Hoe heerlijk is het op die hoge lentedagen, met al dat lichte groen, als nu eens Zonne straalt en dan eens regen valt, als druppels zachtjes trommelen op lover en heel de lucht verrukkelijk ruikt? Middenaarde verkwikt en is jong in haar ouderdom. Ik zocht een woord voor dat frisse, dauwige, vochtige en welige waar ik zo van houd –vooral van het groene voorjaar– en vond het in de werken van Westvlaamse dichters en schrijvers in de wende van de negentiende naar de twintigste eeuw. Want zij noemden zulks nersch. En mogelijk is dat een woord dat ooit een mythologische, paradijselijke lading had.
West-Vlaanderen
“Het land lag voor hem, onafzienbaar, met hoogten en vlakten, en dorpen en bosschen, alles nog in de nersche wazigheid van de vroegte,” schreef August Vermeylen. “En lijze [‘zachtjes’], onhoorbaar haast, doch zichtbaar aan den drijf der avonddoomen, blaast een doodenadem nog een looverke uit de boomen, rolt het, glazig-nat en nersch, al over ‘t streuvelende gers,” dichtte René de Clercq.
Over streuveling gesproken, het was vooral Stijn Streuvels die het woord gaarne gebruikte in zijn werken:
“Over de vlakke velden, verre, lag een tinte bleekgroen en bruin en de dunne pijlekens koorn stonden, als naalden, te biggelen in hun blinkende nerschheid”
“Zij lalden hun lied, rechtten den nek, zopen de nersche lucht en riepen een morgengroet naar de makkers in de verte”
“Al de menschen die binst den nacht aan ‘t visschen waren, stonden nu verzaaid en wrochten daar hooge op ‘t breede buikboomde veld en keerden de dampend nersche eerde”
“De avond viel daar nu over, de trage deemstering, eene dagdood in ‘t nersche voorjaar”
“Hier waaide er een heel nieuwe lommerlucht en de bodem lag er altijd nersch en zwart”
“Naar gelang de ligging en de aard of ‘t gehalte van den grond, waren er boeren die reeds om nerschheid vroegen voor hunne vruchten”
“Eene nersche wittigheid lag over de velden gespreid en geen halmke van ‘t koorn dat roerde”
Een verbastering van nesch?
Buiten het Westvlaams komt het woord niet voor en het Woordenboek der Nederlandsche Taal ziet het als niets anders dan een “nevenvorm van nesch met anorganische r.” Dat wil zeggen, de r zou niet oorspronkelijk zijn, maar er later ingekropen zijn. En dat is geen onredelijke gedachte.
Want dit nesch –met jongere spelling nes en oude nevenvormen als nisch en nusch– heeft een veelheid aan betekenissen, waarvan sommige met die van nersch overeenkomen: ‘zacht (vooral van eieren)’, ‘vochtig’, ‘drassig’, ‘onvast van geest, onnozel’ en bij Westvlaamse dichters ‘fris, niet verlept (van bloemen, bladeren, kleuren)’. “Hoe zuiver is dat groen, hoe nesch,” schreef Guido Gezelle over de lente. “Legt zijn neschgestooten bladeren op kwetse en wond,” vinden we in het Westvlaamse woordenboek van Leonard Lodewijk de Bo. En Hugo Verriest vertelde over Stijn Streuvels: “Hij ziet in kleur; in klare kleuren; in hevige kleuren; in passende, harmonieerende kleuren; in versche, nessche kleuren.”
Dat ‘zacht’ de oorspronkelijke betekenis van nesch was zien we aan de overlevering in de zustertalen: Fries nesk ‘zacht; aangenaam; rustig’, Oudengels hnesce ‘zacht, teer’ (Engels nesh) en Gotisch hnasqus ‘zacht, teer’. De grondvorm is Oudgermaans *hnaskwja-, *hnaskwu-.
