Het Algemeen Nederlands heeft een oude lange /aː/ bewaard in woorden als daad en spraak, gelijk het Duits met Tat en Sprache. Maar in grote delen van de Germaanse wereld is die klinker richting een lange /oː/ verschoven, zij het in verschillende mate en spelling, van Brabants daod en spraok tot Zweeds dåd en språk. En het is niet de enige keer dat een zogenaamde verdonkering is gebeurd.
Het bekendste geval
Wij keren ten eerste naar het Oudgermaans, de voorouderlijke taal die ruim tweeduizend jaar geleden gesproken werd aan deze zijde van de Noordzee en waar alle hedendaagse Germaanse talen vertakkingen van zijn. Een van de klinkers in diens klankenschat was de lange /æː/ (zoals in Engels man), die thans door taalkundigen met ē gespeld wordt. In het noorden en westen van de Germaanse wereld raakte die in uitspraak verschoven naar een lange /aː/. Zo veranderden *dēdiz en *sprēkō/*sprēkī geleidelijk in *dādi en *sprāku/*sprāki. De uitgangen hadden daarbij hun eigen lot.
In de ontwikkeling naar het Oudengels en Oudfries verschoof deze klinker weer terug naar een /æː/, daarna richting /eː/ en uiteindelijk zelfs /iː/ en /i.ə/. In die trant zien we dan ook Oudengels dǽd en sprǽc/spǽc, en vandaar Engels deed en speech. Aan deze zijde van de Noordzee bestonden Oudfries dêd en sprêke/sprêtze, vanwaar Fries died en *sprieke/*sprietse, als dat woord niet ooit verdrongen ware door spraak uit het Nederlands.
Vormen van Germaans met dezelfde klankneigingen werden vroeger tot veel verder naar het zuiden in het kustgebied gesproken. Dat blijkt bijvoorbeeld nog uit daed en spraek in de streektaal van de Hoeksche Waard, een gemeente in wat nu Zuid-Holland is. Deze spelling met ae is dus niet te verwarren met de “ouderwetse” Nederlandse ae die voor een lange /aː/ stond.
Elders in de Lage Landen en de wereld daarachter werd de lange /aː/ nog lang gehandhaafd, ook in die streken die leidend waren in de ontwikkeling van het Algemeen Nederlands. In die taal is de klinker zo gebleven, want volgens haar maatstaven mogen wij nog immer daad en spraak horen uit de mond van iedere keurige nieuwslezer van de landelijke omroepen.
Doch ondertussen is in de streektalen van het oosten en zuiden van de Lage Landen diezelfde klinker gestaag naar achteren geschoven, tot een lange, open /ɔː/ (zoals in roze en zone) dan wel tot of voorbij een lange, meer gesloten /oː/. De bijbehorende spellingen lopen uiteen van ao en oa tot oo—en zelfs ooë hier en daar in Vlaanderen. Aldus reikt het heden van Brabants daod en spraok tot Gronings doad en sproak. Het betekent dat de verdonkerde vorm van deze klinker vroeger, toen streektalen nog volop in zwang waren, wijder verbreid was dan de eerdere, nu weer overheersende vorm!
Uiteraard is in Scandinavië en delen van Duitsland dezelfde verdonkering gebeurd. Deze goede klinker werd een Deense /ɔː/, een Zweedse /oː/ en een Noorse /oː/ (en /ɔː/ in sommige streken). Vanaf de zestiende eeuw gebruikten de Zweden daarvoor de inmiddels bekende en kenmerkende letter å, en dat is niets meer dan een a met een kleine o erboven. Daarmee werd het verleden van deze klinker ook gelijk bewaard.
De Denen en Noren namen dit gebruik pas veel later over, in de eerste helft van de twintigste eeuw, en stuitten daarbij op verzet onder de bevolking. De oude spelling met aa, een herinnering aan de oorspronkelijke uitspraak, leeft nog voort in oordnamen als Aarhus in Denemarken en achternamen als Aasen, gedragen door onder meer de bekende Noorse taalkundige Ivar Aasen.
