Het had wellicht niet veel gescheeld of we zeiden nu niet die man en die vrouw maar za man en zoe vrouw, nog volgens de oorspronkelijke Germaanse voornaamwoordenschat, voordat die in de dochtertalen op verschillende wijzen omgewrocht raakte.
Elk haar eigen weg
De Germaanse talen lopen verrassend uiteen waar het aankomt op de voornaamwoorden. Zo komt Nederlands hij niet overeen met Duits er en is Nederlands zij heel anders dan Fries hja, al betekenen ze hetzelfde. Deze verschillen zijn al lang geleden ontstaan, toen voornaamwoorden verwisseld werden of elkaar beïnvloedden, maar niet overal op dezelfde wijze.
Om te begrijpen wat er allemaal gebeurd is kunnen we het beste beginnen bij de gemeenschappelijke voorloper van deze talen: het Oudgermaans. Anders dan het Nederlands had deze taal maar liefst drie soorten aanwijzende voornaamwoorden: 1) een algemeen ter onderscheiding, 2) een voor zielen of zaken in de verte, en 3) een voor zielen of zaken dichtbij. Daarnaast was er uiteraard een persoonlijk voornaamwoord en nog enkele andere. Allemaal hadden ze mannelijke, vrouwelijke en onzijdige vormen, die bovendien naar naamval en getal verbogen werden.
Hoe deze oorspronkelijk luidden in het Oudgermaans, een taal die niet op schrift is overgeleverd, is vast te stellen door zorgvuldige vergelijking van de vormen in zowel de dochtertalen als verwante niet-Germaanse talen, zoals het Grieks. Volgens het werk van onder meer Donald Ringe kunnen we dan tenminste van de volgende uitgaan. Let wel, hier worden alleen de vormen in enkelvoud en eerste naamval gegeven.
MANNELIJK | VROUWELIJK | ONZIJDIG | |
AANWIJZEND | *sa | *sō | *þat |
AANWIJZEND (DAAR) | *jenaz | *jenō | *jeną/*jenat |
AANWIJZEND (HIER) | *hiz | *hī/*hijō | *hit |
PERSOONLIJK (3e) | *iz | *ī/*ijō | *it |
Algemeen
Het algemeen aanwijzende voornaamwoord *sa, *sō, *þat is een rechtstreekse evenknie van onder meer Grieks ho, hē, to en gaat daarmee terug op ouder, Proto-Indo-Europees *so, *seh2, *tod. De minst gewijzigde voortzettingen binnen het Germaans zijn Gotisch sa, sō, þata en IJslands sá, sú, það.
In sommige streken raakte *sa verhaspeld met de dichtbij aanwijzende vorm *hiz, tot *siz. Die ontwikkelde zich vervolgens, na het klankwettige afslijten van *-z, tot Oudengels sé en Oudsaksisch sé. In de geschiedenis van het Nederlands is er van die mannelijke vorm geen spoor te vinden, maar de vrouwelijke vorm *sō ontwikkelde zich tot zuidwestelijk (Vlaams) Middelnederlands soe, zij het in gewijzigd gebruik, want als persoonlijk voornaamwoord. Dit leeft nu nog voort als Frans-Vlaams zoe ‘zij’ in enkele dorpen.
Onder invloed van de verbogen vormen, die allemaal met *þ- begonnen, werden de vormen met *s- in de Westgermaanse talen uiteindelijk ingewisseld voor vormen met *þ-, een klank die vervolgens kon verstommen tot een d-. De klinker veranderde ook, door verhaspeling met weer andere voornaamwoorden. Ze gingen ook dienst doen als lidwoorden, met verzwakte uitspraak. Zo zien we Engels the, Duits der en die, Nederlands die en de en Fries dy en de. Ondertussen is het onzijdige *þat in de meeste dochtertalen weinig veranderd.
Daar
Het aanwijzende voornaamwoord voor zielen en zaken in de verte was *jenaz, *jenō, *jeną/*jenat. De duidelijkste voortzetting heeft het Duits met jener, jene en jenes. In het Nederlands werd de *j- aan het begin van woorden een *g- als er een *e of *i op volgde, en we zien dan ook gene en vroeger tevens onzijdig geent/gint, zoals in gint huis ‘dat huis daar’. Uiteraard zijn ginder en ginds ook hieraan verwant. In het Fries zien we de verlengde vorm jinge en het Engels heeft yon. Die o is te verklaren vanuit een nevenvorm *janaz e.d., zoals on afkomstig is van *ana ‘aan’.
In het Oudnoords, waar de *j- aan het begin van woorden stelselmatig wegviel, ontwikkelde dit woord zich tot inn, in, it. Het werd vervolgens een lidwoord, dat echter anders dan wij gewend zijn niet los vóór het naamwoord kwam te staan maar erachter gevoegd werd. Dus de bepaalde vorm van jǫrð ‘aarde’ bijvoorbeeld werd jǫrðin ‘de aarde’, vanwaar onder meer Deens jorden ‘de aarde’.
