De kunst van het oorzakelijk werkwoord is jammerlijk een vergeten kunst. Zo’n woord is naar diens aard bondig genoeg om als een dichterlijke vuistslag aan te komen, vooral na verdere ontwikkeling in betekenis. Neem bijvoorbeeld Oudengels swebban ‘doden’. Eigenlijk is dit een oorzakelijk werkwoord bij Oudengels swefan ‘slapen’. Swebban betekende dus oorspronkelijk ‘doen slapen’.
Zelf oorzakelijk werkwoorden bedenken kan een genot zijn, maar het vergt wel enige kennis van sterke werkwoorden en hun verleden, want oorzakelijke werkwoorden, hoewel zelf zwak, zijn gevormd bij sterke werkwoorden. Ten eerste: sterke werkwoorden zijn te verdelen in zeven klassen, aan de hand van het patroon waarin de klank per tijd afwisselt. Ten tweede: de stam van een oorzakelijk werkwoord is geënt op de klank van de onvoltooid verleden tijd van het werkwoord waar het bij staat. Aangezien dit verband in het Nederlands niet altijd meer duidelijk is, zijn hieronder ook de Oudgermaanse vormen weergegeven.
Klasse 1
(*līþan, *laiþ, *lidanaz – *laidjan, *laidida, *laidiþaz)
lijden, leed, geleden – leiden, leidde, geleid
(*hnīgwan, *hnaig, *hnigwanaz – *hnaigwjan, *hnaigwida, *hnaigwiþaz)
nijgen, neeg, genegen – neigen, neigde, geneigd
Klasse 2
(*kleuban, *klaub, *klubanaz – *klaubjan, *klaubida, *klaubiþaz)
klieven, kloof, gekloven – kloven, kloofde, gekloofd
(*sūgan, *saug, *suganaz – *saugjan, *saugida, *saugiþaz)
zuigen, zoog, gezogen – zogen, zoogde, gezoogd
Klasse 3
(*drenkan, *drank, *drunkanaz – *drankjan, *drankida, *drankiþaz)
drinken, dronk, gedronken – drenken, drenkte, gedrenkt
(*senkan, *sank, *sunkanaz – *sankjan, *sankida, *sankiþaz)
zinken, zonk, gezonken – zenken, zenkte, gezenkt
Klasse 4
(*kwelan, *kwal, *kwulanaz – *kwaljan, *kwalida, *kwaliþaz)
kwelen, kwal, gekwolen – kwellen, kwelde, gekweld
Klasse 5
(*legjan, *lag, *leganaz – *lagjan, *lagida, *lagiþaz)
liggen, lag, gelegen – leggen, legde, gelegd
Klasse 6
(*faran, *fōr, *faranaz – *fōrjan, *fōrida, *fōriþaz)
varen, voer, gevaren – voeren, voerde, gevoerd
Klasse 7
(*fallan, *fefall, *fallanaz – *falljan, *fallida, *falliþaz)
vallen, viel, gevallen – vellen, velde, geveld
Stel nu dat we bij zien een oorzakelijk werkwoord maken. Dan kunnen we het beste de Oudgermaanse vormen erbij halen en dan kijken wat de uitkomst in hedendaags Nederlands zou zijn:
(*sehwan, *sah, *sehwanaz – *sagjan, *sagida, *sagiþaz)
zien, zag, gezien – zeggen, zegde/zei, gezegd
Dat is een verrassing! Betekent dit nu dat zeggen ‘spreken’ oorspronkelijk een oorzakelijk werkwoord was bij zien? Volgens sommige taalkundigen wel, al kleven er genoeg bezwaren aan. De stap in betekenis van ‘doen zien’ naar ‘zeggen’ is in elk geval niet groot. Vergelijk bijvoorbeeld togen ‘laten zien’ en betogen ‘argumenteren’.
Verdere mogelijkheden tot oorzakelijk werkwoorden zijn soms op onverwachte plaatsen. Het Nederlands kent namelijk een aantal half-sterke werkwoorden, waarbij bijvoorbeeld de voltooide tijd wél sterk is vervoegd, maar de onvoltooid verleden tijd niet. Een goed voorbeeld hiervan is lachen, lachte, heeft gelachen. Dit werkwoord was dan ook oorspronkelijk een klasse 6 sterk werkwoord: lachen, loech, heeft gelachen. Hierbij kunnen we het oorzakelijk werkwoord loegen ‘doen lachen’ maken. Sterker nog: dat heeft ook bestaan in oude zustertalen. Een kleinood als er ooit een was.
