Trouwe viervoeter

Also available in English.

Lang geleden, in een burcht in middeleeuws Frankrijk, leefde er een edel stel met hun pasgeboren zoon. Op een dag moesten zij kort op pad en lieten zij hem thuis achter onder de hoede van hun hond Guinefort. Toen de vrouwe terugkeerde was de schrik groot: de wieg was omgevallen en Guinefort besmeurd met bloed rond zijn bek. Op haar gillen kwam de heer binnengerend. De hond had hun kindje verslonden! De man trok zijn zwaard in razernij en hieuw in op Guinefort tot zijn laatste jank en adem. Maar het was daarna dat zij hun kleine zoon aantroffen, slapend en wel achter de wieg, en verderop een dode slang, verscheurd door Guinefort de beschermer.

Met groot berouw van deze daad begroeven ze hem in de waterput onder een grote hoop stenen en plantten ze daarnaast bomen ter nagedachtenis. Het duurde niet lang eer er mensen uit de omgeving het graf kwamen opzoeken en Guinefort als heilige zagen, hopend op wonderen.

Overlevering
Dat is het verhaal dat in de dertiende eeuw is opgeschreven en te plaatsen in de buurt van Lyon. Het moet echter veel ouder zijn, want het komt in verscheidene vormen voor in een groot gebied. Zo is het nagenoeg hetzelfde als de Welse legende van de vorst Llewelyn en zijn hond Gelert en was er in India een volksverhaal waarin niet een hond maar een mangoest de ongelukkige beschermer is en niet de man maar de vrouw het dier doodt.

Een andere vorm vinden we in Die seven wijse mannen van Romen, een vrije, vijftiende eeuwse vertaling van een niet veel oudere Latijnse raamvertelling. Deze lijkt haar oorsprong uiteindelijk in vroegmiddeleeuws Perzië te hebben, maar het is niet te zeggen of het verhaal van de trouwe hond er toen al deel van uitmaakte of eenmaal in Europa is toegevoegd. Hoe dan ook is het verhaal van enige ouderdom en is het wezen van de hond ermee gevat: de dienstbare, trouwe viervoeter. We mogen het in het achterhoofd houden wanneer we het rijk van het verhaal verlaten en al worstelend met wortelkunde ons verdiepen in de aard van zijn benaming.

Waarom de hond hond heet
Het woord hond is heel oud en is nauw verwant aan wind in hazewind en windhond. Ze gaan onderscheidenlijk terug op Oudgermaans *hunda- en *hwinda-, en deze zijn op hun beurt voortzettingen van ouder, gewestelijk Proto-Indo-Europees *ḱuntó- en *ḱuentó-. Naar alle waarschijnlijkheid zijn ze ontstaan uit de verbogen vormen van een enkel woord. Dat wil zeggen, hond en wind zijn eigenlijk één en hetzelfde woord. (Voor de duidelijkheid: wind met betrekking tot waaien lijkt hier slechts toevallig op en is van geheel andere herkomst.)

Nu heeft dit *ḱuentó-/*ḱuntó- een wat eigenaardige vorm. De meeste andere Indo-Europese talen wijzen namelijk op een verwante maar duidelijk andere vorm als voorloper: *ḱuōn, met als genitief *ḱunós of *ḱunés. Deze vorm is vastgesteld op grond van onder meer Grieks kúōn, met genitief kunós (denk aan kynologie ‘hondenkunde’), Latijn canēs, Oudiers , Litouws šuō en Oudindisch śván-. De vraag waarom de (voor-)Germaanse vorm ervan afwijkt laten we nog even rusten.

Over de diepere aard van die gebruikelijke vorm *ḱuōn zijn de wortelkundigen het niet eens. Enerzijds is het woord te ontleden als *ḱu-ōn, dat wil zeggen als afleiding van een wortel *ḱu- met de uitgang en verbuiging van een zogenaamde n-stam. Anderzijds is het op te vatten als *ḱuōn, als ware het een afleiding met klinkerwisseling van een wortel *ḱuen-. In beide gevallen is het vervolgens de vraag om welke wortel het gaat.

