Veroorzaking

De kunst van het oorzakelijk werkwoord is jammerlijk een vergeten kunst. Zo’n woord is naar diens aard bondig genoeg om als een dichterlijke vuistslag aan te komen, vooral na verdere ontwikkeling in betekenis. Neem bijvoorbeeld Oudengels swebban ‘doden’. Eigenlijk is dit een oorzakelijk werkwoord bij Oudengels swefan ‘slapen’. Swebban betekende dus oorspronkelijk ‘doen slapen’.

Zelf oorzakelijk werkwoorden bedenken kan een genot zijn, maar het vergt wel enige kennis van sterke werkwoorden en hun verleden, want oorzakelijke werkwoorden, hoewel zelf zwak, zijn gevormd bij sterke werkwoorden. Ten eerste: sterke werkwoorden zijn te verdelen in zeven klassen, aan de hand van het patroon waarin de klank per tijd afwisselt. Ten tweede: de stam van een oorzakelijk werkwoord is geënt op de klank van de onvoltooid verleden tijd van het werkwoord waar het bij staat. Aangezien dit verband in het Nederlands niet altijd meer duidelijk is, zijn hieronder ook de Oudgermaanse vormen weergegeven.

Klasse 1
(*līþan, *laiþ, *lidanaz – *laidjan, *laidida, *laidiþaz)
lijden, leed, geleden – leiden, leidde, geleid

(*hnīgwan, *hnaig, *hnigwanaz – *hnaigwjan, *hnaigwida, *hnaigwiþaz)
nijgen, neeg, genegen – neigen, neigde, geneigd

Klasse 2
(*kleuban, *klaub, *klubanaz – *klaubjan, *klaubida, *klaubiþaz)
klieven, kloof, gekloven – kloven, kloofde, gekloofd

(*sūgan, *saug, *suganaz – *saugjan, *saugida, *saugiþaz)
zuigen, zoog, gezogen – zogen, zoogde, gezoogd

Klasse 3
(*drenkan, *drank, *drunkanaz – *drankjan, *drankida, *drankiþaz)
drinken, dronk, gedronken – drenken, drenkte, gedrenkt

(*senkan, *sank, *sunkanaz – *sankjan, *sankida, *sankiþaz)
zinken, zonk, gezonken – zenken, zenkte, gezenkt

Klasse 4
(*kwelan, *kwal, *kwulanaz – *kwaljan, *kwalida, *kwaliþaz)
kwelen, kwal, gekwolen – kwellen, kwelde, gekweld

Klasse 5
(*legjan, *lag, *leganaz – *lagjan, *lagida, *lagiþaz)
liggen, lag, gelegen – leggen, legde, gelegd

Klasse 6
(*faran, *fōr, *faranaz – *fōrjan, *fōrida, *fōriþaz)
varen, voer, gevaren – voeren, voerde, gevoerd

Klasse 7
(*fallan, *fefall, *fallanaz – *falljan, *fallida, *falliþaz)
vallen, viel, gevallen – vellen, velde, geveld

Stel nu dat we bij zien een oorzakelijk werkwoord maken. Dan kunnen we het beste de Oudgermaanse vormen erbij halen en dan kijken wat de uitkomst in hedendaags Nederlands zou zijn:

(*sehwan, *sah, *sehwanaz – *sagjan, *sagida, *sagiþaz)
zien, zag, gezien – zeggen, zegde/zei, gezegd

Dat is een verrassing! Betekent dit nu dat zeggen ‘spreken’ oorspronkelijk een oorzakelijk werkwoord was bij zien? Volgens sommige taalkundigen wel, al kleven er genoeg bezwaren aan. De stap in betekenis van ‘doen zien’ naar ‘zeggen’ is in elk geval niet groot. Vergelijk bijvoorbeeld togen ‘laten zien’ en betogen ‘argumenteren’.

Verdere mogelijkheden tot oorzakelijk werkwoorden zijn soms op onverwachte plaatsen. Het Nederlands kent namelijk een aantal half-sterke werkwoorden, waarbij bijvoorbeeld de voltooide tijd wél sterk is vervoegd, maar de onvoltooid verleden tijd niet. Een goed voorbeeld hiervan is lachen, lachte, heeft gelachen. Dit werkwoord was dan ook oorspronkelijk een klasse 6 sterk werkwoord: lachen, loech, heeft gelachen. Hierbij kunnen we het oorzakelijk werkwoord loegen ‘doen lachen’ maken. Sterker nog: dat heeft ook bestaan in oude zustertalen. Een kleinood als er ooit een was.

Overigens hoop ik dat ik niemand zweb met ietwat technische verhalen als het bovenstaande.

90 gedachtes over “Veroorzaking

  1. >> De slechte kritiek waar mevrouw Philippa volgens de heer Eigenhuis naar verwijst, is die van Anatoly Liberman van de University of Minnesota. <<
    Ja, dat klopt helemaal! Ik zou alleen "volgens de heer Eigenhuis" weglaten, want het verwijzen door Marlies Philippa naar de kritiek van Anatoly Liberman is niet iets wat "volgens de heer Eigenhuis" gebeurd is, maar gewoon een nuchter onderdeel van de werkelijkheid. Maar de heer Eigenhuis speelde hier wel een bescheiden rolletje: hij had namelijk aan mevrouw Philippa gevraagd (per mail) waarom men de bevindingen van Boutkan in EWN merendeels doodzweeg (vooral in de delen 2, 3 en 4)!! Dit na eerdere bevindingen, ook via mailwisseling opgedaan, dat de heer Debrabandere van OFED niet afwist, ja zelfs niet afwist (en afweet) van laryngalen in het PIE (zie namelijk zijn op eigen kracht vervaardigde boeken). Dat ignoreren van Boutkan en Siebinga gaat helaas gewoon dóór. In de lit. verwijzing hier in de Taaldachtrubriek zie ik het werk van onze stoere Friezen óók niet staan! Het zal toch hopelijk niet zo zijn, dat OFED (=Boutkan & Siebinga) te moeilijk is voor sommigen?

  2. >> Every word that lacks an impeccable Indo-European etymology is suspected of being borrowed from a substrate, and <<

    Zie ik nu pas: BORROWED ! Simpele geest die Liberman!! De taal die hij spreekt heeft ie GELEEND van zijn ouders!

    1. “Simpele geest die Liberman!!” Jammer hoor, zo’n reactie, want het artikel van Liberman is echt leerzaam. Ook de reactie daarop van Beekes en het antwoord in tweede instantie van Liberman zijn zeer verhelderend. In die polemiek kwam de kwalificatie ‘simpele geest’ overigens niet voor. O ja, ik geloof niet dat de taal die Liberman thans spreekt, althans in het openbaar, van zijn ouders is geleend.

  3. >> De kunst van het oorzakelijk werkwoord is jammerlijk een vergeten kunst. <<
    Nee, we gaan die kunst nu niet meer vergeten! Maar wél blijven oefenen, natuurlijk! Mag ik nog eens terugkomen op de dames in badpak, 35.000 vóór Christus, aan de Franse Dordogne? Want bij nader inzien mochten we die natuurlijk niet in zee laten zwemmen, maar effe veiliger, in een zoetwaterbinnenmeer, voor het gemak óók maar even “zee” genoemd. Maar zwemmen deden zij, ofwel zij zwommen. Maar waren er ook sportievelingen die aan duiken deden, dóken zij daar ook? Of nóg sportiever, zouden er toen al van die blaagjes geweest zijn, die de jonge meiden déden duiken, onderdompelden dus …
    We roepen nog even in herinnering hoe de regels voor de veroorzaking wáren:
    Klasse 2
    (*kleuban, *klaub, *klubanaz – *klaubjan, *klaubida, *klaubiþaz)
    klieven, kloof, gekloven – kloven, kloofde, gekloofd
    (*sūgan, *saug, *suganaz – *saugjan, *saugida, *saugiþaz)
    zuigen, zoog, gezogen – zogen, zoogde, gezoogd
    Duiken, dook, gedoken, daarvan pakken we de klinker (ablautend!! Spreekt u dat woord met de nodige eerbied uit 😉 van de verleden tijd (enkelvoud maar, anders krijgen we Paul op ons dak 😉 De pgm vorm is *daukjan, en de heemwoorden worden nu: doken, dookte, gedookt. Duiken is adstraat (dus heel oud; maar of het in 35.000 B.C. óók al bestond, daarop mag u me echt niet vastpinnen ;-), en het oorzakelijk werkwoord gemaakt van dit “primitief” (van Kluge geleerd!) is jonger! Hoevéél jonger? Weet ik óók niet. Heel misschien is wel duiken van vóór het pie-begin in onze streken, en het causatief doken, dookte, gedookt van daarná!
    Leuk, hè, deze geheel door mij verzonnen heemveroorzakers. Wilt u ze gaan gebruiken s.v.p. ?!! Gaat u mijn lol nou niet bederven, door te roepen dat de heemveroorzaker bij duiken doPen is ….. En dat de eerste doper Johannes was.