Overigens hoop ik dat ik niemand zweb met ietwat technische verhalen als het bovenstaande.
Ha!
‘Zeggen’ een oorzakelijk werkwoord bij zien!
Erg leuk.
Ook al interesseer ik mij zeer voor (oude) taal, als tekenaar ben ik visueel ingesteld en gebruik ik op het gebied van ‘ervaren’ en het ‘omschrijven van ervaringen’ meestal werkwoorden die met zien te maken hebben (bv: vraag: ‘Leuke nieuwe CD is dat he?’ – mijn antwoord: ‘Ja, ik heb hem gezien’).
Dus zo raar ben ik nog niet. 😀
Nou, ik kan je nog meer vertellen.
Het werkwoord weten is eigenlijk de onvoltooid verleden tijd van een werkwoord dat ‘zien’ betekende en wijten zou hebben geluid als het nog bestond. In de verte is het verwant aan Latijn vidēre. Een dergelijk werkwoord noemen we een preterito-presens.
Kort door de bocht gezegd: ik weet betekent dus oorspronkelijk ‘ik zag’.
heel boeiend. Dank !!
Tonderzwam Echte Tonderzwam Fomes fomentarius (L. ex Fr.) Fr. [NP].
Benoemingsmotief Lat fomes ‘tonder, brandstof’. Fries Tonderswam, Tûnderswam [Visser]. D Zunderschwamm [Jü]. F Fomes allume-feu, Amadouvier [Md]; E Tinder Fungus [W]; Am Tinder Polypore [LAM]; Sp Yesquero [PGH] letterlijk tondeldoos, ‘tonderzwam’ 1 < Sp yesca, portugees isca 'tonder' < Lat esca 'aas' [A&S].
Etymologie tondel (1691), tonder: < mnl tonder, tunder; dial. tintel [ED], in relatie met de frequentatieven tintelen 'prikkelen (1340-1350 [Cw]) en tintelen 'fonkelen' [contra VT2]; D Zunder < mhd zunder < ohd zundira, zuntil [Mackensen]; E tinder < oe tynder, tyndre < germ *tund- [COD]; on tundr is laat geattesteerd, mogelijk < mnd tunder, hoewel ook on tandr 'vuur' en on tendra 'aansteken' [AEW] (vgl. Renswoude i.v. zweeds tändstikor 'lucifers'; hier hoort een causatief ww. bij: mnl tendelen 'doen ontvlammen' [MH], D (an)zünden < ohd zunten Renswoude
ohd zunten Renswoude
hier hoort een causatief ww. bij: mnl tendelen ‘doen ontvlammen’ [MH], D (an)zünden < ohd zunten Renswoude
>> Er zijn geen buitengermaanse cognaten, want verbinding van duits anzünden met iers ad-andai ‘hij steekt aan’ is hoogst onzeker. <<
Dat moge zo zijn. Toch is het wel frappant, dat een Frans woord voor 'úit-steken van het vuur' é-teindre is.
Klaas Eigenhuis
(*sehwan, *sah, *sehwanaz – *sagjan, *sagida, *sagiþaz)
zien, zag, gezien – zeggen, zegde/zei, gezegd
De h moet uitgesproken als een stemloze g [ch, ook wel aangegeven met x], maar in *sagjan is er sprake van een stemhebbende g. Dit fenomeen staat bekend als de Wet van Verner (of Grammatische wisseling). Die Wet van Verner werd altijd behandeld in het kader van de historische grammatica, en die historische grammatica kende voor onze Germaanse taal maar één voorloper: het Proto-Indo-Europees (of Proto-Indogermaans). Het leuke is nu dat er stemmen opgaan onder de taalkundigen om die Wet van Verner naar voren te verplaatsen in de tijd! De causatieven – tóch al oud bevonden – worden er nóg ouder op! KJE
Het causatief mnl etten hebben ze nog in het Fries, al hebben ze er daar in het schrift een r tussen gemoffeld: eartsje ‘afgrazen’ [Zantema]. Je ziet daar ook een s, die bij ons etsen (doen vreten van een zuur in een metaal) uit het Duits geleend is (ätzen). In klasse 5 zit een problematische primair lange â in (zij) gaven en ook in de anderen zoals (zij) aten. Bij eten is voorgestelde *pie *h1ed- ook nog eens problematisch doordat er bij de nultrap helemaal geen klinker meer overblijft [Beekes 142] De mensen (Hunebedbouwers &c) hier zullen ook vóór de “komst van de Indogermanen” al wel gegeten hebben 😉
Kijk dat is nu één van mijn stokpaardjes deze oorzakelijke woorden.
