Droevig verlangen

Het is jammer dat het edele jammer thans weinig meer dan een tussenwerpsel is. Eertijds verwees het als zelfstandig naamwoord naar verdriet, leed en ellende, maar ook naar het geweeklaag daarbij, zoals jammeren nog toont. Zo kon men zeggen dat iets een groot jammer is en zo noemde Vondel de heidense onderwereld eens de poel des jammers. Door verbindingen als dat is jammer kon het als een bijvoeglijk naamwoord opgevat worden en een tussenwerpsel worden, zoals Duits schade vanuit das ist Schade. Over de herkomst is te zeggen, in weerwil van sommige woordenboeken, dat jammer niet uit klanknabootsing maar uit schone beeldspraak is ontstaan.

Oude vormen

Het woord luidde vroeger tevens—en oorspronkelijker—jamer met lange a, maar door verbogen vormen als jamre kon jammer ontstaan. In delen van West-Vlaanderen is jamer nog in gebruik of was dat zo tot voor kort. In Limburg, waar de lange a een ao werd, vinden we jaomer. Zo ook jåmer over de grens in Westfalen, waar men vanouds een vorm van Nederduits spreekt. Maar in het Hoogduits—het algemene Duits—is het Jammer met korte a zoals bij ons.

Oude evenknieën in zustertalen zijn Oudhoogduits jāmar en Oudfries iāmer. Ze hebben dezelfde betekenis van ‘verdriet, leed, ellende’ en ‘geweeklaag’, doch hier en daar ook ‘droevig verlangen’ (oftewel ‘rouw’) en ronduit ‘verlangen’. Daarnaast bestond er een oorspronkelijk bijvoeglijk naamwoord, overgeleverd als Oudhoogduits jāmar en Oudengels geōmor, in de zin van ‘droevig, verdrietig, smartelijk, beklagenswaardig’, zoals gezegd kon worden van het overlijden van dierbaren.

Dat het hier niet om een klanknabootsing gaat mag al blijken uit de vorm: noch jammer, noch jamer, noch de Oudgermaanse voorloper *jēmaraz (of *jēmraz), noch díéns veronderstelde voorloper, komt in de buurt van enige uitroep van smart of verdriet. Het is ook duidelijk een afleiding met het bekende achtervoegsel *-(a)ra- en aldus waarschijnlijk van een of ander werkwoord.

Scandinavië

Het Oudnoords, waar de *j stelselmatig was weggevallen aan het begin van woorden in de ontwikkeling vanuit het Oudgermaans, had ondertussen een opvallende groep woorden in hetzelfde kader van geweeklaag. Het gaat om amra ‘zielig huilen’, emja ‘huilen’, ymja ‘janken, huilen’ en jamla ‘morren’. In dat laatste woord zien we overigens niet alsnog de voortzetting van een Germaanse *j, maar is ja- het gevolg van zogenaamde breking van een oudere e- (zoals bijvoorbeeld ook is gebeurd bij Oudnoords hjarta uit *hertōn ‘hart’). Hedendaags gewestelijk Zweeds heeft nog jama, dat gebruikt wordt in de zin van ‘jammeren’, vooral van katten, en ‘klagen’. Dat doet overigens denken aan Zwitsers g’jom ‘geklaag’, met name van katten.

Die veelvormigheid van wortels is ontstaan door klemtoonverschillen en is in het Germaans nog duidelijk te zien in de vervoeging van oude sterke werkwoorden. Zo was er Oudgermaans *nemaną, *name, *nēmunþ, *numanaz, vanwaar Nederlands nemen, nam, namen, genomen.

Deze Scandinavische woorden zullen evenmin klanknabootsingen zijn geweest, aangezien ze zich tot elkaar verhouden als regelmatige afleidingen van een Germaanse wortel, en wel met de vorm *em-, *am-, *um- of *jem-, *jam-, *jum- (zie kader). Met *em- e.d. valt weinig te beginnen—dat wil zeggen, die is niet gemakkelijk te verbinden met andere woorden elders binnen of buiten het Germaans. (Nederlands emmeren ‘zaniken’ is heel jong en waarschijnlijk afgeleid van het scheldwoord emmer ‘hoer’.) Uitgaande van *jem- e.d. daarentegen ligt verband met ons jammer voor de hand.