  4. Causativum, causatief = Factitivum, factitief = transitief (overgankelijk) zwak werkwoord (bijv. beten, drenken, leggen, vellen, wekken, zetten) waarbij een ander (sterk!) ww. hoort dat in de klinker verschilt (bijten, drinken, liggen, vallen, waken, zitten); de betekenisrelatie is: beten =doen bijten, drenken =doen drinken, enz. Het lijdend voorwerp in de zin met het causatieve ww. wordt onderwerp in de zin met het ww. van uitgang (“het primitief”)(dat intransitief (onovergankelijk) is): De ruiter drenkt het paard > Het paard drinkt; Hij legt het mes op tafel > Het mes ligt op tafel (/komt op tafel te liggen); Greet wekt Jan > Jan waakt /(inchoatief) ontwaakt/begint te waken. Het klinkerverschil berust op ablaut (de klinker van de verleden tijd enkelvoud) en in de meeste gevallen komt daar nog umlaut (door het suffix -jan, -ian bewerkt) bovenop. Zie beitvogel, Drekhaan, Wekkerke en noot s.v. Brandgans. –
    Ik heb zo mijn best op een definitie van causativum gedaan, en de definitie komt zo mooi met Oliviers voorschriften voor de vorming ervan overeen, dat ik weinig behoefte heb mijn definitie te veranderen. Maar toch heb ik eigenlijk behoefte aan een definitie van causativum in ruimere zin, als er tenminste zo’n causativum in ruimere zin bestaat.
    Zouden de werkwoorden vernieuwen ‘nieuw(er) doen zijn’, verdiepen ‘diep(er) doen zijn’ en andere nou ook causativa zijn? – Het zijn werkwoorden, en ze zijn zwak. Anderzijds: ze staan niet in relatie met een sterk werkwoord, sterker, ze staan helemaal niet in relatie met een werkwoord, het primitief is in deze gevallen een bijvoeglijk naamwoord (bnw.), diep, nieuw. Er is ook geen sprake van ablaut, hoewel ik op deze vraag kwám door het werkwoord dopen, dat lijkt te ablauten met het bnw. diep. Als er tussen diep en dopen een etymologische relatie is, dan kan ik maar weinig gevallen van een gelijke ablaut verzinnen. Vies en vozen ? Wie weet er meer? Maar is er wel een relatie tussen vies en vozen??
    Het causatief-zijn veroorzakend (dit is een doordenkertje 😉 zit ‘m bij verdiepen en vernieuwen kennelijk in het voorvoegsel (prefix) ver-. Dat kwamen we al eerder tegen, bij verworden en gotisch frawardjan.
    Maar nu mijn vraag (dus): kan dopen het causativum bij diep zijn ?? Voor mijn gevoel niet, maar wie er anders over denkt, dat hij het late weten! Semantisch zie ik nog het bezwaar, dat dopen zeker niet in moet houden dat iemand DIEP onder water gehouden wordt. Alsjeblief zeg 😉

    1. “Het causatief-zijn veroorzakend (dit is een doordenkertje zit ‘m bij verdiepen en vernieuwen kennelijk in het voorvoegsel (prefix) ver-. Dat kwamen we al eerder tegen, bij verworden en gotisch frawardjan.”

      Vernieuwen. Is nieuw een actie? Een causatief is volgens de definitie die Beekes hanteert een actie die een actie veroorzaakt. Wat maakt Gotisch fra-wardjan een causatief bij -wairthan? Niet far-, want fra-wardjan ‘te gronde richten’ is niet een causatief bij wairthan maar bij, ja wel: fra-wairthan ‘te gronde gaan’. Dit lijkt me afdoende om het misverstand, als zou ver-/fra een causatief-vormend prefix zijn, uit de wereld te helpen. Geen dank, keine Ursache.

  5. Je had toch niet zo goed opgelet: Beekes laat pie *uort-éie to cause, to turn’ (zonder enig voorvoegsel) MIDDELS HET PIE SUFFIX -éie overgaan in het oorzakelijke werkwoord gotisch (fra)wardeiþ ‘to cause to turn around’. En ik hád dat al vastgesteld (net zo goed als de definitie van causativum in Beekes op p.276 – je voegt met je verwijzing daarnaar NIKS aan mijn definitie, noch aan mijn overige tekst in mijn laatste bijdrage, toe!), tevens ook, dat hier nu opeens het voorvoegsel (fra-) opdook (in het pie-stadium wordt dat niet genoemd).
    met andere woorden Paul, de vorming van het causatief vindt hier plaats in het initiële pie-stadium. En waaróm greep ik naar Beekes 1995? Om na te gaan in hoeverre de regels van Olivier voor de vorming van een oorzakelijk werkwoord in het Germááns voortvloeiden uit (eventuele) regels in het INDOgermaans.
    Ik wil je toch bedanken, ook al vind je het vervelend, want iedere kreet, hoe sarcastich ook bedoeld, is er één! Ik weet dat TAAL in ruime zin jou na aan het hart ligt, en daarom ook hebben wij een tijd lang heel gezellige en vruchtbare correspondentie gehad, maar op het moment dat jouw denkwijzen en redenaties door mij als puur hinderlijk werden ervaren, ben ík gestopt. Dat ik je hier nu op Oliviers site ontmoet vind ik helemaal niet erg, en in dit geval is het juist fijn geweest, maar toch zou ik je willen verzoeken om iets langer na te denken als je er weer op de jou kenmerkende wijze “ertegenin gaat”. Ik vrees dat ook de lezers jouw “fijne spot” niet zullen begrijpen, en zij zullen een ruzieachtige sfeer in deze toch mooie rubriek niet zo appreciëren. Met hartelijke groet, zoals vanouds, Klaas Eigenhuis

  6. De manier waarop in het gotisch van het “primitief” frawaírþan ‘bederven, te gronde gaan’ een oorzakelijk werkwoord (causatief) frawardjan gemaakt wordt, is precies volgens de regels die Olivier ons meteen al in het begin verstrekte: de ablaut van de verleden tijd enkelvoud (pret. sg.) wordt “gekozen” en achter deze vorm wordt de uitgang vervangen door –jan. Ik was dus op zoek naar de pie-vorm. Wás die er, en zo ja, hoe zag die eruit. Wat verwachtte ik, bij Beekes 1995, p.229, onder het daar vallende trefwoord “causatives”? Iets als pie *ion- of *jHn !!!
    Wat zien we stáán, in werkelijkheid: pie *-ei-e !! Dan concludeer ik het volgende: pgm –jan heeft geen goede verklaring vanuit het pie van Beekes. Het door hem verstrekt morfeem pie *ei-e leidt eerder tot gotisch –ei- in de verleden tijdsvorm frawardeiþ, geciteerd uit Mattheus 6 : 19. En dus is de reco pie *-ei-e gewoon een onderdeel van de verledentijdsuitgang, zoals Beekes trouwens óók al suggereert met de stelling, dat “ei-e- is also used to form non-causatives …”

