Germaans gezelschap

Halverwege het hoge heldendicht Béowulf rouwt koning Hróðgár om de dood van zijn gevolgsman Æschere, dien hij zijn eaxlgestealla noemt, oftewel degene met wien hij schouder aan schouder staat—in de schildwal op het slagveld. Dat tekent de Germaanse talen in een bijzonder rijk opzicht: ruim gebruik van het voorvoegsel ge- om een band tussen zielen uit te drukken.

Achtergrond

In het Nederlands (en ook het Duits en Oudengels) is ge- de voortzetting van Oudgermaans *ga-, dat ‘mede, samen’ betekende en vandaar ook ‘volledig’. Vanuit die tweede zin kon ook gemakkelijk de gedachte aan volkomenheid ontstaan, zodat het voorvoegsel in de westelijke Germaanse talen algauw tevens gebruikt werd om het voltooid deelwoord mee te versterken: *drunkanaz bijvoorbeeld werd verlengd tot *gadrunkanaz ‘gedronken’.

Buiten het Germaans vinden we een rechtstreekse evenknie in het Latijn, in de vorm van het voegwoord cum ‘(tezamen) met’ en het voorvoegsel com-/con-/co-, dat net als in het Germaans tevens volkomenheid aangeeft, doch niet aan het voltooid deelwoord werd gevoegd. Een andere evenknie bestaat in de Keltische talen, met onder meer de afleiding *kom-mrogis (van *mrogis ‘streek, gebied’) als voorloper van Cymry, zoals het Welse volk zichzelf noemt.

Onze taal
De voorloper *gasaljō had het achtervoegsel *-jō. O.i.v. een /i/ of /j/ raakte een voorafgaande /a/ veranderd in een /e/. Dit verschijnsel heet ook wel Umlaut. In het Duits is zo’n ‘nieuwe’ /e/ vaak met ä gespeld, maar lang niet altijd, terwijl een oorspronkelijke /e/ in sommige gevallen verkeerdelijk met ä wordt gespeld, zoals Bär ‘beer’.

Maar voor ons is *ga- of ge- hier nu van belang in de zin van ‘mede, samen’. Het mooiste voorbeeld van dit gebruik in het Nederlands is wel gezel, een afleiding van de voorloper van zaal, waarmee men vroeger een woonruimte of groot vertrek in het algemeen bedoelde, en in het bijzonder bijvoorbeeld de hal van de heer des lands. Van gezel is later uiteraard gezellig afgeleid, een woord waarop sinds lang (al te veel) geboogd wordt.

Ook bekend in onze taal is genoot, dat vaak wordt geduid als afleiding van genieten, maar beter te zien is als afleiding van noot ‘opbrengst’, een oud woord dat overigens wel verwant is aan genieten, en tevens aan nut. Inmiddels kan genoot min of meer ter vervanging van ge- gebruikt worden als het gaat om een ziel in de band met een andere ziel. Dus een gezel kan ook een zaalgenoot heten. Maar vergeleken met de oude wijze van doen is dat verre van zwierig.

Een weelde

De Germaanse talen hebben zich geruime tijd rijk geteld met tientallen van dit soort genootwoorden. De meeste daarvan zijn inmiddels uitgestorven en meer dan de helft is slechts in één van de talen overgeleverd, maar dat wil niet meteen zeggen dat het dan niet ook in andere talen voorkwam. Het kan daar in gebruik geweest zijn en domweg nooit opgeschreven zijn voordat het verdween. De oudste overlevering van met name het Nederlands en Fries is zeer bescheiden.

Zo weten we dat middeleeuws Latijn compāniō ‘broodgenoot’ een letterlijke vertaling is van Oudgermaans *gahlaibō (van *hlaibaz, voorloper van Duits Laib en Engels loaf), een woord dat door de Franken vanuit de Lage Landen naar het zuiden gebracht moet zijn. Maar in de geschiedenis van het Nederlands is het nergens terug te vinden—wel als Gotisch gahlaiba en Oudhoogduits gileibo.