Het eerste geval
Uitgaande van *ḱu-ōn als grondvorm is onder meer voorgesteld dat hier sprake is van een verbastering van een ouder *pḱu-ōn bij *peḱu-, de voorloper van onder meer Oudgermaans *fehu- en vandaar Nederlands vee. Oorspronkelijk sloeg *peḱu- waarschijnlijk op schapen, want het ware afgeleid van de wortel *peḱ- ‘plukken’ (en wel van wol). Het zou betekenen dat de hond vernoemd is naar zijn rol in het veehoeden. Dat is op zich niet gek, maar we zouden in een of meer dochtertalen wel een spoor van die *p- in het hond-woord verwachten, en dat is er niet.

Een ander voorstel is dat *ḱu-ōn hoort bij een wortel *ḱeu-, *ḱu- ‘lichten, glanzen’, bekend van onder meer Oudindisch śóṇa- ‘glanzend, rood’. De hond zou dan vernoemd zijn naar zijn glanzende vacht, letterlijk de ‘glanzende’ heten. Er waren en zijn echter genoeg dieren met glanzende vacht, dus men zou de hond er niet bepaald mee onderscheiden. We kunnen ons bovendien afvragen of de gemiddelde hond in die tijd en streek wel zo glanzend was, de arme drommel.

Voorts is er getracht om *ḱu-ōn te verbinden met *h1eḱuo- ‘paard’, dat dan zelf gelezen moet worden als *h1e-ḱu-o-. Een soort samenstelling dus. Maar aangezien dat woord zelf ook van onduidelijke herkomst is schieten we er weinig mee op.

We kunnen ten slotte nog aanknopen bij de wortel *ḱues-, die ten grondslag ligt aan bijvoorbeeld Oudindisch śvásiti ‘snuiven, hijgen, blazen, zuchten’ en Engels to wheeze ‘piepend ademen’. Dan moeten we ervan uitgaan dat *ḱues- een verlenging is van een eenvoudigere wortel *ḱeu-, *ḱu-, en voor diens bestaan zijn slechts bescheiden aanwijzingen. De betekenis sluit uiteraard wel goed aan, want hoorbaar ademen –zij het hijgen, snuiven of snuffelen– is honden ten voeten uit.

Het tweede geval
Maar wat als het eigenlijke woord niet is te ontleden als *ḱu-ōn, maar gewoon *ḱuōn was? Volgens taalkundigen als Elisabeth Rieken en Karin Stüber wijzen de vormen in de dochtertalen hier duidelijk op en hebben we dus te maken met een wortel die in zijn ‘neutrale’ vorm *ḱuen- luidde (onbeklemtoond ook *ḱun-). Een dergelijke wortel heeft bestaan, maar is gemakkelijk over het hoofd te zien omdat diens kennelijke betekenis op het eerste gezicht wel wat moeilijk te verenigen is met het wezen van de hond.

We vinden deze wortel *ḱuen- namelijk in het woord *ḱuen-to- ‘heilig, gewijd’, de voorloper van onder meer Litouws šveñtas, Oudkerkslavisch svętь en Avestisch spənta-. Een andere afleiding ware *ḱun-sló- als voorloper van Oudgermaans *hunsla- ‘offer’, overgeleverd in vormen als Gotisch hunsl en Oudnoords húsl. Het achtervoegsel *-slo- werd doorgaans aan werkwoorden gezet. En inderdaad, een werkwoord lijkt te hebben bestaan, met Lets svinêt ‘vieren’ als enige nazaat.

Let wel, de zojuist genoemde afleiding *ḱuento- ‘heilig, gewijd’ heeft dezelfde vorm als *ḱuento-/*ḱuntó-, de afwijkende, voor-Germaanse vorm naast *ḱuōn ‘hond’.

