De haas op mijn pad

Zie die lange oren de lucht in gaan, en dan weer naar achter. Immer opmerkzaam wissel je wendbaar weiden met heggen, bouwland met bossen—geboren te rennen. Je kring wordt kleiner, karig de ruimte, nu almaar de mensen in aantallen groeien. Hun teer en steen verstikken de grond, er is nauwelijks eten in ijskoude maanden. Waar is het wild nog, waar is je leger? En nu … Lees verder De haas op mijn pad

Reuzen, rotsen en stenen

Tijdens de vroege middeleeuwen bestond in Engeland het geloof dat menig stenen bouwwerk gemaakt was door een soort reuzen genaamd entas. In meerdere gedichten heetten Romeinse ruïnes die in het Britse landschap lagen enta geweorc, het ‘werk der enten’. Volgens de bekende geleerde Ælfríc waren zij zelfs de oprichters van de Toren van Babel na de zondvloed. Maar ook de bijbelse Goliath en de buitengewoon sterke, goddelijke held Hercules werden in Engelse vertalingen een ent genoemd. Mythen en sagen over dit bijzondere entengeslacht ontbreken, dus een beschouwing van het woord is welkom. Lees verder “Reuzen, rotsen en stenen”

Zonne

Ontzagwekkend als de verschijning mag zijn, de zon lijkt pas vrij laat als een goddelijke geest te zijn beschouwd in de menselijke geschiedenis, en dan vooral in Eurazië en Egypte. Vaak ging het om een bescheiden rol, maar in menig geval werd hiermee de oorspronkelijke oppergod, Vader Hemel, naar de achtergrond verdrongen. Bekende voorbeelden zijn Ra, die door sommige farao’s als hoogste god werd beschouwd, en Amaterasu, de Japanse zonnegodin die tot op de dag van vandaag als stammoeder van de keizerlijke familie wordt vereerd. Hoewel de zon ook bij Indo-Europese volkeren dikwijls als bezield werd gezien, moeten de oorspronkelijke Indo-Europeanen er anders naar hebben gekeken. Voor hun was de zon, hoewel van godsdienstig belang, eerder een ding dan een oergeest.

Lees verder “Zonne”

Feng kold

Hoewel de wortelkundige graag van ieder woord de herkomst achterhaalt, kan het toch wel heel mooi zijn als er meer dan één mogelijkheid is en het raadsel nooit echt ontrafeld kan worden. Het woord behoudt dan een voller vermogen en is daarmee rijker van betekenis, met alle dichterlijke deugd van dien. Een mooi voorbeeld hiervan is Drents feng, dat wel te begrijpen is als ‘fel’ en ‘scherp’ en ook ‘doordringend’. Licht en ogen bijvoorbeeld kunnen feng zijn, de bek van een snoek is het zeker. En als land en lijf door vorst gebonden worden is het feng kold.

Lees verder “Feng kold”

Toen men drakendoders en wrekken bezong

Het jaar is 608 na Christus. Op een groene heuvel ergens in het Saksenland staat een edele houten hal met een dak van gulden riet en een fraai getooide gevel. Binnen zijn verzameld mannen boud en bulderend bij een groot haardvuur. Rijkelijk vloeit de mede –die fijne honingdrank– onder de ogen van hun vrijgevige heer. En als de avond valt neemt een oude man met sneeuwwitte baard en lokken zijn harp op en begint te zingen. Over de daden van machtige koningen van weleer, over de hachelijke reizen van helden en over de monsters die zij versloegen, voor eer en schatten en de bescherming van mensen.

Lees verder “Toen men drakendoders en wrekken bezong”

Nersch

Hoe heerlijk is het op die hoge lentedagen, met al dat lichte groen, als nu eens Zonne straalt en dan eens regen valt, als druppels zachtjes trommelen op lover en heel de lucht verrukkelijk ruikt? Middenaarde verkwikt en is jong in haar ouderdom. Ik zocht een woord voor dat frisse, dauwige, vochtige en welige waar ik zo van houd –vooral van het groene voorjaar– en vond het in de werken van Westvlaamse dichters en schrijvers in de wende van de negentiende naar de twintigste eeuw. Want zij noemden zulks nersch. En mogelijk is dat een woord dat ooit een mythologische, paradijselijke lading had.

West-Vlaanderen
“Het land lag voor hem, onafzienbaar, met hoogten en vlakten, en dorpen en bosschen, alles nog in de nersche wazigheid van de vroegte,” schreef August Vermeylen. “En lijze [‘zachtjes’], onhoorbaar haast, doch zichtbaar aan den drijf der avonddoomen, blaast een doodenadem nog een looverke uit de boomen, rolt het, glazig-nat en nersch, al over ‘t streuvelende gers,” dichtte René de Clercq.

Lees verder “Nersch”

Het gebroken licht

Op een gedenkwaardige avond in 1931 zei C.S. Lewis tegen zijn vriend J.R.R. Tolkien dat mythes veredelde leugens zijn. Tolkien was het niet met hem eens en schreef het gedicht ‘Mythopoeia’, een vurig pleidooi voor mythes en scheppende taal. Het maken van mythes is geen zelfbedrog, aldus Tolkien, maar een geboorterecht van de mens en een weg naar wijsheid en schoonheid.
Lees verder “Het gebroken licht”

Haastige spoed – Over Tolkiens ‘The Fall of Arthur’

fallofarthur

Onze taal is haastig geworden: soepel en lenig, maar ook leeg van klank en niet zelden vaag en nietszeggend. Zeker in dichtvorm was de taal van onze voorouders langzaam, niet lenig. Zij was diep van klank en van een rijke, bondige zeggingskracht.

Zo sprak J.R.R. Tolkien eens in een lezing over het stafrijm, nu als slotstuk opgenomen in The Fall of Arthur. In het titelgedicht zet Tolkien zijn eigen woorden kracht bij: in gedragen stafrijm vertelt hij hoe de schemer viel over het rijk van koning Arthur.

Lees verder “Haastige spoed – Over Tolkiens ‘The Fall of Arthur’”

Vergeten woorden herzien

Ruim anderhalf jaar geleden gaven wij een lijst uit van vergeten woorden, te weten woorden die ergens tussen het Oudgermaans en het hedendaags Nederlands verloren zijn gegaan. Sommige van deze zijn heel alledaags, sommige hoogst dichterlijk. Voor veel zaken bestonden vroeger twee of meer woorden. Dit hoge aandeel van evenwoorden en de hoe dan ook bijzonder rijke woordenschat konden ontstaan en standhouden ten gevolge van … Lees verder Vergeten woorden herzien