Blank, wit en de greep op taal

Een woordenschat verandert gelijk de samenleving verandert met de komst van nieuwe zaken en mensen, het keren van zienswijzes en de voeling met andere talen. Het gaat allemaal vanzelf in de grote menselijke wisselwerking. Zo’n verloop valt nauwelijks te sturen en verzet tegen leenwoorden is al helemaal hopeloos. Dat is ongeveer de gedachtegang die heden heerst. Ze wordt echter gelogenstraft door een opmerkelijk gegeven: de inruiling van blank voor wit bij alle grote Nederlandse bladen en omroepen in zeer korte tijd.

Na enige jaren volgens ingewijden in opkomst te zijn wint wit zo tegen 2016 opeens razendsnel grondgebied op blank. Niet in de alledaagse spraak van de meeste Nederlanders, maar in de taal van wisse schrijvers en verslaggevers. En dat zorgt sindsdien voor de nodige verbazing en ophef. Twee jaar later komen onder meer Trouw, de NRC, de Volkskrant en de NOS met verklaringen waarom zij voortaan (voornamelijk) wit zullen gebruiken. De overwegingen zijn niet niet zozeer van taalkundige aard als wel ingegeven door opvattingen over belangen in de maatschappij.

Het Genootschap Onze Taal wijdt er in die dagen uiteraard ook aandacht aan en besluit met de opmerking dat de tijd zal uitwijzen of wit daadwerkelijk breed aanvaard zal worden als vervanger van blank. Met andere woorden, wit is dan nog geenszins gangbaar buiten de gelederen van ’s lands voornaamste opstelraden. Dat gegeven werd eerder al bevestigd door de uitkomst van een peiling onder de bezoekers van hun webstede: 91% van de stemmen ging naar blank.

Voorschrijvers van wit menen: blank “staat voor alles dat rein en kleurloos is” en is niet los te zien van het koloniale hoofdstuk in de Nederlandse geschiedenis. In vergelijking tot zwart ware het een te gunstige en beladen benaming. Aan wit zouden die bezwaren niet of minder kleven. Wie tegenwerpt dat wit domweg niet het gewone woord voor een zekere huidskleur is mag weten dat dit in vorige eeuwen wel het geval was. De Hollantsche vrouwen zijn seer schoon ende wit, seer moedich ende gheestich, luidt het bijvoorbeeld in 1612. Desen gelt-gierigen slocker gedreven zynde van een Duyvelsche begeerlijckheyt, nam voor dit witte Meysjen an eenighe Moorschen Vorst of Koning te verkoopen, schrijft Bredero drie jaar later.

Net als blank—of misschien wel meer—wordt wit al eeuwen tevens gebruikt in de zin van ‘rein, onbevlekt, edel, verheven’. Zo heeft Vondel in het begin van de zeventiende eeuw het over witte deughd en witte zuyverheid. Anderen reppen van de witste vriendschap en een suyvere witte ziel. Het louteren of verheffen in geestelijke zin kon ook wit maken heten en de heilige maagd Maria werd verzinnebeeld door wit. In het grote Woordenboek der Nederlandsche Taal zijn tal van zulke voorbeelden te vinden. Reeds in de Middeleeuwen wordt met wit naar de huidskleur van zekere volkeren verwezen, ook tezamen met woorden als scone ‘mooi’ en claer ‘helder’. Omgekeerd heeft blank vanouds ook ongunstige betekenissen gehad.

Het is hier nu niet de vraag of het goed of slecht is—of niets uitmaakt—dat blank voor wit wijkt en waarom. Het gaat hier om de vaststelling dat woordenschatten vrij gemakkelijk gewijzigd kunnen worden, met of zonder goede onderbouwing. Een geval als dit herinnert ons eraan dat taal altijd onderhevig is aan de wil van mensen met macht en invloed. Het vertelt ons dus ook dat een beweging tegen leenwoorden zelfs in deze tijd van verregaande verwerelding niet noodzakelijk een gevecht tegen de bierkaai is en dat het er maar net aan ligt wie landelijk de teugels in handen hebben en wat hun opvattingen zijn.