Het woord met de beste verspreiding, vroeg of laat overgeleverd in alle zeven dochtertalen, is wat in het Oudgermaans de vorm *gasinþaz had, met de nevenvormen *gasinþō en *gasinþijō. Het is afgeleid van *sinþaz ‘reis, tocht’ en betekent dus zoveel als ‘reisgenoot, reisgezel’. De Nederlandse vorm gezinde is allang buiten gebruik, maar er bestond ook een onzijdige verzamelnaam gezinde ‘reisgezelschap, gevolg’, later ‘hofhouding, huishouding’, en dat raakte verkort tot het bekende gezin.

Germaanse gezelligheid blijkt behalve uit *gasaljō ‘gezel, zaalgenoot’ ook uit oude gevallen als *gabankijō ‘bankgenoot’ (dat wil zeggen aan de biertafels in de hal van de heer), *gadrinkō ‘drinkgenoot’, *gamatō ‘etensgenoot’ en *gaspilō ‘speelgenoot’. Vertederend in hun verwijzing naar de nauwe verwantschap tussen kinderen zijn *gabarmō ‘schootgenoot’, *gablōdō ‘bloedgenoot’, *gahrefō ‘buikgenoot’, *galudō ‘opgroeigenoot’ en *gaspunnō ‘moedermelkgenoot’.

Medestand en tegenstand

Bijna vijftig jaar geleden herkende de hooggeleerde Wybren Jan Buma ook in Fries stalke ‘makker’ een van deze oude woorden. Hier is -ke immers wel een achtervoegsel ter verkleining, terwijl we weten dat *ga- of ge- in het Fries al vroeg is afgesleten. (Alle huidige Friese woorden met ge- zijn ontleend aan het Nederlands, Nederduits of Hoogduits). Vandaar ligt het voor de hand dat Fries stalke net als Oudhoogduits gistallo en Oudengels (eaxl)gestealla hierboven een voortzetting is van *gastallō ‘standgenoot, medestander’.

Het grondwoord *stallaz is de voorloper van stal ‘veehok’, maar werd oorspronkelijk meer algemeen begrepen als ‘stand, plek’ en komt in die betekenis ook voor in de inmiddels in vergetelheid geraakte samenstelling stalbroeder, voor een krijgsman die op dezelfde plek dienst doet als een ander, en later ook ‘huurling’. Jacob van Lennep had het anderhalve eeuw geleden nog over de beruchte stalbroeders en rijzige ruiters die waren geworven door edelman Reyer van Broekhuizen voor het ontzet van Nijmegen, toen die stad in 1473 werd belegerd door hertog Karel de Stoute.

En als we het dan toch over krijg en geschil hebben: het is opmerkelijk dat overgeleverde afleidingen als *gahatō ‘haatgenoot’, *galaikijō ‘wedijvergenoot’, *gasakō ‘twistgenoot’, *gastrīdō ‘strijdgenoot’ en *gawringō ‘worstelgenoot’ niet op strijdmakkers slaan maar juist op wederzijdse tegenstanders. Ook daar is eigenlijk sprake van een band.

Een lijst

Voor de gelegenheid staat hieronder dan een redelijk volledige lijst van deze genootwoorden zoals ze in de Germaanse talen voorkwamen en soms nog steeds voortleven. De betekenis is aan de lezer om te raden, doch meestal wel te begrijpen vanuit het grondwoord. Zo is het bij *rūnō ‘geheim’ gevormde *garūnō uiteraard zoveel als ‘vertrouweling’. In veel gevallen, zoals *gaþuftō ‘roeibankgenoot, mederoeier’, is de betekenis veralgemeend tot ‘makker’ in een of meer van de dochtertalen.