    Als nu Beekes claimt, dat causatieven als gotisch frawardjan een basis in het pie hebben, maar hij kan desondanks de hieraan ten grondslag liggende morfologie niet overtuigend leveren, dan komen we uit op, wat ik al sterk vermoedde: die causatiefvorming volgens de Regels van Olivier is inderdaad týpisch Germaans !! Wat een ieglijk met Germaans bloed in de aderen goed zal doen! Jammer ondertussen voor het INDO-germaans 😉

  7. Ik zal de opmerkingen van Eigenhuis puntsgewijs behandelen. Er staan nl. nogal wat misverstanden in.

    1.”De manier waarop in het gotisch van het “primitief” frawaírþan ‘bederven, te gronde gaan’ een oorzakelijk werkwoord (causatief) frawardjan gemaakt wordt, is precies volgens de regels die Olivier ons meteen al in het begin verstrekte: de ablaut van de verleden tijd enkelvoud (pret. sg.) wordt “gekozen” en achter deze vorm wordt de uitgang vervangen door –jan.” aldus Eigenhuis 8-6-11

    Antwoord Paul: Dat is een onvolledige weergave van de feiten. Bij fra-wardjan zien we behalve de klinker van de verledentijd enkelvoud van -waírþan ook een stemhebbende -d- in plaats van de -th- verschijnen. Dat gebeurt in het Germaans als een daarvoor gevoelige medeklinker direct volgt op een onbeklemtoonde lettergreep. We zien dus een klemtoonverschuiving plaatsvinden, die we ook terugvinden in vergelijkbare vormen in het Sanskrit (zie hieronder). Verder wordt de uitgang niet door -jan vervangen, maar we zien in de Gotische woordvormen de i/ei of de j achter de wortel verschijnen.

    2.”Ik was dus op zoek naar de pie-vorm. Wás die er, en zo ja, hoe zag die eruit. Wat verwachtte ik, bij Beekes 1995, p.229, onder het daar vallende trefwoord “causatives”? Iets als pie *ion- of *jHn !!!” Eigenhuis 8-6-11.

    Antwoord Paul: Dat -an is onderdeel van de Germaanse infinitiefuitgang -an die volgens Beekes uit PIE -onom is ontstaan. Zie blz. 251. Het enige dat in de uitgang over is van ei-e is de i, de lange i en de j, al naar gelang de vorm en het type woord.

    3. “Het door hem verstrekt morfeem pie *ei-e leidt eerder tot gotisch –ei- in de verleden tijdsvorm frawardeiþ, geciteerd uit Mattheus 6 : 19. En dus is de reco pie *-ei-e gewoon een onderdeel van de verledentijdsuitgang, zoals Beekes trouwens óók al suggereert met de stelling, dat “ei-e- is also used to form non-causatives …” Eigenhuis, 8-6-11

    Antwoord Paul: frawardeiþ is uiteraard geen verledentijdsvorm, maar tegenwoordige tijd en in het onderhavige geval (Matt. 6:19) 3de persoon enkelvoud actief, indicatief. Het kan evt. ook 2de pers. meervoud etc. zijn, maar wel steeds teg. tijd. De verledentijdsvormen zouden uitgaan op -ida, -ides, …-idedum etc. Die -i- hoort bij de -janwerkwoorden. De causatieven zijn ei-e-werkwoorden, maar niet elk ei-e-werkwoord is een causatief. Dat is ook wat Beekes in zijn verhaal duidelijk stelt. Hij suggereert helemaal niets. De andere ei-e-werkwoorden zijn qua vorm, betekenis en afkomst duidelijk van de causatieven te onderscheiden.

    “Als nu Beekes claimt, dat causatieven als gotisch frawardjan een basis in het pie hebben, maar hij kan desondanks de hieraan ten grondslag liggende morfologie niet overtuigend leveren, dan komen we uit op, wat ik al sterk vermoedde: die causatiefvorming volgens de Regels van Olivier is inderdaad týpisch Germaans !! ” Eigenhuis, 8-6-11

    Antwoord Paul: De door Beekes genoemde vormen die mede tot de reconstructie *uort-éie leidden, zijn Sanskrit vartáyati, Oudkerkslavisch vratitb en (fra-)wardeiþ. Nu zal Eigenhuis tegenwerpen: “Maar Skr. vartáyati kan toch nooit , want ei levert in Skr. toch de lange e op? Dat klopt, als de halfvocaal i een i is en geen j. Dat de i een j was bewijst de –y- in vartayati. De PIE korte e wordt een a in het Sanskrit. De Gotische lange î die als ei wordt gespeld, komt in de derde pers. enkelvoud teg. tijd van de janwoorden als de wortellettergreep lang is: dus wardeiþ naast nasjiþ, in dezelfde woordvorm. De thorn in het Gotisch is gewoon de persoonsuitgang.

    Conclusie: De door Beekes gepresenteerde , geattesteerde feiten wijzen op een gemeenschappelijke PIE herkomst van het systeem van causatiefvorming. Het prefix fra- speelt daarbij geen rol

  8. Dank voor de opmerkingen, Paul.

    Vergadert u geen schatten op de aarde, waar ze de mot en de roest verderft, en waar de dieven doorgraven en stelen. Mattheus 6: 19 Géén verleden tijd! Ik werd misleid door de aanname, dat Beekes met de vorm zou aantonen dat zijn causatief zwak vervoegd werd. Juist omdat hij de hele werkwoordsvorm (onbepaalde wijs) kennelijk niet verstrekte. Waarom niet dan, vraag ik mij nu af. Nou ja, misschien “grapje” van de auteur.
    De vorm in het sanskriet zegt mij niks. Het sanskriet kent geen ablautende vormen die overeenstemmen met ei : oi. Maar ik kan er wel eens wat harder op studeren 😉
    Van andere causatieven in het gotisch zou ik graag nog wat meer voorbeelden zien. Kan dat?

    1. “De vorm in het sanskriet zegt mij niks. Het sanskriet kent geen ablautende vormen die overeenstemmen met ei : oi.”
      1.Deze weergave van de ablaut is, zoals de heer Eigenhuis heel goed weet, onvolledig. Volledig ei : oi : i > Skr. e : e : i.
      2.Het accentje op Skr. vartáyati geeft de klemtoon aan. Zoals Verner vaststelde staat de afwijkende stemhebbende medeklinker d in het Gotische frawardjan (vlgs. de Wet van Grimm zouden we hier immers een þ (stemloze dentale spirant die klinkt als de Engelse th in thin ) in verband met de plaats van de klemtoon, dus de á, in het verwante woord in het Sanskrit. Dus als de vorm in het Sankrit de heer Eigenhuis niks zegt, dan zegt de Wet van Verner hem ook niks.

      Vergelijk, let op de plaats van het accentje in de Skr. voorbeelden en vergelijk die met de d/þ in de Oudengelse voorbeelden : Skr. várta-mi ‘ik draai’, Oeng. weorþe ‘ik word’; Skr. va-várta ‘heeft gedraaid’, Oeng. wearþ ‘hij werd’; Skr. va-vrtimá ‘wij hebben gedraaid’, Oeng. wurdon ‘wij, jullie, zij werden’. We zien hier dat de t achter de geaccentueerde á in het Sanskrit, correspondeert met de verwachte þ in het Oudengels, en dat de Sanskrit t voor de á correspondeert met de Oudengelse d. (Voorbeelden ontleend aan J.Wright, A Gothic Grammar). Dan: vergelijk Skr. vartáyati met Gotisch (fra-)wardjan.
      Dat is de Wet van Verner, de bescheiden amateurtaalkundige uit Aarhus, die hiermee de vergelijkende Indo-Europese taalwetenschap in 1875 redde!