Maar hoe is er dan naast nesch een vorm nersch ontstaan? In zijn taalblad Loquela herinnerde Guido Gezelle zijn lezers eraan dat men in het Westvlaams de neiging heeft om een r tussen klinker en medeklinker niet uit te spreken, dus niet Kerst maar Kest, niet derschen (‘dorsen’) maar desschen, niet eerder maar eeder, enz. Menigeen is zich hier bewust van en doet moeite de r alsnog uit te spreken en overdrijft wel eens door een r in te voegen waar deze oorspronkelijk helemaal niet voorkomt. (Dit verschijnsel van onterechte verbetering heet ook wel hypercorrectie.) Zodoende had nesch in de monden en pennen van sommigen tot nersch kunnen worden. En het is mogelijk dat versch hierbij ook van invloed was.
Bedenkingen
Toch is er reden om aan deze duiding te twijfelen. Ten eerste, zouden juist dichters en schrijvers dit niet in de gaten hebben? Als nersch een oneigenlijke vorm ware, zouden zij deze dan niet vermijden ten gunste van nesch, een woord dat zij toch wel als zodanig kenden? En zouden we dan niet verwachten dat nersch zoals nesch ook in de betekenis ‘zacht’ werd gebruikt?
Belangrijker nog: naast nersch is ook een vorm neersch betuigd. “De zon, nevelen-omhangen en donker, verblauwde diep de neersche weiden van over-Leie,” schreef Karel van de Woestijne. En: “De blakke landen die in hun groene neerschheid gulzig zogen het licht.” Rekking van de oude klankgroep -ers- tot -eers- of -aars- is een verschijnsel dat in het gehele Nederlandse taalgebied voorkomt, zij het niet altijd en overal even consequent. Vergelijk hoe er naast Middelnederlands kerse ‘wassen staaf ter verlichting’ o.a. ook keerse en caerse waren ontstaan. Stijn Streuvels gebruikte de vorm keers en in het algemeen Nederlands is kaars de aanvaarde vorm geworden. Dergelijke rekking is doorgaans oud en maakt het aannemelijk dat de -r- van nersch oorspronkelijk is.
Ten slotte is er voor nersch wellicht een eigen herkomst te achterhalen. Aannemende dat het een veel ouder woord is dan zijn eerste verschijning op schrift, ligt Oudgermaans *nerska- als grondvorm voor de hand. Menig bijvoeglijk naamwoord in het Oudgermaans dat op *-ska- eindigde had te maken met kloekheid en levendigheid en zulks. Voorbeelden zijn *hurska- ‘kloek’, *karska- ‘levendig’ en *friska- ‘jong, nieuw’. Soms bestonden deze naast verwante woorden die eindigden op *-þa-, zoals *raska- ‘snel’ naast *raþa- ‘snel’. Zo is het in beginsel mogelijk dat ons *nerska- naast een *nerþa- bestond. En ja, er bestond een *nerþa-, dat (slechts andermaal en met voorvoegsel) is overgeleverd als Oudengels geneorþ ‘tevreden’. Deze betekenis ‘tevreden’ zou zich langs ‘welvarend, in goede staat’ uit ‘levenskrachtig’ hebben kunnen ontwikkeld.
Buiten het Germaans
Oudgermaans *nerska- en *nerþa- zouden dan de voortzetting van Voorgermaans *nert-sko- en *nert-o- kunnen zijn en uiteindelijk horen bij de Proto-Indo-Europese wortel *nert- ‘kracht uiten, levenskrachtig zijn’. Deze kennen we anderszins van Sanskriet nart- ‘dansen’ en Litouws nir̃sti, nértėti ‘razen, tieren, woeden’, nirtùs ‘koppig’ en nartùs ‘weerbarstig’. Eveneens hiervan komen Oudiers nert en Oudwels nerth, beide ‘kracht’, en –met voorvoegsel– Oudiers so-nirt ‘sterk, stevig’ en Wels hy-nerth ‘met kracht behept’. Mogelijk hoort hierbij ook Oudgermaans *Nerþuz, de naam van een vruchtbaarheidsgodin –een soort Moeder Aarde– die in de gelatiniseerde vorm Nerthus door de Romeinse geschiedkundige Tacitus is opgeschreven.
Deze wortel *nert-, of eigenlijk dan *h2nert-, is vermoedelijk oerverwant met *h2ner-, welke we kennen van o.a. Sanskriet nar- ‘man’, Grieks anḗr ‘man’, Oudiers ner ‘everzwijn’, Middelwels ner ‘leider, held’ en Latijn Nero, de naam van een keizer. Samen worden ze wel in verband gebracht met de wortel *h2enh1– ‘ademen, leven’, te vinden in o.a. Latijn anima ‘adem’ en animus ‘geest’, Grieks ánemos ‘wind’, Oudnoords andi ‘adem; geest’, Gotisch uz-anan ‘uitademen, sterven’ en mogelijk ook Nederlands oen.