Dit voornaamwoord *jen- wordt overigens gezien als een samenstelling van twee afzonderlijke aanwijzende voornaamwoorden, *j- en *en-, die beide evenknieën hebben in andere Indo-Europese talen. Dat heeft aanleiding gegeven tot de wedijverende opvatting dat de Oudnoordse vorm rechtstreeks op *en- teruggaat, niet op die samenstelling *jen-, en dus nooit een *j- gehad heeft om te verliezen.
Hier
Het aanwijzende voornaamwoord voor zielen en zaken die dichtbij zijn was *hiz, *hī/*hijō, *hit en dit is veelal een persoonlijk voornaamwoord geworden. De eerste, mannelijke vorm ontwikkelde zich tot Nederlands hij, Fries hy en Engels he. De tweede, vrouwelijke vorm wordt voortgezet door Fries hja, hoewel dat onder invloed van het Nederlands wordt verdrongen door sy. De derde, onzijdige vorm leeft uiteraard voort als Nederlands het. Verbogen vormen van dit woord zijn hem, haar en hen/hun.
De oude aanwijzende betekenis is bewaard gebleven in verbindingen als *hijō dagō ‘met deze dag’ (Duits heute ‘vandaag’ en Nederlands heden en huide in huidig) en *hijō jērō ‘met dit jaar’ (Duits heuer ‘vanjaar’). En verwant, eigenlijk hetzelfde woord met andere uitgangen, zijn *hiar ‘op deze plek’ en *hinē ‘van deze plek’ (Nederlands hier en heen). Anderszins is *hi- als aanwijzend voornaamwoord geweken voor betrekkelijke jonge vormen als deze en dit.
Persoonlijk
En dan was er ten slotte nog het oude, oorspronkelijke persoonlijke voornaamwoord *iz, *ī/*ijō, *it. De eerste, mannelijke vorm werd Duits er. De tweede, vrouwelijke vorm nam de *s- over van de reeds genoemde aanwijzende vorm *sō en leidde tot Duits sie en Nederlands zij. De derde, onzijdige vorm spreekt wederom voor zich.
Besluit
Zouden we uitgaan van de oude toestand, met alleen de werking van gewone klankveranderingen, niet verhaspelingen, verwisselingen en wat niet al, dan zeiden we nu bijvoorbeeld niet die man en die vrouw maar za man en zoe vrouw (en tot lidwoord verzwakt ze man en ze vrouw), of een eind verderop gene man en gene vrouw. Dan zeiden we beslist niet deze man en deze vrouw maar hij man en hij/hie vrouw. En zeiden we evenmin hij en zij doch ij en ij/ie.
Verwijzingen
Beekes, R.S., Etymological Dictionary of Greek (Leiden, 2010)
Gallée, J.H., Altsächsische Grammatik (Halle, 1910)
INL, Middelnederlandsch Woordenboek (webuitgave)
INL, Wurdboek fan de Fryske taal (webuitgave)
Kluge, F., Etymologisches Wörterbuch der deutschen Sprache, bearbeitet von Elmar Seebold, 25. Auflage (Berlijn, 2011)
Lehmann, W.P., A Gothic Etymological Dictionary (Leiden, 1986)
Moeyaert, C. e.a., Woordenboek van het Frans-Vlaams (Leuven, 2005)
Philippa, M. e.a., Etymologisch Woordenboek van het Nederlands (webuitgave)
Ringe, D., A Linguistic History of English, Volume 1: From Proto-Indo-European to Proto-Germanic (Oxford, 2006)
Ringe, D. & A. Taylor, A Linguistic History of English, Volume 2: The Development of Old English (Oxford, 2014)
Leuk om te lezen!
Ik vraag me toch af: Hoe komt het dat de oudere talen zo veel complexer waren met vaak veel meer vormen dan wij in onze huidige taal kennen?
Ergens kan ik me wel voorstellen dat dingen versimpelen door (lui) gebruik, maar tegelijkertijd zou het net zo goed aannemelijk kunnen zijn dat het simpel begint en zich steeds verder uitbreidt en zodoende complexer wordt.
Dat is nog best een lastige vraag. Een taal vereenvoudigt doorgaans wanneer ze wordt overgenomen door mensen die met een andere taal zijn opgegroeid. De ontwikkeling van het Oudgermaans (en andere oude talen) uit het Proto-Indo-Europees zal ook ten dele het gevolg zijn van nieuwe sprekers.
In het Proto-Indo-Europees was de klemtoon wisselend, in het Oudgermaans kwam hij op de eerste lettergreep te liggen (met uitzondering van sommige voorvoegsels). Het is niet te achterhalen of dat onder invloed van nieuwe sprekers was, maar het zorgde ervoor dat de uitgangen gemakkelijker afsleten en de oude weelde aan verbuigingen en vervoegingen vervallen kon in de loop der eeuwen.