  9. Hiermee verbonden is de vraag wat de oorspronkelijke regel is voor het vormen van sterke werkwoorden en of we ook hem in ere kunnen herstellen.

    Nog enkele belangwekkende oorzakelijke werkwoorden – belangwekkend omdat ze misschien wat minder voor de hand liggen:

    *binden, bond, gebonden naar hypothetisch: bend, bendde, gebend (cf to bind, to bend)
    *reeds aangehaald door Klaas: bijten, beet, gebeten naar hypothetisch: beet, beette, gebeet (cf to bite, to bait)

    *slijpen, sleep, geslepen (oorspr: “glijden”) naar slepen, sleepte, gesleept en ook naar slippen, slipte, geslipt (oorspr: “doen glijden”)
    *rijzen, rees, gerezen naar reizen, reisde, gereisd (cf to rise, to raise)
    *blijven, bleef, gebleven naar leven, leefde, geleefd (“doen blijven”) (cf to leave, to live)
    *stuiven, stoof, gestoven naar stoven, stoofde, gestoofd (“doen stuiven”)

    *klimmen, klom, geklommen (oorspr: “kleven”) naar klemmen, klemde, geklemd (oorspr: “doen kleven, vasthechten”). Hieraan verwant: klinken, klonk, geklonken (“vastslaan”) naar het verouderde klenken, klenkte, geklenkt (“vasthechten”). In het Engels: to clinch en to clench.

    *lessen, leste, gelest (“doen ophouden”). Iemand die een poging wil wagen om het grondwoord te zoeken en te vernederlandsen?

    *kunnen en kennen. Kunnen, kon, gekund (oorspr: “bekend geraken met”) naar kennen, kende, gekend (“laten bekend geraken met”). Is dit een uitzondering op de regel van de oorzakelijke werkwoorden? Ik dacht even aan het Vlaamse spreektalige “gekunnen” of “gekonnen”, maar het oor-deelwoord *kunþaz is onverbiddelijk: het is altijd “(ge)kund” geweest.

    *en nog onderhoudender, hoewel niet geheel zeker: heffen, hoef (nu: hief), geheven naar hoeven, hoefde, gehoefd. Zou in een lang verleden “heffen” de betekenis van “nemen” kunnen gedragen hebben? De verschuiving van “doen nemen” naar “nodig hebben” zou in dat geval te begrijpen vallen. Ik gis teveel misschien 🙂

    Bronnen:
    *http://www.etymonline.com/index.php?search=causative&searchmode=none
    *http://www.google.be/search?q=causatief+site%3Awww.etymologiebank.nl&hl=en&client=firefox-a&hs=0mP&rls=org.mozilla%3Aen-US%3Aofficial&num=100&lr=&ft=i&cr=&safe=images&tbs=lr%3Alang_1nl

    1. “kunnen en kennen. Kunnen, kon, gekund (oorspr: “bekend geraken met”) naar kennen, kende, gekend (“laten bekend geraken met”). Is dit een uitzondering op de regel van de oorzakelijke werkwoorden? Ik dacht even aan het Vlaamse spreektalige “gekunnen” of “gekonnen”, maar het oor-deelwoord *kunþaz is onverbiddelijk: het is altijd “(ge)kund” geweest”

      Volkomen juist!

      Kennen Ndl. Volt.deelw. gekend
      kunnen < vlg. Got. kann preterito-presens van een niet geattesteerd sterk werkwoord; Ndl. volt.deelw. gekund.

      Het sterke werkwoord zou klankwettig Pgm. (q)*kinnan- < (q)*kennan-) moeten zijn en tot de derde klasse moeten behoren.
      Het preterito-presens kunnen is in het Gotisch herkenbaar aan de verbuiging van de verleden tijd (ablaut en uitgangen): kann, kannt/kant; kunnum; 'ik weet, ken' 'jij weet, kent' 'wij weten, kennen'.

      Kennen is dus GEEN causatief bij kunnen, maar een causatief bij een niet in de Germaanse talen overgeleverd sterk werkwoord. Grote kans, dat dit sterke werkwoord al in het voor-Germaanse stadium in onbruik is geraakt. Vandaar de reco (q)*kennan-.

      1. “Grote kans, dat dit sterke werkwoord al in het voor-Germaanse stadium in onbruik is geraakt. Vandaar de reco (q)*kennan-.” Marcus 13 juni 2011 20:54.
        Sterker nog het bronwerkwoord kan ook in de pregermaanse tijd zo te zien uitsluitend met een quasi-reconstructie worden weergegeven. Het Got. causatief kannjan lijkt een aanwijzing dat de causatief-vorming met het uit het PIE-suffix eie ontstane -jan nog in de Germaanse tijd produktief was.

      2. Dag Paul,

        Bedankt voor je opmerkingen. Toch stelt deze bron: “het ww. kennen is een causatief van kunnen.” (Van Dale Etymologisch woordenboek, 1997, http://www.etymologiebank.nl/trefwoord/kunnen)

        En deze: “kennen (…) slepen/slippen. Taal is zelden 100% logisch of consistent, dus meer uitzonderingen zouden kunnen bestaan.

        Mvg,
        Dwelm

  10. >> Juist omdat hij de hele werkwoordsvorm (onbepaalde wijs) kennelijk niet verstrekte. Waarom niet dan, vraag ik mij nu af. Nou ja, misschien “grapje” van de auteur. <<

    Misschien toch geen grapje begrijp ik nu uit wat op p.251 staat:
    "PIE probably had no infinitives, …" en wat verderop: "The Germanic infinitive goes back to (accusative) -onom, Goth. it-an, G essen."
    Interessant dat de door Beekes geschetste ontwikkeling alléén voor het Germaans opgaat.

  11. Slepen is een prachtige! Een woord uit het Oudhunebeds, net als trekken! Het sterke werkwoord slijpen (het “primitief”) heeft geen zekere verwanten buiten het Germaans. Het woord is (vast) erg oud, want slijpen deed men de dingen natuurlijk al in de voor-Landbouwtijd. Het werkwoord (én zijn ablaut) komt dus uit ons substraat en het is dus zeker ouder dan 5000 jaar.
    Maar dat gezegd hebbend, vallen opeens “die dwingende pie-klankwetten” van ons af! Je gaat je nu afvragen, of het sterke werkwoord slijten uit dezelfde klasse 1 misschien verwant is. Dan zou er hier in de auslaut p t wisseling zijn [vgl. AEW 1962 i.v. on sleði ‘slee’; daar valt ook het woord “nasalinfigierung” = prenasalisatie, EWN-1 p.39]. Of hoe je dat ook maar in de substraatgrammatica wenst te noteren, de voorgangers van deze medeklinkers. Ik moet opeens weer aan de Hunebedbouwers denken. Al zullen die jongens zélf harder gesleten zijn dan de keien die zij voortsleepten. Dan zou *(be)sletten of iets dergelijks (we moeten van pgm *ai uitgaan) een soort auto-causativum zijn 😉 (kan wel, denk je er gewoon “zich” bij )

    1. “Slepen is een prachtige! Een woord uit het Oudhunebeds, net als trekken! Het sterke werkwoord slijpen (het “primitief”) heeft geen zekere verwanten buiten het Germaans. Het woord is (vast) erg oud, want slijpen deed men de dingen natuurlijk al in de voor-Landbouwtijd. Het werkwoord (én zijn ablaut) komt dus uit ons substraat en het is dus zeker ouder dan 5000 jaar.”

      Slepen en slijpen hebben geen zekere verwanten buiten het Germaans. Dus is het al heel erg oud. Geen ander bewijs wordt hier genoemd, alleen het ontbreken van bewijs is al voldoende om dit woordenpaar te rekenen tot een taal waarvan elke bewijsplaats ontbreekt.