Het verwondert me dat er niemand verwijst naar het Duits, want die hebben toch nog meer van zulke woorden. Ik gebruik ze dan ook regelmatig : zinken, zonk, gezonken -zenken ,zenkte, gezenkt springen,sprong,gesprongen – sprengen, sprengde, gesprengd enz
Zeker te gebruiken, draagt bij tot de klanrijkdom van de taal
>> Het verwondert me dat er niemand verwijst naar het Duits, <<
Ätzen ís Duits !
Zenken doet herinneren aan het Duits van W.O. II, sprengen ook trouwens.
Een mooi Duits voorbeeld van een oorzakelijk (causatief) werkwoord is hängen ‘doen hangen, ophangen’ en Henker (Der Richter und sein Henker), al hebben wij die duistere periode ook gekend: er bestaan Middelnederlands henger, henker en hinker ‘beul, scherprechter. D Henkel ‘lus aan je jas waaraan je hem op de kapstok hangt’ heeft het instrumentaalsuffix –el, grotendeels vergelijkbaar met ons hengsel.
Als sprengen ‘(uiteen) doen springen’ op water betrekking heeft, zien we het ww. sprenkelen (frequentatief) a.h.w. ontstaan. Hier spreng ‘beekje’ op te vatten als ‘het ontsprongene’ . In de Amsterdamse Waterleidingduinen noemen ze zo’n (kunstmatig) beekje echter: sprang. De meeste van deze groep in ww.sklasse 3a (dringen > drengen, drinken > drenken, je kunt je hier afvragen: waarom nou drenkeling, en niet drinkeling?, sinken > senken, swingen > swenken) zijn adstraatwoorden, dus hele oude.
Mnl. leken ‘lekken, druppen’, lac(k), laken, geleken zit in klasse 5 (in het schema *etan en *legjan, z.b.). Causativum lekken [Wikipedia!] ‘doen druppen’. Latijn lacus ‘meer’, Italiaans, Russisch laguna ‘poel’, Grieks lakkos ‘allerhande waterreservoirs’, Schots Loch ‘broedpoel van Nessy’ 😉 zijn evident verwant, maar niet op pie-grammaticale basis [Beekes 1995 p.139]. Dit ww. is adstraat, net als 88% van de 24 andere in deze klasse. Overeenkomstig vocalisme tonen laak ‘beek, poel, drasland’, leek ‘beekje, wetering’ (in Oterleek (NH) bijv.) en Leek, Laak ( niet Lijk ‘lichaam’ in Lijklaken) ‘Bloedzuiger’ – vgl. Zweeds läkare ‘arts’, vw. vaak toegepaste aderlating.
Trekken, dat bij mnl treken, trac, traken, getrocken/getroken ‘trekken (leger bijv)’ hoort, zit in klasse 4 (waarin *kwelan > mnl. quelen ‘pijn lijden’, znw kwaal, z.b.); het zou een causativum kunnen zijn (‘doen treken’ dan?) , maar een zgn. intensivum (fries hikje, zweeds häcka ‘uitbroeden’ bij mnl/D hegen, wrikken bij mnl wrighen, sputteren bij spuiten; wvl. ribbelen bij rijven ‘harken’) is beter. Trek(k)en (4) is adstraat, net als 93% van de 15 andere.
Intensief, Intensivum = werkwoord dat (vaak door verscherping van de slot-medeklinker van de stam) een versterkte (intensievere) werking aanduidt. Voorbeelden met “ablaut”: beven > bibberen, buigen > bukken g/k, snuiven > snuffelen, knuyven > knuffelen; gnuiven > gniffelen; soms is er een extra s: dretsen bij drijten, drieten, ritsen bij rijden, gletsen &c
ja beste vrienden, ik heb weer leentjebuur gespeeld bij onze oosterburen.We kunnen misschien een paar van die werkwoorden van hen overnemen (waarom niet he). Tenslotte verrijkt het ook onze taal.