Een ander geval
Nu bestond in het Oudgermaans ook de tweeklank /ai/, door taalkundigen gespeld met *ai. In het Oudhoogduits werd zij in de meeste gevallen een /ɛi/ en anders een /ɛː/, in bijvoorbeeld heim ‘thuis’ en mêr ‘niet minder’. In het Oudnederlands werd ze in de regel een /ɛː/, zoals in hêm en mêr, thans heem en meer. Maar in het Oudengels veranderde diezelfde tweeklank in een lange /aː/. Daar was plek voor, want de eerdere lange /aː/ was in die taal zoals gezegd een andere richting ingegaan.
Deze nieuwe lange /aː/, zoals in hám ‘thuis’ en már ‘niet minder’, is vervolgens gaan verdonkeren. Eerst tot een lange, open /ɔː/ en dan tot een meer gesloten /oː/ (mits er geen /r/ op volgde). Het zorgde ervoor dat de genoemde woorden later als home en more gespeld moesten worden. In de Received Pronunciation ‘onderwezen uitspraak’ zoals van de BBC-nieuwslezers is deze /oː/ nog verder verschoven naar een /əʊ/. En in de deftige Upper Received Pronunciation van de Engelse adel en aangrenzende kringen maakt men er welna een /eʊ/ van (zoals te horen in het tweede stukje op deze bladzijde).
Het oudste geval
Maar er is nog een eerdere keer dat zulke verdonkering is opgetreden. In het Proto-Indo-Europees, de voorloper van onder meer het Germaans, bestond een klankreeks die door taalkundigen wordt opgeschreven als *eh2. De letter *h2 staat voor een keelklank die iedere aangrenzende *e algauw ‘kleurde’ tot een *a en vervolgens verdween, waarbij een voorgaande klinker werd gerekt. Dus *eh2 werd *ā, oftewel een lange /aː/. Bijvoorbeeld: *meh2tēr werd *mātēr.
Welnu, in de ontwikkeling naar het Oudgermaans werd ook die lange /aː/ een lange, open /ɔː/. Dus: *mātēr werd *mōder. En zoals gebeurd in de andere twee gevallen veranderde ook deze vervolgens in een meer gesloten /oː/, zoals in Vroegoudnederlands *móder. De verschuiving ging hier zelfs nog verder door, naar de tweeklank /uo/ in Laatoudnederlands muoder, en dan naar /uː/ in Middelnederlands moeder. Daar is het voorlopig bij gebleven, want onze nieuwslezers zeggen nog steeds op die wijze moeder, afgezien van de /r/ dan.
Besluit
Klankverschuivingen worden telkens weer herhaald, zowel in verschillende talen als in dezelfde talen. De zogenaamde verdonkering van de lange /aː/ is geen uitzondering: in het Germaans en diens dochtertalen is zij minstens drie keer voorgekomen. Dat geeft ons ook een indruk van een mogelijke toekomst voor het Algemeen Nederlands, want er bestaat zowaar een goede kans dat daod en spraok, of hoe we die ook zouden spellen, ooit geheel zoals het hoort zullen worden. En wellicht veranderen ze daarna in dood en sprook en dan zonder om te kijken zelfs in doed en sproek.
De Germaanse korte /a/ raakte in meerdere dochtertalen gerekt tot een lange /aː/ in open lettergrepen. Zo werd *talō(n) tot Middelnederlands tale en vandaar Nederlands taal. In sommige streektalen in de Lage Landen, alsmede de Scandinavische talen, is die nooit verdonkerd. Denk bijvoorbeeld aan Twents taal tegenover doad en sproake, of Zweeds tala tegenover dåd en språk.
Bremmer, R.H. jr., An Introduction to Old Frisian (Amsterdam, 2009)
Ringe, D. & A. Taylor, A Linguistic History of English, Volume 2: The Development of Old English (Oxford, 2014)
Quak, A. & J.M. van der Horst, Inleiding Oudnederlands (Leuven, 2002)
Vaan, M. de, The Dawn of Dutch (Amsterdam, 2017)
Weijnen, A.A., Nederlandse dialectkunde (Assen, 1966)
Ik heb dit artikel weer met veel plezier gelezen; dank! Mooi dat je al deze gevallen van verdonkering in één artikel de revue hebt laten passeren. En ik als historische-fonologie-liefhebber smul natuurlijk extra van thema’s als dit.
