De kobben en kangers spinnen hun draad

De spinnen onzer tuinen zijn onlangs weer geteld voor Vroege Vogels en net als vorig jaar waren het vooral de kruisspinnen die in het oog sprongen. Bij wijze van spreken! Hier hangt voor een raam een kruisspin van koninklijk aanschijn in haar welgeweven web, wachtend op een lekker maal. Deze diertjes danken hun naam aan de gewoonte draden te spinnen. Spin, in het Oudnederlands nog spinna, betekent letterlijk ‘spinster’. Maar zij waren vroeger ook anders geheten.

Een oud woord dat nog voorkomt in delen van Vlaanderen is kobbe/koppe. Vandaar zijn ook samenstellingen als spinnekop en koppespin ontstaan. Het beantwoordt aan Engels cob/cop, in de samenstellingen cobweb ‘spinneweb’ en attercop ‘spin’, waarbij atter ‘gif’ betekent en de weerga is van Nederlands etter. Engels cob/cop zou in beginsel aan het Nederlands ontleend kunnen zijn, ware het niet dat Oudengels áttorcoppe al in de vroege Middeleeuwen bestond. Hoe dan ook, waarschijnlijk is dit kobbe/koppe hetzelfde woord als kop ‘hoofd’ en was het oorspronkelijk een woord voor iets ronds in het algemeen, dus ook voor die gezellige bolle spinnelijven. Vergelijk trouwens nog Engels lob ‘spin’ (vooral bekend van Tolkiens monsterlijke spin Shelob), dat wel verwant is aan Nederlands lobbes ‘grote, goedaardige hond’.

In sommige streektalen van Duitsland, met name in Thüringen en Saksen, heet een spin vanouds ook wel een Kanker. Men heeft nog wel gemeend dat dit ontleend is aan Latijn cancer ‘kreeft’. Dat is geen gekke gedachte, want kreeften en spinnen hebben wel wat van elkaar weg. Maar in de Noordgermaanse (streek)talen, waar het Latijn minder invloed heeft gehad, bestaan ook een hele ris verwante benamingen voor ‘spin’ die duidelijk niet uit het Latijn komen. Wij noemen bijvoorbeeld IJslands kónguló, Zweeds kångro en Noors kongro en kingel. In het Fins bestaat bovendien kankuri ‘wever’, dat aan het Germaans is ontleend.

Al deze zijn net als streektalig Duits Kanker afgeleid van het Oudgermaanse werkwoord *kinganą (nevenvorm *kinkaną), dat zoveel betekende als ‘draaien, slingeren; ineendraaien, spinnen’. Dit werkwoord is afzonderlijk niet overgeleverd, maar zou in het Nederlands kingen (kong, gekongen) luiden, of naar diens nevenvorm kinken (konk, gekonken). Er bestaan in onze taal nog wat verwanten, zoals kink ‘kronkel’ en konkel ‘slag in een touw’ (in het Vlaams wel ‘draaikolk, maalstroom’). Wel, zoals zanger bij zingen, zo ook kanger bij kingen.

Eet smakelijk, kobben en kangers!

Verwijzingen
Grimm, J. & W., Deutsches Wörterbuch, 16 Bde. in 32 Teilbänden (Leipzig 1854-1961)
Institutt for lingvistiske og nordiske studier (ILN), Bokmålsordboka (webuitgave)
Philippa, M., e.a., Etymologisch Woordenboek van het Nederlands (webuitgave)
Vries, J. de, Altnordisches etymologisches Wörterbuch, 3. Auflage (Leiden, 1977)
Weijnen, A.A., Etymologisch dialectwoordenboek, 2e druk (’s Gravenhage, 2003)

3 gedachtes over “De kobben en kangers spinnen hun draad

  1. Vrouw Kobbe zat weleer, eens voorjaarmorgens vroeg,
    dat ’t koolzaad blommen droeg,
    gedoken in heur holleken
    zoo stille, of waar’ ze dood;
    een bolleken,
    geen’ errewete groot;
    maar waken deed ze wel: vrouw Kobbe is slim genoeg!

    (Uit ‘De Kobbe’ van Guido Gezelle)

    Nog geleerd op de lagere school.

    Het doet deugd om ingeslapen woordjes in de kijker te zetten. De verwantschap met andere Germaanse talen wordt telkens weer mooi aangegeven.
    Ik vraag mij af of ‘kink’ in kinkhoorn (kinkankhoorn in West-Vlaanderen) niet eerder wijst op een ‘kringende’ hoorn, dan op een hoorn die suist in je oren.
    Kobbe is nog een dagelijks woord in West-Vlaanderen. Vandaar ook ‘kobbegespin’ en ‘kobbenette’ voor spinnenweb. Die webben willen wij dan weer weg met een kobbejager (ragebol).
    Ieder ding dat doet denken aan de rug van een spin, had in zijn naam dikwijls ‘kobbe’ staan. Zo bestaat ‘kobbekei’ als synoniem voor kiezelsteen. De rand van een bolhoed heette zo een ‘kobbe’ en als daaronder een dik pak krullend haar zat, zag men een wollige kobbe onder de kobbe van de hoed. Een ronde verhevenheid op het veld heet een ‘kobbe’.
    Laatst vond ik nog een toponiem in Bretagne, een eilandje, waarvan het boven water liggende deel de vorm heeft van een spinnenrug, dat ‘le cobe’ heet. Voorwaar een Saksisch overblijfsel.
    Voor ‘kobbe’ werd bij ons ook ‘koppe’ gebruikt, maar dat hoort men nu niet meer. ‘Het huis koppen’ betekende dan ‘het huis zuiveren van spinnenwebben’.
    De Vlaamse draaikolken, de konkels, bestaan ook als konkers.
    Om te eindigen bij de vogeltjes: Een kobbespinne, kobbespinder, kobbestekkertje of kobbebijtertje waren namen voor de saxicola rubetra, het wel bekende paapje.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.