De schone slaapsters

In de eenvoudige woorden die we dagelijks gebruiken staan de gedachten en gevoelens van onze voorouders om ons heen, niet dood, maar bevroren in hun houding als de hovelingen in de tuin van de Schone Slaapster. Aldus schreef Owen Barfield in zijn History in English Words. Als voorbeeld geeft hij het woord kwaliteit, dat we danken aan Plato, die de Griekse tegenhanger van het woord verzon. Wanneer we beseffen dat Plato’s creativiteit in het spel is iedere keer dat we het woord kwaliteit gebruiken, gaan we onze taal met nieuwe ogen zien. En het eigen maken van een dergelijk taalgevoel is geenszins tijdsverspilling, want eenmaal aangeleerd circuleert het als nieuw bloed door de taal en de wereld om ons heen – het is de kus, aldus Barfield, die de slapende hovelingen tot leven wekt.

In History in English Words betoogt hij dat etymologie veel meer is dan een anekdotisch tijdverdrijf: het is een middel om inzicht in het bewustzijn van onze voorvaderen te verkrijgen èn om onze eigen taal nieuw leven te geven. Onder de voorbeelden die hij gebruikt is ook joviaal, een woord dat via het Italiaanse giovale en het Franse jovial vermoedelijk in de 17e eeuw de Nederlandse taal binnenkwam. De Italiaan die in de 14e eeuw het woord giovale voor het eerst gebruikte, dacht echter niet in de eerste plaats aan een karaktereigenschap; hij was astroloog en beschreef simpelweg de invloed van de planeet Jupiter (Jovis in het Vroeglatijn), die met zaken als vreugde, gulheid en optimisme in verband gebracht werd. Iemand kon bijvoorbeeld een joviale maan hebben, wanneer Jupiter in zijn geboortehoroscoop een aspect met de maan maakte, of een joviale ascendant. Pas later is het woord losgeweekt van de astrologie en daarmee van de fysieke planeet Jupiter, en beperkt tot zijn moderne betekenis. Wanneer wij vandaag de dag iemand joviaal noemen, zijn we niettemin schatplichtig aan de eeuwenoude traditie van de astrologie, die op haar beurt weer onlosmakelijk verbonden is met de Griekse en Romeinse mythologie.

Dit is slechts één voorbeeld van de manier waarop de wereld van onze voorouders voortleeft in onze meest alledaagse woorden; paniek en iris zijn nog twee voorbeelden, die ons eveneens naar de antieke mythologie terugvoeren. In onze taal, aldus Barfield, ligt de geschiedenis van de mensheid uitgespreid in een onvergankelijke kaart, net zoals de geschiedenis van de materiële aarde opgeslagen ligt in de rotsen. De etymoloog heeft echter één groot voordeel ten opzichte van de archeoloog of geoloog: zijn kaart voert hem niet alleen naar de uiterlijke verschijningsvormen of het praktische leven in vroegere tijden, maar geeft hem ook toegang tot een eerdere belevingswereld. Wie onze woorden op deze wijze bestudeert, opent een venster op het verleden, en niet alleen op de tastbare geschiedenis, maar ook op het innerlijke leven van onze voorouders.

13 gedachtes over “De schone slaapsters

  1. Dat vind ik een fraaie kijk op de etymologie.

    Krijge zij eerbied, zo schenke zij ons te meer een levend verleden. En een levend verleden zorge voor diepgang in ons dagelijkse bestaan, een herinnering aan dat wat het vluchtige ontstijgt.

    En als ik dan een zijspoor mag inslaan, inzake leenwoorden, dan zou ik zeggen dat een teveel aan leenwoorden de indruk wekke dat wij ons eigen verleden vervangen met dat van een ander. Zou er dan niet een gevoel van onbehagen ontstaan, een vervreemding zelfs?

  2. Dat zou kunnen. Wel zou ik een onderscheid willen maken tussen woorden die tastbare zaken aanduiden, en woorden, als ‘joviaal’ en ‘paniek’, die dit niet doen. In het laatste geval (Barfield schrijft hier ook over) zijn de woorden namelijk niet los te denken van de begrippen, en zijn dus ook de begrippen ‘geleend’ uit een andere cultuur.

    Hoewel het praktisch mogelijk is een Grieks woord als ‘paniek’ te vervangen door een Germaans woord als ‘wanhoop’, ziet iedereen direct dat de betekenis niet hetzelfde is. Dit kan ook niet, want in ‘paniek’ liggen de gedachten van de Grieken over de god Pan besloten, en in ‘wanhoop’ heel andere gevoelens van onze Germaanse voorouders. Een werkelijk gevoel van vervreemding zou mijns inziens voortkomen uit een losraken van (en een minachting voor) de belevingswereld van onze voorouders, waartoe ik behalve de Germanen ook zeker de Grieken en Romeinen reken; de woorden die we gebruiken zijn hier ‘slechts’ een uitdrukking van.

    Overigens heb ik hier nog niet al teveel over nagedacht, dus het zijn vooralsnog slechts wat halfgevormde gedachten.

    1. Een dergelijk onderscheid aangaande leenwoorden is meen ik hoe dan ook zinvol. Al zie ik vaag ook een ander soort onderscheid in dezen. Ik krijg het vooralsnog nog niet helder voor de geest. Misschien bedoel ik dat dichterlijke leenwoorden juwelen zijn. Joviaal en paniek zijn ook bij uitstek dichterlijke woorden. Een woord als elektriciteit is weinig dichterlijk voor mijn gevoel, maar hoe tastbaar is het?