Het is interessant dat veel van deze verschuivingen door kettingreacties zijn gekomen, zoals het feit dat de Oudengelse /aː/ die je bespreekt, een leegte opvulde. In mijn Midden-Brabantse Langstraats ken ik daar bij de achterklinkers ook twee voorbeelden van – overigens niet bedoeld als aanvulling op jouw verhaal, want dat behoeft geen aanvulling.
De Germaanse /ɑw/ heeft de Germaanse /ɔː/ hier bijvoorbeeld flink op de hielen gezeten. In het centrale Middelnederlands van o.a. Midden-Brabant moeten ze respectievelijk als /oə/ en /uə/ geklonken hebben, dus ‘groot’ /ɣroət/ en ‘bloed’ /bluət/. In de vorige eeuw was de /oə/ omhoog gaan kruipen en zelf een /uˑə/ geworden: [ɣruˑət]. De Middelnederlandse /uə/ kon niet verder uitwijken naar boven: ‘bloed’ werd [bluːət] of [bluːwt]. Voor een oor dat niet op het lengteverschil getraind is, lijkt dat ‘bloed’ heel veel op ‘bloot’ [bluˑət]. Mijn grootouders (die uit de jaren 20 kwamen) spraken ‘bloed’ nog zo uit, maar mensen uit de jaren 30 zeggen [bluːt] – in ieder geval nog met een langere klinker dan het Standaardnederlandse /blut/.
In de variëteiten van mensen die na de oorlog geboren zijn, is de boel juist gaan dalen: [ɣruˑət] is er gemonoftongeerd tot /ɣroːt/ [ɣrʊ̞ːt]. Waarschijnlijk heeft die ontwikkeling ervoor gezorgd dat de /ɔː/ na eeuwen van donkerte ook is gaan zakken: ‘graod’ was bij mijn grootouders /ɣrɔːt/, maar is bij die naoorlogse groep gewoonlijk [ɣrɒːt] of zelfs [ɣrɑːt].
Mooie waarnemingen uit het veld!
Die Midden-Brabantse toeloping van de uitspraak van bloot en bloed die je noemt doet me onmiddellijk denken aan het Wilhelmus, hoe daarin de toenmalige vormen van bloed en dood op rijm zijn gezet. (Was dat slordigheid of goed genoeg in de streekgebonden uitspraak van de schrijver?)
Ik krijg verder het vermoeden dat roer ‘buis; geweer’ (ook in roerdomp) met zijn /uː/ eigenlijk een Brabantse vorm is. We zouden immers roor met /oː/ verwachten, gezien de voorloper *rauzą ‘rietstengel’. Verhaspeling met roer ‘stuurmiddel’ is een minder aantrekkelijke mogelijkheid.
De naoorlogse klankontwikkeling in jouw beschrijving klinkt overigens als een gestage aanpassing aan het Algemeen Nederlands.
Het is inderdaad bijzonder om te zien hoe verschuivingen geschakeld gaan. Toen ik in de Scandinavische talen werd onderricht was ik verrast te vernemen dat de oude Germaanse /oː/ een /uː/ is geworden in het Noors en Zweeds, net als in het Nederlands, en dat de klinker achter å in het Noors en Zweeds inmiddels een gesloten /oː/ is.
Wat ‘bloed’ en ‘dood’ in het Wilhelmus betreft, zou het me inderdaad niets verbazen als de dichter uitging van zijn streekgebonden uitspraak. In pseudo-taalkundige werkjes wordt weleens gezegd dat de oe en de oo destijds allebei als oo klonken, maar dat is zoals we beiden weten onzin.
Wat je zegt over ‘roer’ is interessant. Een Hollander die ‘roor’ uitgesproken hoorde worden met de hoge scherplange tweeklank zou het woord inderdaad best weleens geïnterpreteerd kunnen hebben als ‘roer’.
Ja, de standaardtaal heeft na de oorlog flink huisgehouden in de dialecten van hier. Wat er allemaal precies gebeurd is, is boeiend, maar ik vind het jammer dat het dialect van mijn grootouders zo verdund is geraakt.