Op het Dwingelderveld in Drenthe zijn alweer de eerste mannetjesadders van het jaar verschenen, ontwaakt uit hun winterslaap om te warmen in de zon. In tegenstelling tot die andere twee inheemse slangen—de ringslang en de gladde slang—is de adder giftig en zo nog ietwat gevaarlijk voor zwakkere mensen. De naam is ook bijzonder, want hoort eigenlijk nadder te luiden en is verwant aan naaien.
De oudste vormen van deze naam in de Germaanse talen beginnen allemaal met een n, zoals Oudsaksisch nádra, Oudengels nǽdre en Oudhoogduits nátra. Heden is die nog bewaard in onder meer Fries njirre en Duits Natter. Maar in onze taal is men hem ooit verkeerd gaan verstaan in verbinding met het onbepaalde lidwoord: men hoorde een nadder als een adder. Zo is het ook gegaan met Engels adder en gewestelijk Duits Otter. Om dezelfde reden zeggen we nu ook niet naak en narrenslee maar aak en arrenslee.
In het verleden verwees de naam niet alleen naar de soort die wij thans zo noemen, maar meer algemeen naar slangen en slangachtigen, in bedrijf met name giftige. Aldus is hij in middeleeuws Limburg zelfs eens opgeschreven ter vertaling van Latijn scorpiō ‘schorpioen’. Ook de evenknieën buiten het Germaans hebben of hadden een bredere betekenis, getuigen Middelwels neidr ‘slang’, Oudiers nathir ‘slang, slangachtige’ en Latijn natrix ‘waterslang’.
In het Indo-Europees, de gemeenschappelijke voorloper van al deze talen, is de grondvorm van deze naam vastgesteld als *neh1-tr-, en daarnaast met klemtoon op de uitgang *nh1-tr-. Het achtervoegsel *-tr- is een nevenvorm van het bekendere *-tor- (zoals in Latijn cantor ‘zanger’ en genitor ‘verwekker’) en duidt uitvoerenden aan. De enige wortel die vervolgens in deze afleiding te herkennen valt is *(s)neh1–, vanwaar bijvoorbeeld ook Latijn neō ‘spinnen’ en Oudgermaans *nēaną, en zo Nederlands naaien.
Zowel spinnen als naaien is eigenlijk een wendende beweging, dus de afgeleide diernaam is zo gemakkelijk op te vatten als de ‘wendende’, een mogelijkheid die dan ook al geruime tijd volgens goede zede genoemd wordt in de woordenboeken. Met name de weg van de naaidraad lijkt op de gang van de slang. Maar zonder een meer uitdrukkelijke overlevering van die wortel (of diens andere afleidingen) in de betekenis ‘wenden’ blijft het onwis.
Enkele jaren geleden hebben Alwin Kloekhorst en Alexander Lubotsky hier dan eindelijk voor opheldering kunnen zorgen, door vast te stellen dat onder meer twee voordien afzonderlijk beschouwde werkwoorden, Oudindisch nī- ‘leiden, besturen’ en Hettitisch nai-, nē- ‘doen wenden, drijven’ (zoals van wagens en vee) bij dezelfde wortel moeten horen. Die moet aldus inderdaad ‘wenden’ hebben betekend, of beter ‘heen en weer wenden’.
En zo is het duidelijk dat de naam (n)adder niet slechts ‘wendende’ betekent maar heel gepast ‘heen en weer wendende’.

Adderkop door Sue Cro (bewerkt). Enige rechten voorbehouden.
Adder in beweging door Gertjan van Noord. Enige rechten voorbehouden.
Verwijzingen
INL, Vroegmiddelnederlands Woordenboek (webuitgave)
Kloekhorst, A. & A.M. Lubotsky, “Hittite nai-, nē-, Sanskrit nī-, and the PIE Verbal Root *(s)neh1–, in Munus amicitiae. Norbert Oettinger a collegis et amicis dicatum (2014), blz. 126–37
Kroonen, G., Etymological Dictionary of Proto-Germanic (Leiden, 2013)
Philippa, M., e.a., Etymologisch Woordenboek van het Nederlands (webuitgave)
Popkema, J., Grammatica Fries (Utrecht, 2006)
Geachte Olivier,
een Slang is lang! Eslang = is lang… en een Snake is naakt! Esnake = is naakt en beiden kloppen. Een Slang is lang en is naakt. Wat ‘nadder’ betreft kan ik zeggen dat de Drenthen Assen uitspreken als Hassen en Hoogeveen als Oogeveen! Het gaat in beide gevallen om schuiven met letters en klanken.
Een ‘narrenslee’ bestaat niet en heeft ook nooit bestaan. In ons zonnestelsel bevind zich nog een tweede ster; een rode dwergster, bekend als RA. Sinterklaas en de Kerstman verbeelden deze ster; ze zijn bekleed met een rode mantel en hebben beiden een witte baard (staart van de komeet). De oude Grieken (corona = baard) dachten dat kometen een baard hadden, wij weten dat het een staart is… dus de uitspraak; ‘Bij de Baard van de Profeet’, moet dus ‘Bij de Staart van de Komeet’ zijn.