Het Germaanse paradijs
Nu is ons nersch ‘fris, dauwig, vochtig, welig’ zoals gezegd buiten het Westvlaams niet betuigd. Maar is dat wel zo? Want mocht het inderdaad niet een verbastering van nesch zijn en zoals hierboven betoogd teruggaan op –en wijzen op het bestaan van– Oudgermaans *nerska- ‘levenskrachtig’, dan schuilt het mogelijk ook in Neorxnawang, die merkwaardige Oudengelse naam voor het paradijs, zowel in de zin van de Hof van Eden als van de Nieuwe Aarde na de dood. Dit begrip Neorxnawang, waarschijnlijk een nagalm van het voor-Christelijke Germaanse volksgeloof, zou dan de voortzetting kunnen zijn van Oudgermaans *nerskanǭ wangaz, oftewel de wang (‘groen, bosrijk land’) der nerschen (‘levenskrachtigen’). Maar daarover een andere keer meer.
Voor nu: wees nersch als het lentegroen!
Gezelle, G., Loquela, nummer 1, jaargang 7 (1884)
INL, Woordenboek der Nederlandsche Taal (webuitgave)
Jente, R., Die mythologischen Ausdrücke im altenglischen Wortschatz (Heidelberg, 1921)
Krahe, H. & W. Meid, Germanische Sprachwissenschaft III: Wortbildungslehre (Berlijn 1969)
Krogmann, W., “ae. geneorð” in Anglia – Zeitschrift für englische Philologie 55 (1931), pp. 397–399
Krogmann, W., “Neorxna wang und Iðavǫllr” in Archiv für das Studium der neueren Sprachen und Literaturen 191 (1954), pp. 30–43
Kroonen, G., Etymological Dictionary of Proto-Germanic (Leiden, 2013)
Rix, H., Lexikon der indogermanischen Verben, 2. Auflage (Wiesbaden, 2001)
Simek, R., Lexikon der germanischen Mythologie, 3. Auflage (Stuttgart, 2006)
Wodtko, D. e.a., Nomina im indogermanischen Lexikon (Heidelberg, 2008)
Ik moest gelijk al denken aan Neorxnawang toen ik nersch zag!
Er is niks fijner dan een fris groene lente met zon en regen. =)
k’ Voelde me streekgebonden in de watten gelegd met de mooie uitleg over ‘nersch’. Het is een woord dat nog altijd leeft hier in West-Vlaanderen. Die hypercorrecte ‘r’ kan natuurlijk. Bij ons is het gras ‘gers’ maar wordt het als ‘ges’ uitgesproken. De ‘r’ voor een ‘s’ of ‘z’ wordt gedurig weggelaten (keise, Kestdag, bost, vost, vest, veizen, beuze… U raadt het wel). Het goed ‘spruiten van onze bloemen en planten’ kan maar gebeuren als ze mooi nes of nesch staan. Het is bijna een vaste uitdrukking om te zeggen ‘ze staan schone nes’ als men de mooie groenten bewondert van zijn lochting. Een woord dat daar onmiddellijk bij hoort en veel samen met ‘nes’ wordt gebruikt, is ‘vei’. ’t Staat al schone vei, betekent dat de bloemen en planten goed gedijen en er in hun geheel echt gezond uit zien. Om vei te staan moet de grond nes zijn!
Beste Luc,
Ik was al benieuwd naar de gedachten van een echte Westvlaming hierover. Bedankt!
Een verrijking, doet mij goed om na ruim anderhalve maand weer een nieuw bericht op Taaldacht te lezen. Olivier, gaat u alstublieft zo door!
Dank! Soms ben ik bang dat al die wortelkundige stukjes achter elkaar wat gaan vervelen, dus dan doe ik het rustiger aan.
De wortelkundige stukjes vind ik persoonlijk het meest boeiend en zouden naar mijn smaak ook zoveel mogelijk bij langsgelopen moeten worden. Prachtig!