      Een positief bewijs in de ‘substraat-ablaut’ van het Oud-Europees? Je zou denken slijpen – sleep – slepen < Germaans *slîpan – slaip – slipum, levert op een ablaut î – ai – i. Inderdaad Boutkans OFED blz.xvi. Daar staat de wisseling a/ai, en ook de wisseling i/î. Dus kat in het bakkie: slepen en slijpen zijn Oud-Europees, of in Eigenhuis’ terminologie ‘Oudhunebeds’. Kan deze klinkerwisseling ,die identiek is aan de PIE klinkerwisseling van de eerste klasse van de sterke werkwoorden, niet gewoon analoog aan die werkwoorden overgegaan zijn op het paradigma van een woord *slîp- of *slaip-? Dat is gezien hetgeen Boutkan zelf schrijft veel waarschijnlijker. De klinkerwisseling van het Oud-Europees heeft namelijk twee kenmerken die het woordenstel slijpen/slepen niet heeft: 1. de betekenis van het woord wordt in het Oud-Europees vermoedelijk niet beïnvloed door de klinkerlengte. In het geval van slijpen/slepen zien we duidelijk wel een verschil in betekenis optreden. 2. De klinkerlengte hangt samen met de hoeveelheid medeklinkers die direct op de klinker volgen. Dus korte i voor een medeklinkercluster en lange î voor een enkele medeklinker. In dit geval zien we zowel de lange î als de korte i gevolgd worden door een enkele medeklinker –p-. De ablaut is dus wel degelijk uit het PIE al is de woordwortel vermoedelijk niet-PIE.

  12. Lessen is even mooi als slepen, ook wel vooral om zijn oude betekenis. Die is namelijk precies tegengesteld aan die van pgm *tenþan ‘branden, ontvlammen” en díens causatiefvorm daarbij (mnl tendelen, zweeds tända, in tändstickor ‘lucifers’; zie Oliviers stuk op 4 oktober 2010 en de vervolgcommentaren erop). Beide adstraatwoorden, met dus een hoge ouderdom. Niemand claimt hier een herkomst uit het pie. In blussen treedt vermoedelijk een oud prefix be- op, dat EWN-1 “inheems” noemt en dat Beekes 1995 p.220-222 niet claimt als pie. Als heemwoord kun je m.i. best het al bestaande lessen gebruiken voor als je je dorst wilt laten ophouden, en blussen voor als je het vuur wilt laten ophouden. Het “primitief” benadert Middelhoogduits lëschen [Lexer]; zit in hún klasse I, 2 waarin de Duitsers ook het sterke ww. nemen voeren (dat is bij ons klasse 4).

  13. Goeie aanzet Dwelm.

    Doch bij oorzakelijke werkwoorden die op klasse II werkwoorden zijn geënt is de Oudgermaanse *-ai- onder invloed van de *-i- (dan wel *-j-) in de volgende lettergreep in het Nederlands niet een Nederlandse -ee- geworden, maar een -ei-. Vergelijk leiden bij lijden. Daarom:

    bijten, beet, gebeten > beiten, beitte, gebeit

    slijpen, sleep, geslepen > sleipen, sleipte, gesleipt

    blijven, bleef, gebleven > bleiven, bleifde, gebleifd

    Dit laatste werkwoord bestond overigens daadwerkelijk in het Middelnederlands, met de betekenis ‘overlaten, eten’.

    Bij oorzakelijke werkwoorden lag de klemtoon oorspronkelijk op het achtervoegsel, waardoor de oorspronkelijke *-s- stemhebbend werd (d.w.z. in een *-z- veranderde) en zich vervolgens ontwikkelde tot een -r-. En omdat -ei- vóór -r- in het Nederlands niet is ‘toegestaan’, hebben we alsnog een -ee-. Daarom:

    rijzen, rees, gerezen > reren, reerde, gereerd

    Het Engels heeft dit werkwoord, in de vorm to rear. Het werkwoord to raise is ontleend aan het Oudnoords.

  14. Dank je voor de opmerkingen, Olivier.

    Bij blijven en bijten heb je volstrekt gelijk – ik had het “beten” uit Klaas’ tekst overgenomen. Misschien heeft hij er een bron voor. Beiten heeft in ieder geval bestaan in het Nederlands, want hieruit ontsprong beitelen: http://www.etymologiebank.nl/trefwoord/beitel

    Slepen zou volgens deze bron wel degelijk een caustief van “slijpen” zijn; zie: http://www.etymologiebank.nl/trefwoord/slepen.

    En wat je zegt over rijzen klopt: “raise (…) from O.N. reisa “to raise,” from P.Gmc. *raizjan (…), causative of base *ris- “to rise”.” In het Engels is het inderdaad “to rise” en “to rear” (rear stamt ook af van P.Gmc. *raizjan). Maar in het Oudnoords is het wel degelijk “rísa” (rijzen) met als causatief “reisa” (met als cognaat reizen, toch?). Bron: http://www.etymonline.com/index.php?search=raise&searchmode=none Maak ik ergens een denkfout?

    Nog eentje:
    sluipen, sloop, geslopen –> slopen, sloopte, gesloopt. Bron: http://www.etymologiebank.nl/trefwoord/slopen

    Groeten,
    Dwelm

  15. Van Bree 1972 (p.16 i.v. GGM. ai) geeft drie verklaring voor ei (uit *ai) naast ee (uit *ai), o.a. “regionale verschillen; het Vlaams bijv. heeft een duidelijke voorkeur voor de ee, het Limburgs voor ei.”
    Beten naast beiten, elk transitief, staan in het Middelnederlandsch woordenboek van Verdam, 1932. Voorts heb ik het woord beitvogel helemaal uitgeplozen. De lange ee is een zogenaamde scherplange, wat in de praktijk betekent dat je in het Vlaams een lange ee met een naslagje (in de vorm van een sjwa) hoort. Alle woorden die in het pgm *ai hebben (maar gereconstrueerd, bedenk dat wel!) lijken wel adstraatwoorden te zijn. Een woord als klein, vlaams kleen, gaat terug op pgm klainja ‘zuiver, fijn’ en het is adstraat. Veelbetekenend in dit verband is, dat in klasse 1 van de sterke werkwoorden alle preterita singularis (hé, klinkt dat effe! Maar verledentijden enkelvoud is ook goed!) Een en ander betekent, dat ik het met het gestelde in EWN onder Ablaut [EWN-1 p.14] helemaal niet eens ben, en ik heb ze dat ook meerdere malen bij het EWN laten weten. Reactie vanzijde van het EWN. Ik durf het hier niet in het openbaar te schrijven …
    Hartelijke groet, Klaas Eigenhuis

    1. De ablaut in de paradigmata en deverbatieve afleidingen van de sterke werkwoorden mag je niet meetellen bij de ablauttrappen die diverse wortelverwante woorden ten opzichte van elkaar vertonen. Die ai in de verledentijd enkelvoud van de Germaanse klasse 1, gaat terug op PIE *oi. Bovendien, zoals al eerder gedemonstreerd, voldoet de ablaut (eip-/ >) îp : aip : ip niet aan de op blz. xvi beschreven kenmerken van de klinkerwisseling van het “Oud-Europees”. EWN heeft mij bij monde van Marlies Philippa laten weten dat in de eerste twee delen van EWN te veel woorden als mog. of wrsch. substraat zijn aangemerkt. Dit op mijn vraag tot welk substraat het duo deeg/dijk dan wel zou moeten behoren. Guus Kroonen gaf mij vervolgens een uitstekende demonstratie van de wijze waarop deeg en dijk tot dezelfde PIE wortel kunnen worden herleid.

  16. Veelbetekenend in dit verband is, dat in klasse 1 van de sterke werkwoorden alle preterita singularis (hé, klinkt dat effe! Maar verledentijden enkelvoud is ook goed!)
    als ablautende klinker pgm *ai hebben.