Tot slot enkele opmerkingen over vorm en uitspraak. Om ruimte te besparen zijn alleen de mannelijke vormen gegeven; de overlevering toont ons soms ook een vrouwelijke tegenhanger. In het Oudnoords en Oudfries, en later ook het Engels en Saksisch/Nederduits, is *ga- afgesleten. Bij alle oude vormen ligt de klemtoon op de wortel, net als bij de hedendaagse vormen. En de ą aan het eind van sommige oude vormen staat voor een neuzige a, zoals in Frans ans.

GRONDWOORDAFLEIDINGVOORTZETTING(EN)
*aiþaz ‘eed’*ga-aiþōOudhoogduits gi-eido
*aldrą ‘leeftijd’*ga-aldraz, *ga-aldrōOudhoogduits gi-altar, gi-altaro
*arbiją ‘erve, erfenis’*ga-arbijōMiddelnederlands ge-erve, Middelnederduits ge-erve, Oudhoogduits gi-erbo, Gotisch ga-arbja
*badją ‘bed’*gabadjōOudsaksisch gibeddio, Oudfries bedda, Oudengels ġebedda, Oudnoords beðja v.
*bankiz ‘bank’*gabankijōOudsaksisch gibenkio
*barmaz ‘schoot’*gabarmōOudnoords barmi
*blōdą ‘bloed’*gablōdōOudnoords blóði
*burgz ‘burcht’*gaburgijōGotisch gabaúrgja
*būrą ‘woning’*gabūraz, *gabūrōMiddelnederlands gebuur, gebure, Oudsaksisch gibúr, Oudhoogduits gibúr, gibúro, Oudengels ġebúr
*dailą ‘deel’*gadailōMiddelnederlands gedele, Oudhoogduits giteilo, Gotisch gadaila
*drinkaną ‘drinken’*gadrinkōOudengels ġedrinca
*druhtiz ‘krijgsgevolg’*gadruhtijōOudengels ġedryhta
*faraną ‘reizen’*gafarōOudengels ġefara
*fardiz ‘tocht’*gafardijōMiddelnederlands geverde, gevaerde, Oudhoogduits giferto (Duits Gefährte)
*fōrijaną ‘voeren’*gafōrijaz, *gafōrijōOudengels ġefére, ġeféra
*gadōną ‘voegen’*gagadōMiddelnederlands gegade, Oudsaksisch gigado, Middelhoogduits gegate
*gangijaną ‘gaan’*gagangijōOudengels ġegenge
*haiduz ‘stand, rang’*gahaidōOudengels ġeháda
*halō ‘geheim’ (zn.)*gahalōOudengels ġehala
*hatōną ‘haten’*gahatōOudengels ġehata
*herdō ‘wissel’*gaherdōOudhoogduits giherto
*hlaibaz ‘brood’*gahlaibōOudhoogduits gileibo, Gotisch gahlaiba
*hlauftuz ‘loop’*gahlauftōMiddelhoogduits geloufte
*hlautaz ‘lot’*gahlautōOudhoogduits gilôzo
*hleuzą ‘wang’*gahleuzōOudnoords hlýri
*hlōþō ‘schare’*gahlōþijōOudengels ġehléða
*hrefaz ‘lijf, buik’*gahrefōOudhoogduits girefo
*hūsą ‘huis’*gahūsōOudhoogduits gihúso, Oudengels ġehúsa
*juką ‘juk’*gajukōGotisch gajuka
*laikijaną ‘wedijveren’*galaikijōOudengels ġelǽċa
*landą ‘land’*galandōMiddelnederlands gelande, Oudhoogduits gilanto, Oudengels ġelanda, Oudnoords landi
*ludō ‘opgroei’*galudōOudengels ġeloda
*mahlą ‘samenzijn’*gamahlōOudhoogduits gimahalo (Duits Gemahl >> Nederlands gemaal, Deens gemal, Noors gemal), Oudnoords máli
*mainaz ‘uitwisseling’*gamainō, *gamainijōOudhoogduits gimeino, Gotisch gamainja