Enkele voorstellen :
dringen-drong-gedrongen :indringen van water
drengen-drengde-gedrengd :banen (hij drengde een weg)of aandringen:
hij drengde hem tot betaling.
schrikken-schrok-geschokken : zelf hevig schrikken
schrekken-schrekte-geschrekt :iemand afschrikken; het monster had hem
hevig geschrekt
rinnen-ron-geronnen : vlieten
rennen-rende-gerend
zwingen-zwong-gezwongen : zwaaien
zwenken-zwenkte-gezwenkt
verzwinden-verzwond-verzwonden : verdwijnen
verzwenden-verzwendde-verzwend : verspillen
stinken-stonk-gestonken
stenken-stenkte-gestenkt :met die mesthoop stenkte hij de ganse omgeving
Jammer dat wij in het Nederlands het woord ‘zwemmen’ hebben in plaats van oorspronkelijk ‘zwimmen'(Engels to swim,Duits schwimmen, Zweeds
att simma)Als we zwimmen-zwom-gezwommen hadden konden wij
zwemmen-zwemde-gezwemd afleiden met de betekenis :spoelen, drijven
De term oorzakelijk werkwoord kende ik tot voor kort niet. Er golden andere termen voor: causatief (causativum) en/of factitief (factitivum). Je hebt de keus dus. Ik vind causatief wel lekker kort.
Maar het sterke werkwoord “waar het allemaal mee begonnen is”, dáár is geen term voor (als tegenstelling met causativum). Wie weet er het woord voor, of wie doet een voorstel. Ik zal de bedoelde term nu maar even “basiswerkwoord” noemen. Wat m.b.t. het causatief zwemmen had ik een vraag/overweging: “Welke betekenis had het “basiswerkwoord”?” Ik vermoed: ‘zich als mens of dier drijvend houden in (diep) water’. Bijvoorbeeld: Ik zwom met gemak de Dnjepr over.
Maar nou lees je, dat het sterke werkwoord zwemmen in het héél diepe en grijze verleden door ons ingeleend zou zijn. Dát vind ik vreemd. Zouden de mensen vóór de PIE-tijd geen woord voor zwemmen gehad hebben en zouden ze dat dan in een andere taal opgepikt hebben en onthouden hebben??? “O ja, nu ik in het water gelazerd ben, voor-spreid-sluit, hoe noemen ze dat toch ook alweer bij de buren?”
>> De kunst van het oorzakelijk werkwoord is jammerlijk een vergeten kunst. <<
Ja, nu we dan vaststellen dat de kunst vergeten is, moeten we wel op zoek gaan naar de oude regeltjes die bij die kunst toegepast moesten worden. Daartoe bekijken we het werkwoord mennen (in het mnl ook minnen) ‘mennen, drijven, besturen (van een wagen)’, waar we de korte e (als umlautsproduct) en de dubbele medeklinker (als geminatie) herkennen. De pgm reconstructie zal wel haast *manjan, *manida, *maniþaz geweest moeten zijn. Maar wat is hier nou dat “basiswoord” precies? Je verwacht (half) dat het manen was. Maar was dit dan de verleden tijd van een sterk werkwoord , zoals zag(en) de verleden tijd van zien is (en was in ons voorbeeld)?
Dit mennen ‘drijven’ is volgens EWN3 wrsch. ontleend aan vulgair Latijn menare < Latijn minare '(vee) voortdrijven'. Het houdt geen verband met Ohd. mennen 'voor het gerecht dagen' < Pgm. *manjan dat met ons woord manen 'aansporen' verwant is.
Als de klinkers van de vormen van (het nu even sterk veronderstelde) manen (men noemt dat de vier categorieen) zouden overeenstemmen met die van zien, beter aan te houden: D sehen, dan zouden we krijgen naast
sehen zag zâgen gesehen
menen man mânen gemanen, want dit zijn de paradigmata die Quack & Van der Horst 2002 op p.47 opgeven voor de sterke werkwoorden in klasse 5. We kunnen de vier categorieen menen man mânen gemenen nu wel presenteren als “heemwoorden” maar het rijtje zal ons gek in de oren klinken. Even voor de duidelijkheid: â betekent een primair lange â, hij komt uit pgm âê = primair lange open ê-een, het is de aa van Schaap 😉
Zijn er mensen die met menen man manen gemenen (vgl. nl. geven gaf gaven gegeven) verder kunnen ? Herkent er iemand wat? En zouden menen ‘vinden’ (of desnoods, voortbouwend op man met korte a, manen ‘tot waarschuwing aansporen’, maar dan kwamen we eigenlijk op een paradigma uit klasse 3a: minnen man (naar het Duits) monnen gemonnen (vgl. D gewinnen gewann gewonnen gewonnen)) nu nog wel íets met mennen gemeen hebben, laat staan een causatief verband ?
