The increased precision of modern English, though it is a great gain for the purposes of matter-of-fact statement, is sometimes the reverse of an advantage for the language of emotion and contemplation.
Zo sprak de Engelse filoloog Henry Bradley, en zo herhaalt de Engelse wijsgeer Owen Barfield hem in zijn boek over dichterlijke spraak, Poetic Diction. Het Engels is te nauw bepaald, bedoelt Bradley. En wat geldt voor het Engels geldt evenwel voor het Nederlands. Het zijn sterk analytische talen, dat wil zeggen dat zij betrekkelijk weinig uitgangen en verbuigingen hebben, en een zeer vaste woordvolgorde. Al doen zij in dezen nog onder voor het Chinees. Vergelijk hiermee de synthetische talen zoals het Latijn en het Grieks en ook het Oudgermaans (waar het Nederlands een telg van is). Zulke talen hebben vaak wel een verkoren woordvolgorde, maar geenszins een vaste; door de verbuiging van de woorden is het duidelijk wie of wat het onderwerp is, en wie of wat het lijdend voorwerp of meewerkend voorwerp.
“Poetry is the best words in the best order,” zei de Engelse dichter Samuel Taylor Coleridge. Wie grotere vrijheid geniet in de volgorde van woorden, die kan te meer spelen met woorden en klanken en klemtonen, ze op het juiste ogenblik laten botsen of overeenstemmen, tot dichterlijke uitwerking. Die kan helderheid huwen met sierlijkheid of nadruk.
Doch zoals in het Engels hebben wij in het Nederlands nog altijd meer vrijheid dan wij aanwenden. Wij kunnen omkering oefenen op heel wat meer plaatsen dan wij plegen te doen. Wij zeggen een hoge berg, maar kunnen evenwel een berg hoog zeggen. Wij zeggen luid woeden de stormen, maar kunnen ook zeggen luid de stormen woeden. Zeggen wij wij vrezen dat wij verkeerd spreken, zeggen wij evenwel wij vrezen wij spreken verkeerd. Zulke omkeringen mogen zonderling klinken, maar het is vaak enkel de gewoonte en niet de noodzaak die ons de afwisseling let. Er is daar immers geen verwarring over wie wat doet, jegens wie, en hoe, of wat dan ook.
Zulke omkeringen, wanneer welgedaan, kunnen de sleutel zijn tot dichterlijke spraak, en zo ook tot een verheven stijl, want ze volgen meer de aard van de vrije en buigzame spraak onzer voorouders, waardoor er een zekere tijdloosheid kan worden benaderd; een gevoel van eeuwigheid en ontstijging. Zulke vormen van volgorde zijn archaïsmen, zegt Barfield, niet per se in de zin dat ze specifieke historische voorgangers hebben, maar zoals ze ons herinneren aan een oudere, meer dichterlijke wijze van spreken.