Dat gezegd hebbende, een vereenvoudiging in sommige opzichten gaat gepaard met grotere ingewikkeldheid in andere. Zo hebben het Nederlands andere nazaten strengere regels voor woordvolgorde.
En nieuwe sprekers of niet, de trend lijkt hoe dan ook dat talen hun naamvallen e.d. verliezen, maar ik ben niet vertrouwd met dat deel van de taalkunde. Ik zal eens jagen op onderzoek dat gevallen van omgekeerde richting aantoont en uitlegt.
Het gebruik van “z’n” zoals in “Jan z’n fiets” toont hoe een naamval kan ontstaan in een taal waarin die eerder verdwenen waren. Uiteraard staat die “z’n” in het Nederlands nog ver af van het statuut van een naamvalsuitgang. Zo is het bijvoorbeeld “Jan van hiernaast z’n fiets” en niet *”Jan-z’n van hiernaast fiets”. In het Afrikaans is het al verder gegrammaticaliseerd zoals blijkt uit de generalisatie van “se” naar zowel vrouwelijk als meervoud: “Ma se huis” etc.
Wellicht zorgen schrift en standaardisering voor een rem op de verdere ontwikkeling tot een echte naamval, maar dit illustreert voor mij wel hoe je je het ontstaan van naamvallen moet voorstellen.
De conclusie “de trend lijkt hoe dan ook dat talen hun naamvallen e.d. verliezen” lijkt me dan ook onvolledig, want talen hebben ooit ook dat casussysteem ontwikkeld.
Ja, dat is een mooi voorbeeld van een naamvalsuitgang in wording. Gebeurt o.a. ook in het Noors, bijv. mannen sin hund ‘de man zijn hond’ naast mannens hund.
Een andere mogelijkheid: voorzetsels en bijwoorden die uitgangen worden, bijv. het bos in > bossin (illatief), de laan uit > laanuit (elatief), naar huis toe > huistoe (allatief) enz.
En uiteraard, een taal (of haar voorloper) moet een naamvalsbestel ontwikkeld hebben voordat ze dat kan verliezen, maar bij mijn weten is in elk geval de waarneembare trend overwegend het verlies.
Hoe komt het dan dat Slavische talen en het Litouws nog wel oude Indo-Europese naamvals- en werkwoordsuitgangen gebruiken?
Een aardige aanvulling: in het Hylpes (de Friese taal van Hindeloopen) zijn ‘dy’ en ‘jin’ gedifferentieerd: beide betekenen ‘die’, maar ‘dy’ kan alleen in het enkelvoud, ‘jin’ alleen in het meervoud worden gebruikt.
Die vorm jin is belangwekkend. Wellicht ontstaan vanuit een verhaspeling van Oudgermaans *inz (acc. m. mv.) en *ijō (nom./acc. v./o. mv.), verbogen vormen van *iz ‘hij’. Anders met wegval van *h- uit *hinz en *hijō bij *hiz ‘deze’.
Interessant om te lezen Olivier, dank.
Een vraag die bij me opkomt: Er is een beweging gaande van mensen die zich niet thuisvoelen in de klassieke man/vrouw dichotomie (e.g. non-binaire mensen). Zij zoeken vaak naar andere voornaamwoorden; ik lees bijvoorbeeld in het Engels vaak “They” (in enkelvoud) in stede van he/her; en in het Nederlands “hun” of “die” in stede van hij/zij. Ik begrijp deze behoefte, maar vind het niet zo mooi klinken (dit kan gewenning zijn natuurlijk).
Zouden er vanuit taalhistorisch oogpunt “mooiere”, “juistere” onzijdige voornaamwoorden te geven zijn, en hoe zou de verbuiging hiervan zijn?
Op het einde noem ik mannelijk ij en vrouwelijk ij/ie als de verwachte vormen van het oorspronkelijke persoonlijke voornaamwoord. Vandaar valt te denken aan ij, rijmend met hij en zij. Dat deze eensluidend is met ei zal echter een bezwaar zijn voor sommigen, zo niet velen. En de verbuiging wordt ook lastig: we zouden mannelijk em en vrouwelijk aar verwachten, zoals hem en haar, maar daar is niet echt een mengvorm uit te krijgen.
“Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt WORDT”…. ik mag toch hopen “worden”?
Deze webstede draait op (en wordt gehuisvest door) WordPress.com. De ondersteunende teksten zijn “ingebakken” en oorspronkelijk in het Engels, met vertalingen die jammer genoeg niet te veranderen zijn door de afnemer.
Hoe dan ook, ik verwacht dat data net als media meer en meer als enkelvoud gevoeld zal worden.