We kunnen het voor de ware liefhebbers van het oorzakelijk werkwoord niet bont genoeg maken natuurlijk. Maar misschien roept er ook iemand uit: “Weet je wat, dat mennen, ook al rijmt het mooi met brennen, kennen en rennen, ís helemaal geen oorzakelijk werkwoord!” Dat kan natuurlijk altijd ook nog!Toch komen de etymologische woordenboeken, als je maar lang genoeg graaft, met de kreet causatief aanzetten, maar dan bij een verwant Latijns werkwoord (moneo, waarvan ons monitoren). En dáár wou ik heen!
Klaas Eigenhuis
Het lukt mij dus niet om geheel volgens de door jou beschreven regels Latijn moneo ‘iemand aan iets doen denken’ gladjes in overeenstemming te brengen met énig Germaans causatief werkwoord. En het lukt Beekes 1995 p.229 evenmin; hij probéért het zelfs niet eens. Beekes’ voorbeeld van pie *uort-éie ‘to cause to turn’ verbonden aan Gotisch (fra)wardeiþ (met thorn) (vgl. N verworden) is een stuk overtuigender en begrijpelijker, maar hier is weer iets anders aan de hand: dat Gotische causatief komt eigenlijk niet voor zonder dat voorvoegsel fra- (zie onder), en dan rijst natuurlijk de vraag: wordt het causatieve effect niet (geheel) tot stand gebracht juist door dat voorvoegsel fra- (waarvan men zich uiteraard, zoals bij elk morfeem ten allen tijde, kan/moet afvragen of het pie is dan wel adstraat!). Een en andere sterkt mij in de indruk, dat de causatieven zoals door jou ter bespreking aangeboden, “lekker Germaans” zijn! En bij mij is “lekker Germaans” : het Germaans uit de vóór-PIE-tijd. En aangezien ik er steeds meer “zin” in krijg, om de (eventueel ooit opgetreden) “PIE-golf” te laten samenvallen met de “Landbouwgolf” (officieel een millennium vroeger) is het nog maar de vraag of de door mij ergens als voorbeeld genoemde Hunebedbouwers wel volledig in de pre-PIE-tijd vallen. Ik vermoed dat hun taal, het “Oud-hunebeds” al enigszins gekleurd was door de nét in gebruik genomen landbouw. In welke mate? Ik vermoed dat die invloed op onze oertaal (substraat van welke laag dan ook) nooit meer dan een kleine 10% is geweest. Maar dit is natuurlijk sowieso niet te verwaarlozen, je mag die 10% (of wie weet was het 20%) niet wegdenken. Klaas Eigenhuis
*war-d-jan, gotisch, schwaches Verbum (1), (vgl. Krause, Handbuch des Gotischen 106,3, 238,1b, 239,4): Vw. (Verweisung): siehe fra-; Hw. (Hinweis): siehe wairþan; Etymologie: germanisch *wardjan, sw. (schwaches) V.(erbum), wenden, verderben; idg.(indogermanisch)*uert-, Verb, drehen, wenden, Pokorny 1156; s. idg. *øer- (3), V., drehen, biegen, Pokorny 1152
Hier dan het citaat uit Koebler. Je ziet, dat Koebler géén verantwoording geeft van het stukje –jan naar het pie toe. Ik krijg de indruk, dat dat achtervoegsel (-jan) dan ook niet “naadloos” overeenstemt met wat Beekes een “causatieven-vormend suffix ei-e” noemt (p.229). Geen “schande of schandaal” hoor, uiteraard niet! Maar wel een stevige aanwijzing, dat de grammatica hier een beetje “rammelt”. Dit dan nog bovenop het feit, dat Beekes slechts twee voorbeelden geeft, en dat er hiervan dan ook nog eens één naar het Germaans verwijst, waar nu juist die causatieven zo frequent voorkomen, zoals wij allen (o.m. Eric Snelleman en Walter Gauwloos) steeds weer bevestigen met deels ook nieuwe vondsten. Volgens mij borrelt het Ouwe-Oergermaanse taalgevoel in de lezers weer naar boven 😉
O ja, in een van mijn vorige stukjes moet 1x “gemanen” vervangen worden door gemenen. Er zitten vast nog wel meer foutjes in mijn teksten; wil men mij die vergeven?