Die tweede ster van ons zonnestelsel had zeven planeten. Drie gingen verloren in de hemelstrijd. De zeven planeten kennen we ook als de zeven ‘aartsengelen’ en de zeven Nephews van de Hopi die de tweede ster Blue en Red Kachina noemen. De ‘neefjes’ zijn de planeten en de Groningers zeggen ‘neefjes’ als zij Muggen bedoelen. Het zijn ‘bloedverwanten’ van de ster; ze zijn tenslotte uit hem voortgekomen. De planeten dansen als muggen om de ster heen. De zeven planeten kennen we ook als de zeven Paarden die de Indiase Godin Soerya voorttrekken en als de zeven Rendieren voor de Arreslee! Arreslee in mijn oertaal Kwando wordt AR.RE.ES.LE.E.> met de betekenis; ‘rood-regelmaat-ishet-leven-lichaam’, ofwel de Rode ster komt met regelmaat (en met regels omdat hij het uurwerk – ons zonnestelsel – als een klokkenmaker afstelt en in zijn gareel laat lopen) en dat is elke 3600 jaren en hij is de ‘levensbrenger’; zijn lichaam bracht 4,1 miljard jaren leven in ons (tot dan toe levenloze) zonnestelsel. Omgekeerd wordt het E.EL.SE.ER.RA. met de betekenis; ‘koude perser koude perser koude perser Grote RA’, ofwel de Grote RA, perst zich voor 3600 jaren door de koude zwarte buitenruimte van ons zonnestelsel om dat in het volle licht van de Zon te verschijnen (voor het voetlicht treden – de Hopi zeggen dat Blue Kachina op het marktplein zijn masker afwerpt en zijn ware gezicht vertoond – zijn rode gezicht). Eerst branden gassen op die, net als het Noorderlicht, in ioniserend groenblauw of blauwgroen oplichten en dan zien we de vuurgloed van magma/lava van de ster zelf! Hiep hiep hiep Grote RA wij verwelkomen U.
We mogen aannemen dat deze tweede ster ook staat voor de stoomboot van Sinterklaas (zie ook de Egyptische god RA staande in zijn ‘veerboot’ of hemelboot) en de zeven planeten als ‘oer zwarte pieten’. Sinterklaas (de schepper en Vader van de mens) noemde alle zwarte slaven Piet (om zo veel mogelijk rendement van hen te krijgen), want aan slome en luie slaven heb je niks! PI.ET.> betekent; ‘snelstromend-indrukken’, ofwel de Pieten zijn snel, lenig en soepel. Als water stromen zij tussen de menigte door (oude beelden van de intocht in Amsterdam), klimmen in lantaarns, hangen aan dakgoten en klimmen op daken… en maken radslagen en halen acrobatische toeren uit! Omgekeerd wordt Piet dan TE.IP.< met de betekenis; 'thema-inplaatsvan', ofwel ze zijn zo uniform dat alle Pieten inwisselbaar zijn. Dat is hun thema. Dat moest ook wel; alle zwarte slaven werkten in de mijnen en stierven bij bosjes. Gingen omhoog in een lijkenzak (met een penning) en verse Pieten gingen naar beneden de mijn in. Dat is de veerman Charon die de doden overzet over de rivier de Styx. De Hades is de 'onderwereld' ofwel de mijn. De oude Soemeriers noemden een mijn een Huluppuboom. In de stam van de boom woonden de Pukku en in de takken van de boom woonden de Mikku (of andersom – moet ik opzoeken); de slaven woonden dus in de hoofdschacht en in de mijngangen. Ze kwamen alleen boven in een lijkenzak! Uit Sneeuwwitje kennen we de zeven dwergen; dat zijn kabouters of kobolters en in Beieren noemen ze die kleine 'aardmannetjes' Pumuckl… en een ijshockey-puck is zwart en zwaar en zeer gedrongen. Dat zijn de Pukku ook. Die duiken op in UFO-verhalen als helpers van de Aliens. Dat zijn de oer-zwartepieten. De eerste mensen, de 'adamu' volgden hen op! Tot op de dag van vandaag!
Groet Evert Jan
Geachte Evert Jan,
Je schrijft: “Een ‘narrenslee’ bestaat niet en heeft ook nooit bestaan.”
Integendeel, de oudste vorm die we kennen is narrensleetje bij Joost van den Vondel (1617). In het Duits luidt het woord dan ook gewoon Narrenschlitten. De paarden van deze slee waren getooid met belletjes zoals narren die hadden.
Verder, ik ben bang dat je bij mij aan het verkeerde adres bent met deze veronderstelde oertaal in de trant van Willem Hietbrink en Johannes Goropius Becanus. Zoals jij het voor je ziet is volstrekt niet hoe taal werkt en de ruimte onder mijn stukken is niet bedoeld voor uitweidingen daarover.
Met vriendelijke groet,
Olivier
Schitterend stuk weer, addergebroed blijf ik een mooi woord vinden. Ik besef me dus ook dat ons woord “nat” verbonden is met het Latijnse “natare” (zwemmen). Groeten
Dank je, Johannes. En daar lijkt het wellicht op, maar de Germaanse t van *nataz (Nederlands nat, Duits nass) is klankwettig verschoven uit een Indo-Europese *d, terwijl de Latijnse t een Indo-Europese *t voortzet. Dus natāre ‘zwemmen’ is van andere herkomst, te weten een afleiding van het deelwoord *natus bij nāre ‘zwemmen’. Het is ook niet verwant aan natrix ‘waterslang’, hoewel het goed mogelijk is dat het diens betekenisontwikkeling uit ouder ‘slang’ heeft gedreven.