*makōną ‘voegen’*gamakō, *gamakjōNederlands makker (verbastering o.i.v. manger ‘koopman’), Oudsaksisch gimako, Oudhoogduits gimahho, Oudengels ġemaca, ġemæċċa (Engels match), Oudnoords maki (Noors make)
*markō ‘grensgebied’*gamarkōOudhoogduits gimarko
*mataz, *matiz ‘eten’*gamatō, *gamatjōMiddelnederduits mate (>> Nederlands maat, Fries maat, Engels mate), Oudhoogduits gimazzo, Oudengels ġemetta
*namō ‘naam’*ganamnō, *ganabnōMiddelnederlands genamene, genamne, genanne (Zeeuws genan), Oudhoogduits ginamno, ginanno, Oudengels ġenamna, Oudnoords nafni (Noors navne)
*nautō ‘opbrengst’*ganautaz, *ganautōMiddelnederlands genoot, genote (Nederlands genoot), Oudsaksisch ginôt, Oudhoogduits ginôz, ginôzo (Duits Genosse), Oudengels ġenéat, Oudfries nát, náta, Oudnoords nautr, nauti
*raisijō ‘reis’*garaisijōMiddelhoogduits gereise
*rastijaną ‘rusten’*garastijōOudengels ġeresta
*razną ‘woning’*garaznōGotisch garazna, Oudnoords granni (Noors granne)
*rūnō ‘geheim’ (zn.)*garūnōOudhoogduits girúno, Oudengels ġerúna, Oudnoords rúni
*sakaną ‘twisten’*gasakōOudhoogduits gisahho, Oudengels ġesaca
*saliz ‘woning’*gasaljōMiddelnederlands geselle (Nederlands gezel), Middelnederduits geselle, selle (>> Zweeds gesäll), Oudhoogduits gisello (Duits Geselle), Oudengels ġesella
*sessaz ‘zitplek’*gasessōOudnoords sessi
*setlaz ‘zetel’*gasetlōOudengels ġesetla
*seþlą ‘zetel’*gaseþlōOudhoogduits gisedalo
*sinþaz ‘reis’*gasinþaz, *gasinþō, *gasinþijōMiddelnederlands gesinde, Oudsaksisch gesíđ, Oudhoogduits gisindo, Oudfries síth, Oudengels ġesíð, ġesíða, Oudnoords sinni, Gotisch gasinþa, gasinþja
*slēpaz ‘slaap’*gaslēpōOudsaksisch gislápo, Oudhoogduits gisláfo
*spanną ‘span, koppel’*gaspannazMiddelnederlands gespan, Middelnederduits gespan, Middelhoogduits gespan
*spellą ‘spraak, rede’*gaspellōOudnoords spjalli
*spilą ‘spel’*gaspilōMiddelnederlands gespele, Middelnederduits gespele, Middelhoogduits gespile
*spunnō ‘moedermelk’*gaspunnōMiddelhoogduits gispunno
*stallaz ‘stand, plek’*gastallōOudhoogduits gistallo, Oudengels ġestealla, Fries stalke (verkleining)
*stalō ‘diefstal’*gastalōOudengels ġestala
*strīdaną ‘strijden’*gastrīdōMiddelhoogduits gestreite
*traustaz ‘trouw, steun’*gatraustijōOudsaksisch gistrôstio
*þuftōn ‘roeibank’*gaþuftōOudhoogduits gidofto, Oudengels ġeþofta, Oudnoords þofti
*werką ‘werk’*gawerkōMiddelhoogduits gewerke
*wrēkō ‘wraak’*gawrēkijōMiddelhoogduits geræche
*wringaną ‘worstelen’*gawringōOudhoogduits giringo
*wurhstwą ‘werk’*gawurhstwōGotisch gawaúrstwa

Beeld
Gezelligheid te Meduseld in The Return of the King (2003)

