Hunkerend naar de derde ster

De voetbalinterviews rond de apotheose van het kampioenschap waren scherpzinnig als altijd. Ditmaal viel vooral de grote creativiteit op waarmee spelers, trainers en journalisten het Amsterdamse verlangen naar de ‘derde ster’ typeerden. De supporters hadden er naar gesnakt (De Boer), zelfs gesmacht (De Jong), en spelers voelden de honger van de stad in hun hart (Vertonghen). Verslaggever Joep Schreuder deed er nog een schepje bovenop: de hele dag beweerde hij dat Amsterdam zeven jaar lang naar deze overwinning had gehunkerd. Zijn woordkeuze werd helaas door niemand overgenomen en viel daardoor enigszins uit de toon – al heeft dat wellicht ook met de geschiedenis van het woord te maken.

Vleselijke lusten
Over de stamboom van hunkeren bestaat enige verwarring: het zou verwant zijn met woorden als anker en haken/hangen, maar wordt ook wel herleid tot honger of hinniken. Feit is dat het aanvankelijk wel erg vaak vergezeld gaat door paarden. In 1583 vermaant God in een toneelstuk van Robert Lawet zijn onderdanen met de woorden, ‘Want haar vrijers hebben als hengsten in haren doene / Geweest totter vrouwen hunkster ende zeer koene.’ De auteurs van de Statenvertaling (1635) gebruiken het woord op een soortgelijke manier in Jeremia 5:8: ‘Als welgevoederde hengsten zijn zij vroeg op; zij hunkeren een iegelijk naar zijns naasten huisvrouw.’

Ook in de achttiende en vroege negentiende eeuw houdt hunkeren veelal een negatieve bijklank: het wordt gebruikt om de onchristelijke lust naar het vleselijke leven te beschrijven – die ontstaat wanneer het verlichte verstand de teugels laat vieren. In een weekblad uit 1727 lezen we, ‘Doch even gelijk een jonge deern niet kan laten naar den serviteur te hunkeren, even zo weinig begeerde mijn Diogenes den bek te snoeren voor de bulhonden der onwetendheid.’ De Denker (1775) gaat nog wat verder, in taal die bij hedendaagse filosofen wat uit de mode geraakt lijkt:

Was denken inderdaad een bijzondere eigenschap der ziel, men zou zo bang niet zijn voor zichzelf, noch zo hunkeren naar luidruchtige vermaken… Menigmaal ziet men Mannen, die de schoonste braafste Vrouwen met moeite gekregen hebben, daarna naar vuile ontuchtige sletten hunkeren.

Blauwe meren en brandende liefdeszielen
In de loop van de negentiende eeuw wordt het woord steeds meer in literaire teksten gebruikt, en zien we tegelijkertijd een betekenisverschuiving – die ongetwijfeld met veranderende maatschappelijke (en literaire) mores te maken heeft. Het irrationele, emotionele hunkeren komt in een steeds positiever daglicht te staan: ‘Schapen en Runderen die de naderende Lente gevoelen, en hunkeren naar de beemden, verdringen elkander bij het uitlopen uit den stal’ (1776). Ook mensen beginnen op deze wijze naar de natuur te verlangen: ‘Toch kan Maart allervriendelijkst wezen; dagen van zonneschijn kan ze geven, die een vreugde zijn voor de tallozen, die hunkeren naar lentezachtheid’ (1891). Deze hunkering naar de natuur, die we nu als Romantisch zouden typeren, wordt wel erg uitbundig verwoord door de negentiende-eeuwse dichter De Génestet (1869), compleet met twee maal ‘O’ en drie (!) uitroeptekens:

O dromen van mijn jeugd en van mijn langen nacht!
O zielsverlangen, dat mij langzaam doet verteren!
Ik reikhals naar den top der bergen, en ik smacht,
Ik hunker naar de blauwe meren!

Het zal geen verrassing zijn dat hunkering ook regelmatig voorkomt in de sentimentele liefdesliteratuur van het fin-de-siècle en de daaropvolgende jaren. Vooral schrijvers in De Gids maken zich hier schuldig aan: ‘O, hoe kon hij nu weer hunkeren naar ‘t zachte geliefkoos van Louise;’ ‘Tegenover z’n wreedheid en ironie stond zijn tederheid en zijn liefdehunkeren’ (1906); en ‘Er was weer dat bevende hunkeren in hem, zijn armen naar haar uit te strekken, en haar hoofd tegen zijn schouder te nemen’ (1908). De onbetwiste kampioen op dit gebied is echter de Amsterdamse schrijver Israël Querido, die een ongekende tsunami van sentimentele hunkering over zijn lezers uitstort, daarbij wel erg nadrukkelijk de perken der goede smaak negerend. Ter illustratie: ‘Frans Poort wist niets van het steigerende hunkeren zijner brandende liefdeziel.’ Of wat te denken van het volgende literaire hoogstandje: ‘Karel slurpte den doorzwoelde geur van hun lichamen; hij hunkerde naar hun liefde en naar de openbaring van hun verdriet’ (1914).

Met de typisch Romantische religieuze ervaring van de liefde en de natuur begint hunkering zich uiteindelijk steeds minder te richten op het sterfelijke leven en steeds meer op het onbereikbare, het religieuze en het goddelijke. In verhalen in, alweer, De Gids wordt heel wat afgehunkerd naar ‘het eeuwige’ (1883), ‘nieuwe goden’ (1897), ‘een betere, goddelijke wereld’ (1907) en, veelal door ‘jonge knapen,’ naar ‘Schoonheid’ (1909) danwel ‘het schone’ (1911). In een stuk in het tijdschrift Onze Eeuw (1906) worden zulke betekenissen van hunkeren mooi samengevoegd:

Diep op den bodem van Rembrandts ziel leefde de mystieke geest der katholieke middeleeuwen voort, een geest die, onvoldaan door de wereld en hare heerlijkheid, hunkerde naar den hemel van het geestelijk licht, dat de hoogste waarheid en tevens de volstrekte schoonheid is, naar het onbereikbare.