Betekent deze duiding dat de hond niet slechts belangrijk maar een heilig dier was en vereerd en gevierd werd, zoals de dappere Guinefort in dertiende eeuws Frankrijk? Bodemvondsten noch overleveringen wijzen erop dat dit het geval was onder de Indo-Europeanen. En wat de Germaanse godenwereld betreft kunnen we met deskundige Rudolf Simek heel bondig zijn: daarin speelde de hond nauwelijks een rol. Het antwoord lijkt voorlopig nee.

De aard van de hond
Het is veel eenvoudiger als we het omdraaien. Deze wortel *ḱuen-, en daarmee het werkwoord, is evengoed op te vatten als ‘(toe)wijden’ dan wel ‘(toe)gewijd zijn’. De hond heet dan zoals hij heet omdat hij de belichaming is van toewijding, van de volledige overgave en trouw. Zo kennen we de hond bij uitstek. Er schuilt als het ware een Guinefort in iedere rekel, gekenmerkt door tomeloze inzet en dienstbaarheid. Vergt alleen wat oefening.

Verwijzingen

Derksen, R., Etymological Dictionary of the Baltic Inherited Lexicon (Leiden, 2015)

Kroonen, G., Etymological Dictionary of Proto-Germanic (Leiden, 2013)

Melchert, H.C., “PIE ‘dog’ in Hittite?” in Münchener Studien zur Sprachwissenschaft, Heft 50 (München, 1989), blz. 97-101

Pokorny, J., Indogermanisches etymologisches Wörterbuch (Bern, 1959)

Rieken, E., Untersuchungen zur nominalen Stammbildung des Hethitischen (Wiesbaden, 1999)

Rix, H. e.a., Lexikon der indogermanischen Verben, 2. Auflage (Wiesbaden, 2001)

Simek, R., Lexikon der germanischen Mythologie, 3. Auflage (Stuttgart, 2006)

Stüber, K., The Historical Morphology of N-stems in Celtic (Maynooth, 1998)

Wodtko, D. e.a., Nomina im Indogermanischen Lexikon (Heidelberg, 2008)

7 gedachtes over “Trouwe viervoeter

  1. Mooi.
    In Vlaams-Brabant bestaat het dorp ‘Windbraken’. Misschien heeft het wel met ‘hond’ te maken. Moet ik bij het woordje ‘gezwind’ aan ‘wind’, ‘hond’ of aan iets ‘helemaal anders’ denken?

    1. Gysseling had dezelfde gedachte over Windbraken, al gebruikte hij de oude reconstructie *winda-. Op grond van een laat-Oudfries meervoud hwynden weten we inmiddels dat het *hwinda- was en het woord dus bij *hunda- hoort.

      Nederlands gezwind is overigens niet verwant. Het lijkt uiteraard op Litouws šveñtas ‘heilig, gewijd’, welk ik in het stuk noem, maar dat is slechts schijn, want de Indo-Europese ḱ- aan het begin van woorden ontwikkelde zich regelmatig tot enerzijds een Litouwse š- en anderzijds een Germaanse h-.

  2. Een kleine zij-bijspraak.Gek genoeg hebben we in onze taal voldoende woorden voor huisdieren die gelubd zijn. Ik denk aan een ruin,hamel,stier…..Ik vind het vreemd dat zulks niet van toepassing is op een hond. Voor zover ik weet hebben we daar geen woord voor :dus een ontmande reu.

  3. Neem me niet kwalijk voor deze flater ‘stier’. Ik bedoelde natuurlijk een os.Mijn trouwe viervoeter kwam toen juist bedelen voor zijn ochtend-wandelingentje.
    Ook voor een kat bestaat zo’n woord niet.Vreemd toch,hoewel deze dieren toch dicht bij de mens staan.

  4. Ik denk dat het komt doordat het fokken vanouds vrij bewust en nauwgezet is bij vee. Ook in de handel moeten ontmande dieren duidelijk onderscheiden worden. Voor de echte huisdieren (honden en katten) speelt dat allemaal veel minder.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.