Anderbode

De lente mijn liefste is volop in gang en ik verheug mij op de malse groene wereld waarin ik mij straks weer bevinden zal. Het zijn zalige dagen voor ieder die de tijd neemt om werkelijk met aandacht te zien hoe bloem en blad tevoorschijn komen, ontvouwend als kunstige kleinoden volgens de regelmaat van de tauw. Met dat wonderbare schouwspel in de geest is ooit heel dichterlijk Anderbode bedacht, een jongensnaam die zoveel als ‘bloeiende knop’ of ‘bottende knop’ betekent.

In de Lage Landen is Anderbode kennelijk nooit aan het schrift toevertrouwd, maar dat de naam in de tijd van onze Germaanse voorouders bestaan moet hebben bewijzen zijn overgeleverde vormen in de zustertalen: Oudengels Anderboda (mannelijk!) en Oudhoogduits Antarboto, Antirpoto enzovoort. Het is duidelijk dat het eerste lid niets met ander in de zin van ‘verschillend, tweede’ te maken heeft, aangezien dat woord in die talen een geheel andere vorm had: Oudengels óðer en Oudhoogduits andar. Bovendien kwam het eerste lid ook voor in een andere samenstelling: Oudhoogduits antarfahs ‘weelderig van haar, langharig’, met daarnaast de kortere vorm antfahs in dezelfde betekenis.

Grieks ánthrōpos ‘man’ hoort hier mogelijk ook bij, aangezien het klankwettig te herleiden is tot *h2éndhro-h3kwos ‘met bloeiend aanzicht’. De oudere, Myceense vorm a-to-ro-qo wijst er immers op dat de Griekse p in dit geval uit *kw is ontwikkeld. Bovendien bestonden er vergelijkbare samenstellingen als Latijn ferōx ‘wild’, eigenlijk ‘met wild aanzicht’.

Het gaat hier om een afleiding van een oude wortel die in het Indo-Europees (de voorloper van het Germaans en dus het Nederlands) de vorm *h2endh had. Deze is anderszins bekend van bijvoorbeeld Grieks ánthos ‘bloem’ en anthéō ‘bloeien, bloesemen’, Albanees end ‘bloesemen’ en end ‘stuifmeel’, en Oudindisch ándhas- ‘spruit van de somaplant’. Hoewel thans niet bekend van welk gewas het werd gemaakt, was soma van wezenlijk belang voor de oude Indiërs in hun rituele verering van de goden.

Van de wortel *h2endh in zijn werkwoordelijke vorm is in de Germaanse talen geen spoor te vinden, maar hij zou in het Nederlands anden hebben geluid, en dus met een betekenis als ‘bloeien, spruiten, weelderig groeien’. We kunnen niettemin enige afleidingen aanwijzen, zoals Oostfries andel, voor een wis gras dat op kwelders groeit en een spruitsel bij uitstek is, daar het opvalt zoals het zich gemakkelijk weet te verspreiden op nieuw, ziltig land. Het is een woord dat ook voortleeft als Den Andel, de naam van een dorp dichtbij de Groningse kust.

Een andere afleiding van de wortel is Nederlands andoorn, een benaming die nu op het geslacht Stachys slaat, maar voorheen—zoals nu nog Duits Andorn—op witte malrove. Hoewel dat vaste gewas met witte bloemen nu op de Rode Lijst staat als zeer zeldzaam in Nederland, kwam het vroeger nog algemeen voor en werd het gebruikt als geneeskundig kruid tegen onder meer hoest. We mogen (een vorm van) het woord tevens herkennen in de Drentse oordnaam Anderen.

Nu we terugkeren naar Anderbode is het duidelijk dat het tweede lid niet te verwarren is met het woord bode in de zin van ‘boodschapper’. Integendeel, het gaat hier om een verwant van onder meer Nederlands botten, (rozen)bottel, Brabants budden ‘uitkomen, zich uit de grond opwerken’ en Engels bud ‘knop’ en to bud ‘uitbotten’. Uiteindelijk hoort dat bij dezelfde wortel voor ‘groeien, ontstaan, worden, zijn’ als Nederlands (ver)bouwen, (ik) ben en Engels to be, en buiten het Germaans bijvoorbeeld Grieks phutón ‘gewas, schepsel, telg’ en phúsis ‘oorsprong, aard’.