    Dat dit laatste stukje niet verscheen, was deze keer mijn eigen schuld.
    Alle mensen die meer over mijn bevindingen willen horen mogen me een mailtje sturen; ik geef dan rechtstreeks mijn mening aan ieder die het horen wil. kj.eigenhuis@12move.nl
    Op dit forum word ik het een beetje zat.

  17. Nóg een kleine correctie: het is deel 3, EWN-3 (Ke-R) dat het begrip ablaut op p.14 bespreekt.
    In EWN-1 staat het op p.34, in EWN-2 op p.15 en in EWN-4 (samenvatting van een keuze van de N woorden die met S t/m Z beginnen) op p.15

  18. Uit één van Pauls bijdragen haal ik dit aan:
    “Dus kat in het bakkie: slepen en slijpen zijn Oud-Europees, of in Eigenhuis’ terminologie ‘Oudhunebeds’. Kan deze klinkerwisseling ,die identiek is aan de PIE klinkerwisseling van de eerste klasse van de sterke werkwoorden, niet gewoon analoog aan die werkwoorden overgegaan zijn op het paradigma van een woord *slîp- of *slaip-? Dat is gezien hetgeen Boutkan zelf schrijft veel waarschijnlijker. De klinkerwisseling van het Oud-Europees heeft namelijk twee kenmerken die het woordenstel slijpen/slepen niet heeft: 1. de betekenis van het woord wordt in het Oud-Europees vermoedelijk niet beïnvloed door de klinkerlengte. In het geval van slijpen/slepen zien we duidelijk wel een verschil in betekenis optreden. 2. De klinkerlengte hangt samen met de hoeveelheid medeklinkers die direct op de klinker volgen. Dus korte i voor een medeklinkercluster en lange î voor een enkele medeklinker. In dit geval zien we zowel de lange î als de korte i gevolgd worden door een enkele medeklinker –p-. De ablaut is dus wel degelijk uit het PIE al is de woordwortel vermoedelijk niet-PIE. “
    Het antwoord op Pauls eerste (en enige) vraag is: “Neen!” Een analoge ontwikkeling van de conjugatieablaut náár pie-model kan alleen, als je zeker weet dat de “woordwortel” (Paul heeft het hier over een werkwoord) in zijn niet-PIE-stadium beslist geen *ei : *oi (ik heb het liever over *ai) vertoonde, dus dat de woordwortel geen verledentijdsvorm kende, in ieder geval geen vorm met een ablaut! Hierover verkeer je als onderzoeker op zijn minst in het onzkere! Aannemen “dat de ablaut wel degelijk uit het PIE kwam” is een hypothese! Je kunt nog toevoegen: een “onomstreden” hypothese. Maar ja, dat ís het al niet meer, zo gauw er één iemand met énige kennis van zaken zijn vinger opsteekt, en zegt: Ik vrees dat ik het er niet mee eens kan zijn!
    Maar om nu eens over de waarde van het “onomstreden zijn” door te filosoferen. EWN-1 2003 schrijft op p.245 onder het lemma been: “Gezien het betekenisveld ‘lichaamsdeel’ en de beperkte verspreiding moet hier sprake zijn van een substraatwoord.” Accoord met “onomstreden” ? Ik ga er in ieder geval niet om strijden, wat ik bij een reco als oernoords justaR met goede argumenten wél doe! Olivier serveert mij hier af met: Niettemin ….
    Evenmin ga ík strijden om de pgm reco *baina die EWN i.v. been presenteert. Dus wat míj betreft zijn hier zowel pgm *baina (met *ai) als de opmerking dat dit woord adstraat is, ONMOMSTREDEN.
    Waarde lezer, mag ik nu concluderen, dat pgm *ai dus een voorloper in het substraat heeft ? Het énige dat ik nog wel ter discussie zou willen stellen, is, of de NOTATIE *oi wel de gelukkigste is. Dat kun je je ook afvragen bij de notatie *ai, hoor!! Het grote punt is, dat de notatie *oi die geldt als je de pie-theorie met rotsvast geloof aanhangt, gemaakt is op basis van taalvergelijking (met o.a. het Grieks) steeds in de vaste overtuiging dat Grieks en Germaans beide aan de pie-grammatica en klankwetten gehoorzaamden. Hoe dat nou precies klónk, heeft men voor zover ik weet nóóit met zekerheid geweten, en als je nu een nóg oudere voorloper, immers uit de substraattaal, gaat postuleren, dan komt zekerheid over hoe get geklónken kan hebben uiteraard niet automatisch binnenzeilen! Maar afgezien daarvan: pgm *ai gaat dus in Pgm *bain- beslist NIET terug op Idg *oi. Hewtgeen een goede reden is, om nu ook eens naar ándere woorden met pgm *ai te gaan kijken. Precies wat ik gedaan heb. En ja, ik heb wel meerdere keren gedacht: “Kat in ’t bakkie!” Maar zonder dergelijke leuke momenten houd je dit ook niet vol, zeg! Die oeroude troep, uit vervlogen millennia, allemaal bull-shit, allemaal “speculaties” en wie ligt er nou eigenlijk nog wakker van?

    1. “Het grote punt is, dat de notatie *oi die geldt als je de pie-theorie met rotsvast geloof aanhangt, gemaakt is op basis van taalvergelijking (met o.a. het Grieks) steeds in de vaste overtuiging dat Grieks en Germaans beide aan de pie-grammatica en klankwetten gehoorzaamden.” (Eigenhuis, 11 juni 2011 12:43)
      Dat is een merkwaardige voorstelling van zaken, die doet voorkomen alsof de wetenschappelijke methode aan de linguistiek verspild is! Het is ook onjuist: de klankwetten en gereconstrueerde grammatica’s zijn het resultaat van onderzoek en niet het uitgangspunt. Zonder taalvergelijking is elke aanname over de herkomst van een woord onvermijdelijk tautologisch.
      Beekes toont op blz. 238: Skr. véda : vidmá; Gr. oîda : ídmen; Got. wait : witum. Dat is een van de woorden die vergeleken zijn. Bekijk die vormen eens goed. Denk erover na. Ze betekenen alle ‘ik weet, wij weten’. We zien dat ‘ik weet’ in de 3 verschillende talen steeds verschillend wordt uitgewerkt: in het Skr. is het een lange e, é betekent dat deze beklemtoond is. In het Grieks zien we een diftong oi, in het Gotisch ai. Door veel van dit soort correlaties te onderzoeken, weten we dat oi in de verschillende talen onder gelijke omstandigheden deze klanken oplevert. De overeenkomst is het grootst bij ‘wij weten’, waarin de wortelklinker in alle gevallen de korte i is. In het Skr. zien we dat nu de uitgang van het woord –má beklemtoond is. Tevens geeft Beekes een illustratie van de relatie die deze woorden tot elkaar hebben: uóid-H2e ‘ik weet’, uid-mé ‘wij weten’. Deze illustratie heet een reconstructie, daar hoort een asterisk voor, maar ik doe het hier zonder. De verzameling van deze specifieke reconstructies heet PIE. Dat is geen uitgangspunt, maar een voorlopig resultaat. De vormen waar het bij het onderzoek om gaat, zijn de overgeleverde voorbeelden uit de verschillende talen. Die veranderen niet, die liggen vast. Dat zijn de FEITEN waarmee wordt gewerkt. De reconstructies kunnen al naar gelang de stand van de wetenschap worden aangepast. Soms wordt een reconstructie geheel verworpen.

      Het woord ‘been’ (Pgm. *baina-) heeft vlgs. EWN1 geen verwanten buiten het Germaans. Het wordt daarom als niet-PIE beschouwd. EWN1 gaat nog verder: omdat het een lichaamsdeel betreft en een beperkte verspreiding heeft, is het substraat. Het woord ‘been’ wordt dus niet op formele gronden als louter Germaans gezien. Formele gevolgtrekkingen over de al dan niet Indo-Europese dan wel substraat-aard van de morfologie van ‘been’, zijn derhalve niet aan de orde. De diftong ai kan uit verschillende bronnen in het Germaans terechtgekomen zijn. Bovendien staat het woord ‘been’ in EWN1, waarover Marlies Philippa mij al schreef, dat daarin veel te vaak het predikaat substraatwoord is toegekend. OFED noemt Oudfries ‘ben’ Germanic. Geen woord over substraat onder dat lemma! We mogen gerust stellen, dat het woord ‘been’ vooralsnog geen PIE etymologie heeft en dat het idee dat het substraat is, vooralsnog niet door bewijs wordt geschraagd.