Andere evenknieën

De volgende aanwijzing is te vinden in het Oostfaals, een Nederduitse streektaal in het hart van Noord-Duitsland. Dat kent het werkwoord jimmen ‘zachtjes jammeren’, vooral gezegd van vogels die naar hun ouders verlangen, met hun uitgestrekte nekken—een beeld dat straks belangrijk zal blijken. Net als Oudnoords emja hierboven kan dit jimmen de klankwettige voortzetting van Oudgermaans *jamjaną zijn. Naar diens vorm beoordeeld is dat een zogenaamd iteratief (herhaling uitdrukkend) werkwoord naast een eerder werkwoord *jemaną, dat zelf mogelijk wordt voortgezet door reeds genoemd gewestelijk Zweeds jama.

Voorts is er in het Stellingswerfs, de Nederduitse streektaal die in de Drents-Friese grensstreek wordt gesproken, nog jemelen ‘steeds over hetzelfde zeuren’ en jemelig ‘flauw en onnozel, zeurderig, klagerig’ en met dezelfde betekenis jummelig en jummel. Op zich kunnen dit vormen en vervormingen van jamer e.d. zijn, maar het Stellingwerfs heeft ook gewoon jammer en jammern, dus het is goed mogelijk dat jemelen e.d. afzonderlijke afleidingen van *jem- zijn.

Verlangen

Nu is het Germaans slechts een vertakking van de boom die wij het Proto-Indo-Europees noemen. Waarschijnlijk werd die oude, voorouderlijke taal zo’n 6000 jaar geleden verspreid vanuit de steppe benoorden de Zwarte Zee. En in die taal bestond de wortel *i̯em- (spreek uit als *jem-) met een betekenis als ‘reiken, strekken, uitstrekken’. We kennen deze in de hoedanigheid van onder meer Tochaars B yäm- ‘reiken; bereiken’ en Oudindisch yám- ‘aanreiken; strekken; strak houden, beteugelen; (vast)houden’.

Nu, het reiken en het zich uitstrekken naar iets is wat in de beeldspraak als het verlangen kan worden begrepen. Dat wil in dit geval zeggen: Proto-Indo-Europees *i̯em- ‘reiken, uitstrekken’ werd Oudgermaans *jem- ‘verlangen’ met diens vele vormen en afleidingen, veelal maar niet uitsluitend in verband met droevigheid. Zo is de beeldspraak nog aanwezig in het bovengenoemde Oostfaalse woord jimmen, dat zoals gezegd gebruikt wordt (of werd) voor de nestgebonden vogeljongen die naar hun ouders uitkijken. Zij strekken hun nekken uit in het verlangen naar voer.

Bedenk ten slotte nog het woord verlangen zelf, alsmede het oudere langen in uitdrukkingen als het langt mij of mij langt, letterlijk ‘het is mij te lang’. En zo begint het bekende jammerlied over Egidius van eind veertiende eeuw:

Egidius waer bestu bleven
Mi lanct na di gheselle mijn
Du coors die doot du liets mi
tleven

Noot
In het Oudhoogduits bestonden naast jāmar en jāmarōn ook de j-loze vormen āmar en āmarōn. Dit zou een aanwijzing zijn dat het woord is ontstaan als klanknabootsing van een uitroep van smart. Het zijn echter zeldzame vormen en het is mogelijk dat de j daar is weggevallen door toedoen van een voorgaand woord of voorvoegsel, bijvoorbeeld gijāmarōt ‘gejammerd’ werd als giāmarōt verstaan, of men hoorde het vrouwelijk meervoud sī jāmarōnt ‘zij jammeren’ als sī āmarōnt. Vandaar kon men de j ook elders in de vervoeging en in het bijbehorende zelfstandige naamwoord laten vallen. Er kan bovendien sprake zijn van invloed van (of verhaspeling met) bijvoorbeeld een Duitse evenknie van IJslands ami ‘kwaal, misnoegen’.
Verwijzingen