Anderbode betekent zoveel als ‘bloeiende of bottende knop’, als ware er sprake van de ontluiking van een telg aan de stamboom. Als voornaam zie ik hem niet zo snel herrijzen, daar hij voer voor bullebakken is en omdat naamgeving een verloren kunst is in deze tijd van vrijheid en vooruitgang, maar wellicht zal hij bij dezen als tweede of derde naam weer heimelijk meegegeven worden om toch nog wat te bewaren van die oude lentelijke dichtkunst.

11 gedachtes over “Anderbode

  1. Mooi stuk, dank! Is er misschien verband met ‘ant-‘ in Fries ‘antlit’ (Duits: Antlitz), of met de Friese voornaam Botte / Boate?

    1. Botte/Boate, dat is een mooie! Daarvan ga ik uit dat het inderdaad hetzelfde woord is als (Ander)bode, (rozen)bottel e.d. De oorspronkelijke ongelijke verbuiging ware van een slag dat Guus Kroonen enkele jaren uitgebreid heeft beschreven en is in dit geval vast te stellen als nom. *budō, gen. *buttaz, dat. *budeni.

      Het lid ant- in Fries antlit en Duits Antlitz (maar bijvoorbeeld ook antwoord) is van andere herkomst dan Ander(bode). Het gaat terug op Oudgermaans *and- ‘tegen, tegenover’, en dat gaat op zijn beurt samen met Grieks antí, ánta en Latijn ante terug op (verbogen vormen van) Proto-Indo-Europees *h2ent- ‘voorzijde’.

  2. Prachtig! Ik zie het helaas nog niet snel gebeuren dat kinderen Anderbode genoemd zullen worden.

    Overigens moest ik aan “anthere” denken, ook wel helmknop, het uiteinde van een meeldraad waarin zich het stuifmeel bevind. Maar dat zal een vroegmoderne afleiding uit het Grieks zijn in stede van een inheems Nederlandse afleiding.

    1. Op zich, de drempel is lager als je ondertussen de roepvorm Ande aanhoudt.

      Dat anthera lijkt mij inderdaad een geleerde Nieuwgriekse afleiding. Een vergelijkbare uit de oude tijd is Grieks anthērós ‘bloemrijk, welig’.

  3. dag Olivier,
    In de omgeving van Scherpenheuvel-Zichem (Belgie) is er een wijslot met de naam ‘abdij van Averbode’.Volgens het verklarend woordenboek van Vlaamse gemeentenamen (Frans Debrabandere) zou Averbode betekenen : aver :ouder,erfgenaam of de liednaam Abar- en bode :boede,bode klein huisje. Dus huisje van de ouder of erfgenaam van Avar (Germaanse voornaam).
    Jouw uitleg lijkt mij even redematig .Aver betekent ook veldesdoorn en bode bottende knop.Dus het zou ook het oord kunnen zijn waar de veldesdoorn ontsproten is.
    Walter

    1. Beste Walter,

      Van boede ‘klein huisje’ zoals Debrabandere meent lijkt mij inderdaad geen sprake. De -oe- komt niet overeen met de -o- van Averbode noch—bij mijn weten—met de -eu- van de plekkelijke uitspraak Eiverbeu.

      Dan komt jouw duiding van de oordnaam mij aannemelijker voor. Daarbij, de vroegste (verlatijnste) verschijning Auerbodio toont mogelijk het oude verzamelachtervoegsel *-(i)ja-. Dat wil zeggen Oudgermaans *Aberabudją ‘plek met veel knoppen (in dit geval zaailingen) van veldesdoorns’. Of jonger, Westgermaans *Aberabudi in dezelfde betekenis.

      Het achtervoegsel zorgde voor i-omklank van de u, zoals de plekkelijke uitspraak (Eiver)beu nog toont. (Vergelijk de ontwikkeling van *budilaz ‘gerechtsbode’ tot Middelnederlands buedel, bodel (lees bödel) ‘scherprechter’ en uiteindelijk beul.) Het uitblijven van i-omklank in de ambtelijke vorm (Aver)bode kan komen door invloed van oude spelling.

    2. Vergelijk ook de oordnaam Afferden (Gelderland) < Oudnederlands Afrithon < Westgermaans *Aberiþjum < Oudgermaans *Aberiþjamaz, als derde naamval meervoud van *Aberiþją ‘plek met veel veldesdoorns, veldesdoornbos’. Het achtervoegsel *-iþja- diende net als *-(i)ja- ter aanduiding van verzamelingen.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.