Beste Olivier,
(*etan, *at, *etanaz – *atjan, *atida, *atiþaz)
De verledentijdsvorm van Protogermaans *etanaN (< PIE *h1ed-onom) moet een lange e bevat hebben : *êt : *êtum < *e-at : *êt- ê. We zien dan ook de lange ê optreden in Got. frêt, frêtun; Oudhoogduits âz; Oudengels áét; Oudijslands át (Braune-Heidermans, Gotische Grammatik, Tübingen, 2004). Het PIE perfectum, waaruit de verledentijdsvorming van het Germaanse sterke werkwoord is ontstaan, kende een verplichte reduplicatie. Ook de Protogermaanse vormen worden tegenwoordig met reduplicatie gereconstrueerd. Dus bindanaN : beband : bebundum etc. De lange a in de verleden tijd van eten, kan ook alleen klankwettig verklaard worden uit deze reduplicatie. We zien dat de nultrapvorm *h1e-h1d-me heel goed totstand kon komen en bovendien een mooie lange ê1 oplevert in het Protogermaans.
Paul J. Marcus
Scherp gezien! Die lange klank van de pret. sg. van *etan- is wat dat betreft wel een uitzondering, of dit nu een relict is van reduplicatie, zoals jij zegt, of ter compensatie van de afwezigheid van een medeklinker in de anlaut, zoals lange tijd werd gedacht. Hoe dan ook, ik zal *etan- vooralsnog weglaten.
Maar voor het bestaan van reduplicatie in alle werkwoorden in het Oudgermaans ben ik nog niet zo te porren. Volgens Ringe (New York, 2006), wiens voorbeeld ik volg, verdween de reduplicatie van de eerste zes klassen ergens in de tijd tussen het Proto-Indo-Europees en het Oudgermaans. Dus vóór het Oudgermaans. Zo reconstrueert hij:
Post-PIE: *bhe-bhóndh– ~ *bhe-bhn̥dh-´
PGM: *band- ~ *bund-
Bij mijn verhaal viel onder meer mijn verwijzing naar Mailhammer 2007, The Germanic Strong Verbs weg. Ik denk daarnaast dat het paradigma van de sterke werkwoorden van de vierde klasse een goed argument oplevert voor het bestaan van reduplicatie tot aan de vorming van de nieuwe lange e in het meervoud van het perfectum. Zonder reduplicatie krijg je neman : nam- : **nmum-, waaruit zich dan numum had moeten ontwikkelen, want de m is hier syllabisch. Maar daar is geen sprake van. Mailhammer laat eerst die u ontstaan om hem later weer te vervangen door de analoge lange e. Dat is mogelijk, maar een beetje omslachtig. Reduplicatie levert echter een niet-syllabische m op: neman : nenam – nenmum-! De kern van de wortel ligt hier op de grens van twee lettergrepen. Hier ontstaat niet klankwettig een u. Hier hoeft dus niet eerst een u weggeredeneerd te worden alvorens overgegaan wordt tot het inbrengen van een lange e. Vergelijk derde klasse: findan – feband – fbndum, waaruit klankwettig febundum doordat hier de n wel syllabisch is. Dit is mijn eigen voortredenering op het materiaal van Mailhammer. Ook Jasanoff, 2008 From Reduplication to Ablaut The Class VII Strong Verbs of North West Germanic, Historische Sprachforschunbg, 120, 241-284 stelt: “In principle, therefore, all Germanic strong preterites were once reduplicated.” En hij geeft een paar reconstructies.
Beste Olivier,
Mijn tekst is een beetje verminkt doorgekomen. Een nieuwe poging, nu zonder asterisken. Gelieve te lezen vanaf et tot aan “We zien dan ook..”:
êt : êtum < e-at : êt- ê.
Paul J. Marcus
Beekes 1995 p.142 geeft
pie CHC > gotisch CaC
pie h1e > gotisch i
pie eh1 > gotisch ê
de reco *h1e-h1d-me levert dan de niet in Beekes besproken combinatie HeH op. Wat dit dus in het gotisch op zou leveren vertelt Beekes ons niet. Wel begrijp ik, dat een laryngaal eigenlijk een consonant is, dus zou je de euvel moed kunnen hebben om HeH om te zetten in CeC.
