind hebben vergeleken (*linþaz, *linþijaz ‘mild, vriendelijk, zacht, goedwillend, genadig’, *linþaz ‘serpent, slang, draak, worm’ en *lindō, *lindijō ‘lindenboom’) goed mogelijk oorspronkelijk onderling verwant. Men kan een wortel bedenken die zoveel als ‘buigzaam’ betekent.
Lindert Volksnaam in Noord-Brabant voor de Haas [Ter Stege; Tien voor taal 050208]. WBDod, MH, vD en ED noemen de naam van het lemma niet.
De ouderdom is (vooralsnog) niet bekend. _ Zie ook Lintworm WND zie aldaar.
Etymologie Het grondwoord is ws. lind, dat door Kiliaan 1599 wordt opgegeven als “germaans, saxisch, sicambrisch”, en dat ‘lenis, mollis’ betekende (‘zacht, buigzaam, lenig’ dus). Mogelijk slaat dat eerder op de lenige, soepele manier van voortbewegen van de Haas dan op de zachte vacht van deze. D (ge)lind(e) ‘zacht, mild’ < ohd lindi ; E lithe 'buigzaam, lenig' < oe lithe 'zacht, mild' heeft, net als os lithi 'zacht', ingweoonse n-Schwund, wat op oude noordzeegermaanse herkomst duidt; fries linich ‘lenig, buigzaam, soepel’ ; germ *linþ [AEW]; Lat lentus 'taai, traag', misschien ook Lat lênis ‘zacht’, maar dan is geen pie-reco te maken, althans niet die welke EWN maakt; idg *lento-s 'buigzaam' volgens Mackensen (mogelijk nog oude visie), maar EWN-3 (2007) beschouwt de herkomst van lenig en lens 2 'slap' als onzeker. Dat houdt in, dat het woord ook uit de prae-pie fase kan stammen. Het begrip moet er in de oertijd geweest zijn, gezien het vlechten van (buigzame) takken tot allerlei, o.a. visweren, en het symbolische aspect kan er toen ook al heel goed geweest zijn, vermoedelijk vooral bij (lieve) vrouwen met een ‘zacht(moedig), meegaand’ karakter.
In de boomnaam Linde [WNP zie aldaar] zit mogelijk ook het buigzame aspect [NEW], maar De Vries & De Tollenaere 2004 i.v. noemen dit betekenisaspect niet en zien Linde dus als etymologisch verschillend van D gelinde. Als dit juist is, is alleen on linnr 'Slang' verwant met de naam van het lemma, en niet bijv. on lind 'Linde, speer (uit lindehout)' (ondanks de vorm) of on linr 'week, meegaand' (ondanks de betekenis).
Lindert zou oorspr. op een persoonsnaam teruggaan [Ter Stege]. Van der Schaar verbindt de mansnaam Lindert met Leonhard. Maar er is ook de oude persoonsnaam Lindehari [De Vries 1962b], die vermoedelijk zoiets als 'zachtmoedige Haas' betekende. (vgl. –hari met E Hare ’Haas’); veelzeggend dat beide woorden in die samenstelling bij elkaar komen.
{ In persoonsnamen als Linda wordt ook het buigzame uitgedrukt, via de Slang (als kenner van de geheimen [Van der Schaar 1994]). }
Klaas J Eigenhuis
Boeiende tekst! Daar zal mijn dochter, Frodelinde, blij mee zijn. 😉
ja, ik heb ook een dochter met de naam Sieglien (afgeleid van Sieglinde).
25 jaar geleden weigerde de ambtenaar van de burgerlijke stand deze naam op te tekenen wegens onbekend.Met een woordenboek van voornamen heb ik deze ‘behoudende’ heer dan toch kunnen overtuigen.
Hier dringt zich een overeenkomst op met de romaanse talen waar lindo – linda mooi, schoon, schattig, lief of bevallig betekent.