  19. In de rubriek Taaldacht meende Olivier van Rensoude aandacht voor ons woord zee te moeten vragen. In de eerste dagen kon ik Olivier nog wel eens goed doen: “Heel belangwekkend wat je daar zegt!”
    Dat woord zee, daarvan is het herkomst “omstreden” . Ik denk dan maar: “waar rook is, is vuur!” Misschien komt dat woord zee wel gewoon uit onze substraattaal! Idióót, hoor, om dit nu zomaar te postuleren 😉 Wáár is je bewijs? Okay, ik zal alle hoon over mij heen laten gaan, alle Kat-in-‘t-bakkie genoegens duur moeten betalen! Paul zal vast 6 punten kunnen aanwijzen waar ik domme denkfouten maak. Maar goed, laat hij zijn brief maar opstellen, daar is ie op zijn minst wel een paar uurtjes zoet mee!
    A propos, hoe luidt de “onomstreden” pgm reco van zee ?!! Pgm *saiwi. Kat in ’t saiwi !!
    Hoe luidt de onomstreden pgm reco van klein = kleen ? Pgm *klainj- ! Kat in ’t bakkie? Ja, over de zekere herkomst uit het pie valt hier niet veel te verzamelen! “De verdere herkomst is dan ook onduidelijk!” [EWN]. Alleen niet doordenkende speculanten als een Eigenhuis gaan daarmee natuurlijk “aan de haal” , die gaan het vast naar onze substraattaal verwijzen. Tja, lieden die graag Katers in bakken hebben 😉
    Ik kan echt nog een heel poosje doorgaan, met andere voorbeelden, maar zo langzamerhand zal het hopelijk een iegelijk duidelijk worden, dat pgm *ai (de voorganger van de vlaamse scherplange ee, zie Debrabandere’s boeken!) nog een ándere voorganger heeft dan pie *oi (zie hiervoor eveneens Debrabandere’s boeken, want Debrabandere heeft volgens mij óók de terminologie van EWN verzorgd; daarbij is zijn verhaal over scherplange ee uit EWN weggelaten, want EWN mocht geen duidelijke verwijzingen geven naar het Vlááms, stel je voor zeg! 😉 te weten substraat *ai (met de notitie dat de schrijfwijze hier arbitrair is!).
    Daarmee is dus tegengesproken, dat pgm *ai altijd op idg *oi teruggaat! Me dunkt, een belangrijke constatering! Doet er uw voordeel mee, taalhistorici en etymologen!! Als u niet wílt? Tja, dan zal het u misschien veel later nog eens door iemand anders duidelijk gemaakt worden! Zult u misschien denken: Hád die halve gare Eigenhuis, die opzettelijk een verkeerde voorstelling van zaken geeft over de ei : oi ablaut in het Sanskriet, tóch nog gelijk …
    Mocht u uw oefeningen aan pgm woorden met *ai beeindigd hebben (maar doe dit niet te gauw; slaat u pgm *aina en *twai niet over, dat zou “laf” zijn!) goh, ga dán eens aan de slag met pgm met *au ! Daar ben ikzelf namelijk nog niet klaar mee, maar daar komen vast ook leuke katten in bakkies uit.

  20. “EWN1 gaat nog verder: omdat het een lichaamsdeel betreft en een beperkte verspreiding heeft, is het substraat. Het woord ‘been’ wordt dus niet op formele gronden als louter Germaans gezien. Formele gevolgtrekkingen over de al dan niet Indo-Europese dan wel substraat-aard van de morfologie van ‘been’, zijn derhalve niet aan de orde.”

    Moeilijk tegenop boksen, tegen deze briljante Paul!! Ik zie er daarom ook volgaarne van af!

  21. “Bovendien staat het woord ‘been’ in EWN1, waarover Marlies Philippa mij al schreef, dat daarin veel te vaak het predikaat substraatwoord is toegekend. ”

    Mij heeft Marlies Philippa óók geschreven. “Wend je voor het onderdeel pie van elk artikel tot drs. Guus Kroonen.” Marlies had geen tijd voor opmerkingen mijnerzijds over de etymologie van Nederlandse woorden, ze hield zich op het moment van werken aan de delen 2, 3 en 4 van het EWN druk bezig met …. het Arabisch! Het waren “haar studenten” die de stukjes schreven.
    Goed, drs. Kroonen dus. Nu heeft deze mij nooit geschreven wat hij kennelijk aan Paul Marcus wél heeft geschreven! Jammer, want Guus was al op jonge leeftijd zéér veelzijdig. Leest u maar in EWN-2 p.7: Drs. G.J. Kroonen, scandinavist (net als Marlies), germanist, vergelijkende taalwetenschapper én, last but not least, specialist in de substraattalen. !! Voorwaar geen slecht palmares! Daarmee vergeleken waren Debrabandere, Schoonheim, Lubotsky en Quack maar armzalig.
    Welke onvoorzichtige sufkloot deed dan in deel één de substraatwoorden? NIET Kroonen, wiens brilliance toch in 2003 óók al had moeten opvallen! Het was drs. S.M. Siebinga, anglist, Fryske Akademy, specialist substraatwoorden. Maar inderdaad, in deel 1 verschenen nog de meeste als zodanig herkende substraatwoorden. Dat was dan ook nadat men op p.6 reclame voor de goede zaak had gemaakt: “Het EWN is daarmee ook buiten de landsgrenzen van Nederland en Belgie grensverleggend.” Dat staat onder punt één dames en heren. Punt 1 gaat over de substraatwoorden. En nu komt Paul Marcus mij verklappen: ze hadden de grens in hun enthousiasme iets te vér verlegd! Ja ja, inside information! Van Marlies zélf! Afijn, Paul snapt het heel goed! En dat kan ons alleen maar veel genoegen doen. Dag Paul, schrijf wat je wilt, ik lees het niet! Klaas

    1. Ga alsjeblieft niet afgeven op de uitstekende taalkundigen van het Etymologisch Woordenboek van het Nederlands (EWN)! Ik heb bij een andere gelegenheid al geschreven op welke vraag mevrouw Philippa mij antwoordde, dat EWN in de eerste twee delen te gretig is geweest met het toekennen van de kwalificatie ‘substraat’. Een belangrijk verschil tussen de eerste twee delen van EWN en de laatste twee is de toepassing van de Wet van Kluge (niet besproken in EWN1 en 2, wel in EWN3 op blz 21, EWN4 op blz.23). In EWN1 wordt de g/k-wisseling nog als problematisch gezien voor een PIE reconstructie en uitgegaan van een substraatherkomst van het woord ‘dijk’. Bij ‘deeg’ wordt in EWN1 bovendien gezegd dat de verwantschap met ‘dijk’ onzeker is. Door middel van de Wet van Kluge zijn deze woorden echter formeel moeiteloos met elkaar te verbinden, zoals Guus Kroonen demonstreerde. Ik vermoed dat de opmerkingen van Liberman n.a.v. OFED mede hebben bijgedragen aan de overweging van EWN om de Wet van Kluge uit de mottenballen te halen, maar dat is slechts een vermoeden en vermoedens zijn geen feiten. Wel een feit is, dat Koffie, Kaffer & Katoen, Arabische Leenwoorden in het Nederlands, Marlies Philippa, Amsterdam 1989, 2008, een prettig leesbaar en informatief boekje is. Na lezing daarvan zeg ik nooit meer: ‘De Taliban is de baas in het land’!