Boutkan & Siebinga 2005 wijzen er op, dat (onder andere!) de ablaut a : â tot het “European substratum” behoort. (p.xv/xvi)
Heel simpel PIE H1eH1, vervolgens Germaanse procope van de H1- en dan blijft eH1 over, die in het Germaans heel eenvoudig de lange e1 oplevert. Boutkan xv/xvi geeft heel duidelijk aan onder welke omstandigheden de klinkerwisseling a – lange a plaatsvindt. Van die omstandigheden is bij eten geen sprake, er zit geen medeklinkercluster in Gotsch itan na de korte i! Er is bovendien in de oude taalfasen geen sprake van een verschil in klinkerlengte tussen enkelvoud en meervoud van de verleden tijd van eten. Zowel in het Gotisch, het Oudhoogduits als het Oudengels is de klinker lang in beide vormen. Dus er is geen sprake van een a : aa ablaut!
Idem dito de ablaut ê : a, want zij bedoelen op p.xvi met ligatuur a-e-macron (ik geef dit zo weer: âê) de lange open ê-één in kwestie (over pleonasmen gesproken!)
Olivier, raadpleeg Boutkan & Siebinga eens. Het boek mag dan “een slechte kritiek gehad hebben” (het eerste wat ik erover uit de mond van Marlies Philippa hoorde ;-( het is wel het enige boek tot nu toe verschenen dat de moderne weg bewandelt. Dat Boutkan nog niet helemaal klaar was, daarvan weet je de reden.
Het boek Old Frisian Etymological Dictionary (OFED) van Boutkan en Siebinga is heel verdienstelijk.De slechte kritiek waar mevrouw Philippa volgens de heer Eigenhuis naar verwijst, is die van Anatoly Liberman van de University of Minnesota. Die recensie, inclusief het antwoord van Beekes en de reactie daar weer op van Liberman, vormt zeer lezenswaardige en leerzame stof voor degenen die zich met etymologie bezighouden. Libermans waarschuwingen voor valkuilen zouden elke etymoloog, beroeps of amateur, moeten aanspreken: “The substrate theory, as it is applied in the dictionary (bedoeld wordt OFED, PJM), knows almost nothing about a living, developing language.” En “..the idea that new words can be coined by the hundreds hardly bothered Boutkan.” “The following picture emerges. Every word that lacks an impeccable Indo-European etymology is suspected of being borrowed from a substrate, and, under Boutkan’s pen, this suspicion usually turns out to be justified (the most cautious version is “we may be dealing with a substrate word”). “Whoever the earliest speakers of Proto-Indo-European (and by the same token, of Germanic) were…. , they had ample of time to coin new “regional” words.” Woorden die een onberispelijke PIE etymologie ontberen, zonder meer het etiket ‘substraat’ geven. Is dat niet precies wat de heer Eigenhuis steeds doet? Met dit verschil: ook woorden met een algemeen geaccepteerde PIE etymologie, zoals het Gotische woord fra-wardjan, worden door Eigenhuis als ‘substraat’ beschouwd.
Groeten en voeren zijn twee mooie oorzakelijke werkwoorden. We zien het primaire werkwoord goed in het gotische woord gretan – gaigrot – gaigrotum ‘wenen’. Het woord gretan ‘huilen’ is ook in het Oudsaksisch overgeleverd: griat Heliand vs. 4071 handschrift M (ca. 830), griot Heliand vers 4071 handschrift C (tiende eeuw) ‘huilde’. De lange o in het Gotisch correspondeert met onze /oe/. Als we van een oorspronkelijke betekenis Protogermaans grêtanaN ‘schreeuwen’ uitgaan, zal het oorzakelijk werkwoord grôtjan- wellicht oorspronkelijk ‘doen (terug-)schreeuwen’ hebben betekent. Het oorzakelijk werkwoord is één van de steunpilaren van de Wet van Verner, die de plaats van de grammatische wisseling aangeeft. Bovendien bewijst de Wet van Verner dat de wisseling tussen stemloze spirant en stemhebbende medeklinker werkelijk plaatsvindt, dus dat de t en de d in Duits Vater en Bruder op dezelfde PIE medeklinker teruggaan! Aangezien de grammatische wisseling alleen in de Germaanse talen voorkomt, moet er sprake zijn van een na-Indo-Europese ontwikkeling. Vergelijk Sanskrit svápati ‘slaapt’, svapáyati ‘doet inslapen’ met Oudengels swefan – swebban (medeklinkerwisseling f – bb). De vraag is of de grammatische wisseling al voor de Germaanse klankverschuiving werkzaam was of pas daarna. Beide opties zijn mogelijk, maar in ieder geval is het een post-Indo-Europees verschijnsel, want in het Sanskrit is bijvoorbeeld niets te zien van een medeklinkerwisseling: het blijft gewoon een p.