Adams, D.Q., A Dictionary of Tocharian B, second edition (Amsterdam, 2013)

Bloemhoff, H. e.a., Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (Berkoop/Oldeberkoop, 2005)

Bo, L. De, Westvlaamsch Idioticon (Gent, 1892)

INL, Woordenboek der Nederlandsche Taal (webuitgave)

Mayrhofer, M., Etymologisches Wörterbuch des Altindoarischen, I-III (Heidelberg, 1992-2001)

Philippa, M., e.a., Etymologisch Woordenboek van het Nederlands (webuitgave)

Rix, H. e.a., Lexikon der indogermanischen Verben, 2. Auflage (Wiesbaden, 2001)

Schambach, G., Wörterbuch der niederdeutschen Mundart der Fürstenthümer Göttingen und Grubenhagen (Hannover, 1858)

Staub, F. e.a., Schweizerisches Idiotikon (Frauenfeld, 1881-nu)

Svenska Akademien, Ordbok över Svenska Språket (1893-heden)

Tonnaer, M. & H. Sniekers, Thoears Woeardebook (Thorn, 2012)

Vries, J. de, Altnordisches etymologisches Wörterbuch (Leiden, 1962)

Vries, J. de, Nederlands etymologisch woordenboek (Leiden, 1971)

Woeste, F., Wörterbuch der westfälischen Mundart (Norden/Leipzig, 1882)

7 gedachtes over “Droevig verlangen

  1. Dat hedendaagse Nederlandstaligen van zinnen bijster worden is een groot jamer, maar ik heb dezen avond weer iets zeer leerrijks geleerd.

  2. Meneer Coukemakere, u kan ook zo mooie zinnen neerpennen, je zou ook moeten schrijven voor deze webstek, haha!

    Groetjes,

    Nandhilde

  3. Inderdaad, in West-Vlaanderen hoort men nog ‘jamer’ en ‘jammere’ voor jammer. En soms hoort men ook wel eens woorden als jamber, jamberlik, jam(m)erheid en jameren.

    Vriendelijke groeten,
    Luc Vanbrabant

  4. Jammerdaal (Jaomerdael), Venlo:
    Over de herkomst van de naam Jammerdaal (Jaomerdal) bestaan meerdere lezingen. De naam zou afgeleid kunnen zijn van de gevolgen van een bloedige veldslag in de Romeinse tijd. In het jaar 54 v. Chr. werd het XIVe legioen van Julius Caesar na de belofte van vrije aftocht vernietigd door de Eburonen van Ambiorix, en dit dal is een van de in dit verband genoemde locaties.

  5. Misschien sluit hier ook het Brabantse woord ‘kjoemmer(e)n’ bij aan. Wordt gezegd van een hond die zachtjes jammert en licht huilt. Zelf leid ik het af van ‘kuimen’, wat je niet alleen in het WNT vindt: http://gtb.ivdnt.org/iWDB/search?actie=article&wdb=WNT&id=M035789&lemmodern=kuimen&domein=0&conc=true
    maar onrechtstreeks ook terug kunt vinden in het Duitse ‘kaum’, nauwelijks. http://woerterbuchnetz.de/cgi-bin/WBNetz/wbgui_py?sigle=DWB&mode=Vernetzung&lemid=GK02882#XGK02882

    1. Ja, dat lijkt zo op het eerste gezicht ronduit een verhaspeling van (de voortzettingen van) Middelnederlands cūmen ‘klagen, kermen’ en jameren/jammeren. Maar ik ben weinig vertrouwd met het Brabants. Michiel de Vaan zou er een beter antwoord op hebben.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.