  22. Rietduiker is een niet zeldzame, maar wel lokale naam in Midden-Limburg voor de Roerdomp [WLD]. U weet, dat Roer- in Roerdomp staat voor ‘Riet’ en u denkt dat domp in Roerdomp staat voor het het geluid dat hij maakt, wanneer hij zogezegd “dompt”, dus dat de naam uiteindelijk een zogenaamde onomatopee is. Maar dat is niet zo: wanneer men al eens een Roerdomp over een Rietveld ziet vliegen, duikt hij er meestal vrij snel in om zich daarna hooguit nog door zijn kenmerkende roep te verraden. Het woord ‘duik’ zit ook nog in de D volksnamen Hortybil, Hortyhel en Hortikel [Wüst]. Meer i.v. Domphoren. Het stukje domp komt in betekenis overeen met het werkwoord dompen ‘voor- of achterover (doen) kantelen’; dit werkwoord is een oorzakelijk werkwoord (causatief). Maar het verschilt van het eerder besproken dopen (zie mb.110606) doordat er daar een m is “ingevoegd”. Dit verschijnsel (van een ingevoegde m of n; in donk staat hij ook) heet in onze taal: prenasalisatie. Een nasaal is een neusmedeklinker, zoals de m, de n en de [ng], en pre- slaat op het feit dat de nasaal terechtkomt na de eerste klinker in het woord en vlak vóór de tweede medeklinker in de wortel. Prenasalisatie wijst bijna altijd op substraatherkomst van het woord. Hier kunnen we er dus nog weer eens extra zeker van zijn, dat duiken, dopen en dompen adstraatwoorden zijn. Als je wat langer dan gebruikelijk zoekt in onze taal, vind je er steeds meer. Niet zo gek om maar eens een omgekeerde bewijslast voor te stellen: een woord is pas pie, als je dat bewijzen kunt. – Zou Riet ook adstraat zijn? Een plant? Reken het met enige goede wil tot het betekenisveld “houtbewerking” Gebruikt als dakbedekking door onze verre voorvaderen? Het zou zomaar kunnen 😉 Klaas Eigenhuis 110606 n.v.

  23. Een paar opmerkingen naar aanleiding van Roerdomp:
    Ook bij degenen die denken dat domp < dompen = 'dof geluid maken ,dreunen, donderen' (Mnl. betekenis van dompen, dommen), is domp geen onomatopee (=klanknabootsing) maar veeleer een klanksymbolisch of klankomschrijvend woord.

    Bij de veronderstelling -domp < dompen = 'duiken, dopen, etc.' wordt een wel heel merkwaardig benoemingsmotief aangenomen door Eigenhuis. Laag over het riet vliegen en er plotseling in duiken, doen wel meer vogelsoorten. Toch heten die niet "Roerdomp". Verder vliegen Roerdompen net zo gemakkelijk grote afstanden, niet alleen over riet, maar ook over bos, weide, akker, veld en water, zowel ’s nachts als overdag. Dit benoemingsmotief is dus niet zo geloofwaardig.

    Opmerkelijk is het totale ontbreken in zowel het bericht van 12 juni 2011 13:12 als in Eigenhuis, 2004, onder Roerdomp, van een in dit verband veel meer voor de hand liggend benoemingsmotief, te weten de eeuwenoude veronderstelling dat de Roerdomp om het hoempende geluid voort te brengen, de snavel diep in het water steekt en daarin dan gaat roepen. Brehm, Eerste Ndl. druk ca. 1900-1910, noemt deze activiteit van de Roerdomp en komt zelfs met een geloofwaardig geachte ooggetuige op de proppen. Brehm 1930 noemt dezelfde ooggetuige en gaat terug tot Gessner als oudste bron van deze veronderstelling. Glutz von Blotzheim, Handbuch der Vögel Mitteleuropas, 1966 maakt melding van deze veronderstelling en ontkent deze. Voous ontkent het ook in Vogels 1987 en Claire Voisin doet dat nog eens in 1991 in The Herons of Europe. Cramp & Simmons, Birds of the Western Palearctic, Vol. I, Oxford 1978, maakt geen melding van deze mythe. We mogen dus aannemen dat ten minste tot aan de Tweede Wereldoorlog werd aangenomen dat Roerdompen voor het voortbrengen van hun kenmerkende roep, de kop, althans de snavel, in het water staken.
    In Van Maerlants Der Naturen Bloeme is trouwens dit verhaal ook reeds te vinden vss. 5349 – 5352 (ed. Gysseling): Nat.Bl. van J.van Maerlant, vss. 5349 t/m 5352: "Jn lentine maketi euen luud / Jn brouken dar hi staet int cruud / met sinen becke int water clare / als oft die donre ware." Deze tekst wordt door Eigenhuis weliswaar aangehaald in zijn Woordenboek van de Nederlandse Vogelnamen (WNV), 204 onder butoor, maar niet in verband gebracht met enig benoemingsmotief. We hebben hier een dijk van een benoemingsmotief dat de formidabele roep en het element dompelen in zich verenigt!

  24. Dag Paul,

    (Mijn vorig bericht werd slechts ten dele gepost.)

    Bedankt voor je opmerkingen. Toch stelt deze bron: “het ww. kennen is een causatief van kunnen.” (Van Dale Etymologisch woordenboek, 1997, http://www.etymologiebank.nl/trefwoord/kunnen). En deze: “kennen (…) slepen/slippen. Taal is zelden 100% logisch of consistent, dus meer uitzonderingen zouden inderdaad kunnen bestaan.

    Mvg,
    Dwelm

  25. Dag Paul,

    (Mijn vorig bericht werd slechts ten dele gepost; mijn verontschuldigingen voor het gespam)

    Bedankt voor je opmerkingen. Toch stelt deze bron: “het ww. kennen is een causatief van kunnen.” (Van Dale Etymologisch woordenboek, 1997). En deze: “kennen (…) causatief bij een ablautsvorm van de wortel van kunnen.” (Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, 2003-2009). En deze: “kennen (…) causatief bij kunnen.” (Nederlands Etymologisch Woordenboek, 1971)

    Uiteraard kan men deze bronnen betwisten. Zoals ik reeds aanhaalde, lijkt het vreemd omdat het een afwijking zou vormen op de regel. Ik zou er tegelijk echter niet van uit gaan dat deze bronnen hoe dan ook fout zijn.

    Mijn vraag tussen de lijnen was eerder: volgen de oorzakelijke werkwoorden strikt de regels die Olivier uit de doeken heeft gedaan. Of volgen de oorzakelijke werkwoorden deze regels “meestal”. We zijn immers reeds op een uitzondering gestoten: slijpen naar slepen/slippen. Taal is zelden 100% logisch of consistent, dus meer uitzonderingen zouden inderdaad kunnen bestaan.

    Mvg,
    Dwelm

    1. Hoi Dwelm,

      Met de laatste opmerking kan ik volledig instemmen. Die is ook in hoge mate van toepassing op de Germaanse taal, met name op de sterke werkwoorden. De klankwettige ontwikkelingen van het Germaans hebben in de loop van de geschiedenis geleid tot onherkenbare woordwortels in de verledentijd-meervoudsvormen: de nultrappen! Bij zelfstandige naamwoorden als ochtend t.o.v. nacht maakt de onherkenbaarheid van de wortel niets uit. We weten toch wel wat er wordt bedoeld. Binnen het paradigma van een sterk werkwoord krijg je echter woordvormen waarin de wortel totaal onherkenbaar is geworden. Dat vereist wortelrestauratie en dat zijn weer onklankwettige innovaties die door sommigen ten onrechte als uiting van een ‘substraattaal’ worden gezien.
      De lezing van EWN3: kennen als causatief bij een ablautsvorm van de wortel van kunnen is naar mijn mening de meest realistische weergave van de geschiedenis van het woord kennen.

      Hartelijke groeten,

      Paul

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.