Paul J. Marcus
>> Als we van een oorspronkelijke betekenis Protogermaans grêtanaN ‘schreeuwen’ uitgaan, >>
Wil je voor pgm *grêtanaN (zo ook in EWN-2005 p.340) een pie reco voorstellen, en zo ja, dan één met een laryngaal (zal lastig worden 😉 of tóch nog één met een pie rekkingstrap ê ? MAAR DAT MAG NIET MEER, PAUL. Beekes geeft op p.166 exact op in welke gevallen pie ê nog gebruikt mag worden. Niet langer om de verleden tijd te vormen!!!!
Als je je haast om te zeggen dat groeten adstraat is, dan zul je mij niet (als hinderpaal)op je weg vinden. Overigens is groeten (nu in ieder geval) zwak, dus wat dát betreft: aan die groep werkwoorden moet ik nog beginnen.
>> maar in ieder geval is het een post-Indo-Europees verschijnsel, want in het Sanskrit is bijvoorbeeld niets te zien van een medeklinkerwisseling: het blijft gewoon een p. <<
In het sanskriet is niets te zien van een ablaut ei : oi en ook niets van een ablaut eu : ou. Je zou nu, als je zo redeneert als jij doet in het geval van de wet van Verner, kunnen zeggen: "Die ei : oi en eu : ou ablaut zijn een post-Indo-Europees verschijnselen, want in het sanskriet is bijvoorbeeld niets te zien van een ablaut in die trappen." Je kunt natuurlijk ook denken: "Hé, kennelijk is dit vooral een streekgebonden verschijnsel!! Een HEEMverschijnsel!! En over de tijd waarin het speelt zullen we het dan later nog wel eens hebben!!" Ik denk, dat dit Olivier veel meer aanspreekt 😉
Ik roep in herinnering Sanskrit svápati ‘slaapt’, svapáyati ‘doet inslapen’ met Oudengels swefan – swebban (medeklinkerwisseling f – bb). De a’s met het accent geven de plaats van de klemtoon aan. We zien dat als de klemtoon in het Sanskrit voor de p staat, er in het Oudengelse woord een -f- optreedt, als de klemtoon na de -p- komt, dan treedt er in het Oudengels een -b- op (in feite dubbel bb, maar dat is weer een andere klankwet). Wij noemen de medeklinkerwisseling in het Germaans grammatische wisseling. Een bekend duo op dat gebied is het Duitse paar Vater, Bruder. De Duitse t en de d gaan volgens de Wet van Grimm niet terug op dezelfde Proto-Indo-Europese medeklinker -t-, de medeklinker in Vater is niet de verwachte Duitse -d-. De taalwetenschap zat behoorlijk in zijn maag met deze uitzondering op de Wet van Grimm! De Deen Karl Verner ontdekte echter rond 1875 het verband dat hierboven geschetst is. Hij bewees daarmee dat er inderdaad sprake is van een grammatische wisseling en niet van twee verschillende woordwortels in de vooroudertaal, hij bewees daarmee de nauwe verwantschap tussen het Germaans en het Sanskrit en maakte het mogelijk om het Proto-Indo-Europese (PIE) perfectum te reconstrueren. In de paradigmata van het perfectum en in de verhouding tussen de primaire sterke werkwoorden en hun causatieven vindt, zoals getoond, de grammatische wisseling ook plaats. Zonder Verner geen Proto-Indo-Europese taalwetenschap, geen grammatische wisseling en geen Wet van Grimm en daarmee ook geen basis voor het eventueel ontdekken van substraat-, superstraat en adstraattalen in het Germaans. De -p- blijft in het Sanskrit gewoon de PIE -p- en het verhaal over de gedeeltelijk genivelleerde ablaut snijdt geen hout.