Hoe heerlijk is het op die hoge lentedagen, met al dat lichte groen, als nu eens Zonne straalt en dan eens regen valt, als druppels zachtjes trommelen op lover en heel de lucht verrukkelijk ruikt? Middenaarde verkwikt en is jong in haar ouderdom. Ik zocht een woord voor dat frisse, dauwige, vochtige en welige waar ik zo van houd –vooral van het groene voorjaar– en vond het in de werken van Westvlaamse dichters en schrijvers in de wende van de negentiende naar de twintigste eeuw. Want zij noemden zulks nersch. En mogelijk is dat een woord dat ooit een mythologische, paradijselijke lading had.
West-Vlaanderen
“Het land lag voor hem, onafzienbaar, met hoogten en vlakten, en dorpen en bosschen, alles nog in de nersche wazigheid van de vroegte,” schreef August Vermeylen. “En lijze [‘zachtjes’], onhoorbaar haast, doch zichtbaar aan den drijf der avonddoomen, blaast een doodenadem nog een looverke uit de boomen, rolt het, glazig-nat en nersch, al over ‘t streuvelende gers,” dichtte René de Clercq.
Lees verder “Nersch”