Dus, wat zou er gebeuren als men binnen de Nederlandse Vereniging van Journalisten elkaar aanspoort om zo min mogelijk leenwoorden te gebruiken? Welke gevolgen zou het hebben als de grote bladen en omroepen bij wijze van huisstijl van de ene op de andere dag steevast kiezen voor woorden van eigen bodem? Wat zou het betekenen voor het spraakgebruik in wat er verder zoal uitgegeven en uitgezonden wordt in Nederland? Hoe is de uitwerking op het onderwijs en de beelding van kinderen? Zou het de taal veranderen? Dit zijn geen moeilijke vragen. En let wel, we hebben het hier nog niet eens over de overheid en de mate waarin zij onze taal kan sturen en dat reeds doet.

Uiteindelijk is het vaak een kleine groep mensen die iets maakt dan wel kraakt, of we het nu doorhebben of niet. Daar kan een mens over klagen, maar zo werkt de wereld. Rest ons te bedenken wat ons drijft als de gelegenheid zich voordoet om veranderingen aan te brengen. Het is goed om daarbij te onthouden wat de bekende Engelse schrijver C.S. Lewis in 1943 schrijft in De afschaffing van de mens. Hij vergelijkt het verschil tussen de eigentijdse en de oudere verhouding tot de zedenleer met twee wijzen waarop men taal kan benaderen. Het is een opmerking die los van de vergelijking evengoed raak is:

Een taalgeleerde kan zijn eigen spraak als het ware van buiten benaderen, haar aard bezien als een ding dat geen aanspraak op hem kan maken, en brede veranderingen van haar woordenschat en spelling voorstaan in het belang van handelsgemak of wetenschappelijke scherpte. Dat is één ding. Een grote dichter, die “zijn moedertaal liefheeft en erin gekoesterd is”, kan er ook grote wijzigingen in aanbrengen, maar zijn veranderingen van de taal zijn gemaakt in de geest van de taal zelf: hij werkt van binnenuit. De taal die doorstaat heeft de veranderingen ook bezield.

Beeld
‘Meisje in de wind’ (1893), door Akseli Gallen-Kallela.

6 gedachtes over “Blank, wit en de greep op taal

  1. Of “wit” in al die oudere bronnen ook echt naar huidskleur verwijst betwijfel ik wel, het kan ook op blond haar slaan. Een “wit meisje” kan dus ook een lichtblond meisje zijn, zoals een “zwartje” ook een donkerharig kind kan zijn. Ik denk dat achternamen als “De Zwart” of “De Bruin” ook eerder naar haarkleur dan naar huidskleur verwijzen en dat zal bij “De Wit” dus ook goed zo kunnen zijn.

    1. Wit in de zin van ‘lichtblond’ lijkt me in de gegeven voorbeelden niet zo aannemelijk. Ik denk niet dat de Hollantsche vrouwen overwegend lichtblond waren of zo werden beschouwd, en de tegenstelling van dit witte Meysjen met de Moorschen Vorst of Koning is eerder te bezien volgens het beeld van de Moor als de donkerhuidige. Niettemin, een duidelijker voorbeeld vinden we reeds in de Middeleeuwen bij Van Maerlant: Landoniaca, dat edelijc was ghemaect, blont ende wit ende welgheraect.

      1. ‘Wit’ in dit voorbeeld zou ook ‘niet gebruind door de zon’ kunnen betekenen, dus iemand die niet buiten op het land hoefde te werken.

  2. Ik kan mij niet inbeelden dat ‘wit’ minder geladen klinkt dan ‘blank’. Het klinkt allemaal even geladen voor wie die woorden zo wil opvatten.
    Misschien is het gewoon beter dat we het Nederlands geheel afschaffen, én elke andere ‘blanke’ taal, want KoLOniAliSmE.

Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.