Somber en vergeefs verlangen
Naarmate de eenentwintigste-eeuw vordert raakt het goddelijke steeds meer in diskrediet, ook in literaire kringen, en het woord hunkering deelt in de malaise. Een greep uit de adjectieven waarmee het in latere teksten in de DBNL vergezeld gaat levert onder meer diverse malen een ‘somber’ en ‘vergeefs’ hunkeren op. De resterende lijst is uiteraard niet volledig of representatief, maar schetst toch een duidelijk beeld van raadselachtig, smekelijk, sentimenteel, angstig, onbevredigd, vruchteloos, dorstig, onvervuld, hologig, hulpeloos, vergeefs, onbegrijpelijk, pueriel, dwepend, dwangmatig, aarzelend, loerend, eenzaam en armzalig hunkeren. Gresshoff vat de overheersende teneur samen wanneer hij schrijft, ‘Het korte hunkeren naar een verklaring is vergeefs. De zee, de dood is immers het antwoord op alle vragen’ (1948).

Voordat de lezer zich nu al hunkerend naar de dood voor een trein werpt, moet ik toegeven dat met deze onvolledige geschiedenis niet geheel verklaard is waarom ik hunkeren nu zo ongepast vond toen het gebruikt werd met betrekking tot de titelaspiraties van ’s lands grootste voetbalclub. Toch vang ik wanneer iemand van hunkering spreekt vanuit de verte klanken op die ik in een voetbalstadion niet gewend ben te horen: in verval geraakte romantische eeuwigheidsverlangens, sentimentele liefdesverhalen en zelfs, als ik mijn oren spits, het hinniken van wellustige paarden. Een woord draagt immers altijd haar geschiedenis met zich mee – sterker nog, is haar geschiedenis – of het nu gebruikt wordt in verheven negentiende-eeuwse verzen door een dichter in religieuze extase, of door Joep Schreuder te midden van een minstens zo uitzinnige Ajax-menigte.

7 gedachtes over “Hunkerend naar de derde ster

  1. In 1348 (citaat in MNW uit Jan van Ruusbroec – 1293-1381, 88 is ie geworden! – kan ouder zijn) had mnl hongeren, hungeren, ongeren al de figuurlijke betekenis ‘begerig zijn naar’. Dit moet dus wel de voorloper zijn van verscherpt vnN hunckeren ‘hunkeren 1’ dat pas in 1573 voor het eerst is opgetekend. Van vormen met a zoals in (h)ankeren ontbreekt ieder vroeger spoor vóór 1562/in het mnl.! Hunkeren 2 ‘hinniken’ is een homoniem.
    Daer selen wi altoos werkelic voir Gode staen, ende altoos hongherende ende ghelustende ewelike, Ruusb. 3, 46. – Dat si zalech siin die hongheren na gherechtecheden, niet die hongheren na ydelheden, Hs. v. 1348, 241 c., Vlaanderen, 1348 Klaas J. Eigenhuis
    Die hongert na lechamelike ghenoechte, alse oncuussceit, ald., Vlaanderen, 1348
    Die hongert na moghenteit, alse hovardeghe, ald., Vlaanderen, 1348

    1. Bedankt voor de aanvulling, die in mijn bronnen (o.m. het WNT) vreemd genoeg niet genoemd wordt. Een oorsprong in ‘hongeren’ leek me zelf al het meest aannemelijk, en het vroege gebruik hiervan dat je noemt lijkt dit inderdaad te bevestigen. De associatie met woorden als ‘hangen/haken aan’, ‘anker’, en ‘hunkeren/hinniken’ zal door de klankverwantschap ontstaan zijn.

  2. Anders dan bij hunkeren 1 ‘begerig zijn naar’ (Thesaurus 1573, Antwerpen) (< mnl. hongeren, hungeren) vinden we bij hunkeren 2 ‘hinniken’ (Lambrecht 1562, Gent) (< hinnen 1515) nauwelijks formele voorgangers in de literatuur. Hier helpt gelukkig een “klankwet” die ronding van i (/e) naar u /^/ beschrijft: sunte, vrint > vrunt ‘vriend’, Minte, Mente ‘Mentha’ > Munt ‘Mentha’ en dus hinn(ik)en > hunneken (Bommelerwaard) [FWH 1912 i.v.], en zo ws. ook (het lichtelijk verbasterde) hinkeren > hunkeren ‘hinniken’ (beide Vlaams).

  3. Bedankt voor deze boeiende biografie van een raadselachtig woord. Het dunkt mij dat wat het doel ook mag zijn (lichamelijk genoegen dan wel geestelijke verrukking), het woord doorgaans een uitgesproken lichamelijke toestand heeft geïmpliceerd. De hunkering is het soort verlangen dat het lichaam in rep in roer brengt. De gebeurlijk negatieve lading ervan bestaat in zoverre het duidt op de afwezigheid van de deugd die matiging/zelfbeheersing heet.

  4. kj.eigenhuis [apenstaartje] 12move [punt] nl

    Olivier en Kasper (bedankt voor het fatsoeneren van mijn tekst!), als jullie mij een mailtje sturen stuur ik een probeersel over de etymologie van Hengst terug.
    Groetjes.

  5. Om bij de tijd te blijven: de Champions League is nog maar net uit de winterstop en de Volkskrant plaatste vanochtend alweer een artikel onder de merkwaardige titel ‘De ene hunkering is de andere niet’.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.