Verwijzingen

Buma, W.J., “Wurdsneuperijen. 48. Nijfrysk stalke”, in Us Wurk XXIII (1974), blz. 88–104

Holthausen, F., Altenglisches etymologisches Wörterbuch, 2. Auflage (Heidelberg, 1963)

INL, Middelnederlandsch Woordenboek (webuitgave)

INL, Woordenboek der Nederlandsche Taal (webuitgave)

Köbler, G., Altenglisches Wörterbuch, 4. Auflage (2014)

Köbler, G., Altfriesisches Wörterbuch, 4. Auflage (2014)

Köbler, G., Althochdeutsches Wörterbuch, 6. Auflage (2014)

Köbler, G., Altnordisches Wörterbuch, 4. Auflage (2014)

Köbler, G., Altsächsisches Wörterbuch, 5. Auflage (2014)

Köbler, G., Germanisches Wörterbuch, 5. Auflage (2014)

Köbler, G., Gotisches Wörterbuch, 4. Auflage (2014)

Köbler, G., Mittelhochdeutsches Wörterbuch, 3. Auflage (2014)

Köbler, G., Mittelniederdeutsches Wörterbuch, 4. Auflage (2014)

Krahe, H. & W. Meid, Germanische Sprachwissenschaft III: Wortbildungslehre (Berlijn, 1969)

Lehmann, W.P., A Gothic Etymological Dictionary (Leiden, 1986)

Matasović, R., Etymological Dictionary of Proto-Celtic (Leiden, 2009)

Philippa, M., e.a., Etymologisch Woordenboek van het Nederlands (webuitgave)

Vaan, M. de, Etymological Dictionary of Latin and the other Italic Languages (Leiden, 2008)

Vries, J. de, Altnordisches etymologisches Wörterbuch (Leiden, 1962)

5 gedachtes over “Germaans gezelschap

  1. Weerom een interessante tekst!
    Over het Oudgermaanse broodgenoot (*gahlaibō) dat de Franken uit de Lage Landen wellicht gebruikten, is er in het Nederlands misschien toch één spoor te ontdekken.
    Waar de Engelsen het woord ‘loaf’ hadden, was dat in Vlaanderen waarschijnlijk ‘leef’. Guido Gezelle schreef er over in zijn Loquela (o.a. nummer 1 meimaand 1882): Een leef brood en is geên verloren Vlaamsch, het staat ten minsten eenen keer geboekt, zoo niet meer, in een werk van 1578! …In een oude bijbelvertaling van Gailliaerd 1578 door Oudemans staat gedrukt ‘ende liet hem des daechs een leefbroot gheven’… Oudemans denkt daarbij aan een vast gebakken brood.
    Gezelle schreef voor het Engelse ‘a loaf of bread’ een loof (van) brood. (De Zweden kennen ‘en lef bröd’.)

    1. Dat is een prikkelende mogelijkheid!

      Aan de ene kant zou je vermoeden dat leefbrood is afgeleid van de stam van leven en verwijst naar een lang houdbaar baksel. Hetzelfde geldt immers wel voor het wijverbreide woord leefkoek ‘koek met honing en kruiden’ en zijn Duitse evenknie Lebkuchen (niet Laibkuchen).

      Aan de andere kant, een leef brood is een voor de hand liggende verbinding, inderdaad gezien Engels a loaf of bread en Zweeds en lev bröd. Sterker nog, volgens het SAOB is er zelfs een Zweeds levabröd in dezelfde betekenis als lev. Maar om het nog ingewikkelder te maken: volgens Språkrådet betekent Noors levebröd juist ‘levensonderhoud, werk’, dus als afleiding van leve ‘leven’.

    1. De bovengenoemde afleidingen met *ga-/ge- zijn allemaal zelfstandige naamwoorden, dus in dit geval ‘mededief, diefstalgenoot’. Heel gezellig, ja!

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.