Vergaard, verborgen, bewaakt

Zo groot als onze woordenschat is, er ontbreken intussen heel wat kleinoden die er ooit lang deel van waren. Ook uitgerekend een woord voor ‘schat’ is al enige tijd verdwenen, alsof het ongezien een donkere hoek is ingerold of recht onder onze neus vandaan is geroofd door een of andere vranke smiecht. Waar is hoord gebleven? En waar hadden we het ook alweer vandaan? Lees verder “Vergaard, verborgen, bewaakt”

Daken in het drasland

Wie de weergoden niet wenst te verzoeken komt een heel eind met stro. Maar vooral met riet. Flans een flinke laag riet kundig op de spanten & gordingen en je blijft lang genoeg droog om je huis een heus heem te mogen noemen. Het sterke gestengelte houdt bovendien goed de warmte binnen des winters – en buiten des zomers. Te meer, als een blonde en later bruine vacht voegt het zich alleraardigst in het landschap. En zo is het al duizenden jaren gegaan, van Drenthe tot Japan.

Lees verder “Daken in het drasland”

Toen men drakendoders en wrekken bezong

Het jaar is 608 na Christus. Op een groene heuvel ergens in het Saksenland staat een edele houten hal met een dak van gulden riet en een fraai getooide gevel. Binnen zijn verzameld mannen boud en bulderend bij een groot haardvuur. Rijkelijk vloeit de mede –die fijne honingdrank– onder de ogen van hun vrijgevige heer. En als de avond valt neemt een oude man met sneeuwwitte baard en lokken zijn harp op en begint te zingen. Over de daden van machtige koningen van weleer, over de hachelijke reizen van helden en over de monsters die zij versloegen, voor eer en schatten en de bescherming van mensen.

Lees verder “Toen men drakendoders en wrekken bezong”

Stuivende draken of het draaien van betekenis

Ik zal iets van zestien zijn geweest toen mijn zussen en ik bij onze grootouders op bezoek waren in hun rietgedekte huisje op het Drentse land. Mijn lieve oma, een statige lange vrouw met ouderwetse opvattingen, kwam de keuken uitlopen en speurde om zich heen. “Heeft iemand mijn sletje gezien?” Mijn ogen werden groot en dwaalden af naar mijn zussen, hoewel ze niet aan de beschrijving voldeden. “Ik kan mijn sletje nergens vinden!”

Lees verder “Stuivende draken of het draaien van betekenis”

Smid

De smid zal vanouds met verwondering en zelfs enige argwaan zijn aanschouwd. Wat voor een bijzondere en raadselachtige krachten vergt het wel niet om in de heetste haard een goed zwaard uit stukken metaal te hameren? Wat is dit voor een scheppingskracht? In Germaanse legenden waren smeden dan ook vaak niet mensen, maar elven of dwergen. Wijdvermaard was Wieland – hem werd menig beroemd en kostbaar zwaard toegeschreven en hij werd ook wel als elf beschouwd. Volgens de Oudnoordse overlevering wrocht hij Gram (‘toorn’), het zwaard waarmee de held Sigurðr uiteindelijk de draak Fáfnir velde. Wielands werk is ook het heergewaad van de koene Béowulf in het gelijknamige Oudengelse heldendicht.

Lees verder “Smid”

Over het wilde haf

Overvloedig in zeemansspraak is onze taal. Veel uitdrukkingen die men daags en onbewust gebruikt stammen uit de beste tijd van zeilen en masten en golven. Hoe kan het dan dat onze taal maar anderhalf woord voor ‘zee’ kent? Er is zee en er is meer, welk zijn oude deelbetekenis ‘zee’ thans nagenoeg heeft verloren. Er is uiteraard nog oceaan, maar dat is, hoe mooi een woord het ook mag zijn, niet eigen. En er zijn nog verbindingen als het ruime sop, die flink aan dichterlijkheid hebben ingeboet, voor zover ze die ooit bezaten. Soms wordt de zee nog wel het blauw genoemd, maar zo’n benaming zal altijd een afgeleide blijven.

Lees verder “Over het wilde haf”

Leer en doem van de Dertiende Ezige

Vergeleken met de Oudengelse en de Oudnoordse overlevering is de Oudfriese overlevering maar bescheiden. De meeste teksten betreffen rechtspraak, en daar schittert het Oudfries in, maar de weinige verhalen en verhandelingen die het uiteindelijk hebben gered verbleken in kunstigheid bij die van de Oudengelse en Oudnoordse overlevering. Er is geen Oudfriese tegenhanger van Béowulf, geen tegenhanger van de Völuspá of van de Heliand; er is hoe dan ook geen Oudfries werk in stafrijm, de oude Germaanse dichtvorm, of enig waar heldendicht.

Maar in de Oudfriese overlevering zijn wel nagalmen te vinden van aloude Germaanse tijden, onder andere in de vorm van zeldzame woorden, weergaven van rechtsgang, en aanwijzingen naar een verloren mythologie.

Lees verder “Leer en doem van de Dertiende Ezige”