      1. Met electriciteit heb ik ook veel moeite, het leeft niet. “Electriciteit? An me zolen makker!. Een woord moet vibreren van de, eh, dinges!” zou de heer T. Tijn (kunstenaar zonder vaste woon- of verblijfplaats) zeggen. 😛

        Dan is spanning beter.
        Dergelijke woorden, met een mythologische achtergrond, betekenen wel meer als je de kennis over die achtergrond hebt. Het geeft veel vergezichten.

      2. Ik zou ‘elektriciteit’ toch wel tastbaar noemen, in de zin dat je het kunt waarnemen en objectief onderzoeken. Overigens vertelt het woord ons wel iets over de ontdekking van electriciteit, aangezien het van het Gr. voor ‘barnsteen’ (dat na wrijving aantrekkingskracht vertoond) en uiteindelijk ‘stralende zon’ komt (een woord dat ooit vast mythische associaties had).

        Ook interessant aan dit woord, en de ontdekking van elektriciteit op zich, vind ik hoe het als metafoor ons denken over geheel andere zaken beïnvloed heeft. Zo stond de kabinetsformatie lange tijd ‘onder hoogspanning’ volgens de kranten, en spreekt men bij een verliefdheid wel van een ‘elektrische vonk’ die overslaat; beide uitdrukkingen waren zonder de uitvindingen van elektriciteit niet mogelijk geweest (net zoals ‘joviaal’ niet zonder de astrologie bestaan had kunnen hebben).

  3. Prachtig inderdaad. Oude artefacten in de taal. 🙂

    Toch nog even een noot van overdenken: ik meen niet dat we zonder meer een oordeel moeten vellen over woorden die er gebruikt mogen worden en welke weg moeten. Zo is ‘smeris’ totaal vreemd, maar inmiddels wel zo met onze geschiedenis verbonden, net als ‘rabat’ of ‘frak’.
    Denk ook aan “The Abolition of Man” van C.S. Lewis.

    Dat wil nou ook weer niet zeggen dat ik ooit het woord ‘pipa’ o.i.d. overnemen zal.

    1. Dank. Van een ‘frak’ had ik nog nooit gehoord, maar ik zie nu wel de verbinding met Engels ‘frock’. En ik ben het met je eens dat het niet al te zinvol zou zijn om te bepalen welke woorden ‘weg moeten’; wel zou het m.i. een verrijking zijn om in veel gevallen te kunnen kiezen tussen een inheems woord en een leenwoord, al naargelang de context vereist. “The Abolition of Man” heb ik helaas nog niet gelezen, maar ik heb net “Mere Christianity” uit, dus misschien kan ik er eens aan beginnen.

      1. ‘Frak’ ken ik uit het Twents en ik kwam het ook tegen in een Noors slaapliedje. Olivier zegt dat het oorspronkelijk Frans is.

        ‘The Abolition of Man” is een aanrader, en is immer actueel, net als “Eugenics and Other Evils” van G.K. Chesterton. Beide schrijven over eenzelfde, verwerpelijk idee, maar vanuit een andere invalshoek.

        ‘Mere Christianity’ is een boek dat ik ook pas laat las, ik zag het vaak staan in de boekenkasten van mensen. Ik vraag me nu wel eens af hoevelen het eigenlijk gelezen hebben. 😉

      2. Van het ‘weg moeten’ van leenwoorden is (hier) nooit sprake geweest, meen ik zo.

        Het gaat inderdaad om de mogelijkheid om ofwel een erfwoord/heemwoord ofwel een leenwoord te gebruiken.

        Een taal die bijna uitsluitend uit erfwoorden/heemwoorden bestaat is per definitie samenhangender, maar leenwoorden kunnen nu eenmaal tot de verbeelding spreken door hun klank, lading, verband en verleden.

        (Ik heb Mere Christianity ook gelezen, met genoegen. Maar ik heb dan ook een fraaie omnibus van C.S. Lewis in de kast staan.)

    2. Ja, ik had ‘frac’ ook al even in het etymologisch woordenboek opgezocht, en zag dat het inderdaad via het Frans vanuit het Franks *hrokk (verwant aan rok) danwel het Latijns ‘floccus’ (verwant aan vlok) onze taal binnengekomen is.

      Bedankt voor de tip. Van Chesterton ken ik alleen wat poëzie, en The Everlasting Man, een boek dat me wat tegenviel, maar ik zal deze ook eens opzoeken. Doet me denken aan Tolkiens opmerking dat we leven in een “age of improved means to deteriorated ends.”

      1. Dat is een rake opmerking. Al vraag ik me af waarom Tolkien niet gewoon repte van een “age of better means to worse ends”. Maar ik wil de kwestie leenwoorden niet te veel bij dit stuk betrekken.

  4. Ja, bij ons in Vlaanderen betekent het woord frak gewoon jas.
    Het wordt nog door oudere mensen gebruikt.
    Hier een prettige Vlaamse uitdrukking : ‘Hij heeft een houten frak aan’betekent : die is naar het pierenland vertrokken

Laat een reactie achter op William L. Higgins Reactie annuleren

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.