In het jaar van Onze Heer 1393 maakt Karel VI van Frankrijk de blits op het bal. De koning, niet geheel onterecht bekend als Karel de Waanzinnige, voert met vijf edelen een bijzonder vermakelijke dans op, want de heren zijn verkleed als wilde bosmannen. Geheel gehuld in pakken van linnen, hars en vlas lijken ze van top tot teen behaard. Zelfs het gezicht is bedekt, en zo weten de toeschouwers niet dat de koning zelf daar huilend als een wolf opgaat in zijn rol. Omdat de pakken zeer brandbaar zijn worden toortsen op afstand gehouden. Doch één toorts komt toch te dichtbij en binnen enkele tellen vatten alle zes dansers vlam. De koning wordt gered door de vijftienjarige hertogin van Berry die schielijk haar grote rok over hem werpt. Een andere danser weet zich te doven in een ton met water, maar voor de overige vier is het gauw te laat: zij worden levend verbrand. Het toch al schamele vertrouwen van het volk in de koning wordt er niet groter op, na dit bal des ardents (‘bal der brandenden’).
De Engelse geschiedschrijver John Capgrave schrijft in 1460 over dit opmerkelijke voorval:
In that same ȝere the Kyng of Frauns daunsed in his halle with IIII. knites, and was arayed lich a wodwous, having a streyt cote, dippid in rosyn and pich. And sodeynly, with touching of a torch, the cote was on fire, and he had brent, had not a lady rysen, and pulled him oute of the dauns. It was seide that this was the ymaginacion of his brothir, whech desired to be Kyng.
Het woord dat Capgrave gebruikt voor een wilde bosman is wodwous –niet zeldzaam in de Middeleeuwse Engelse woordenschat– dat in later Engels de vorm woodwose krijgt (ook wel verbasterd als woodhouse), en al veel eerder bestond als Oudengels wuduwása. Het eerste lid in deze samenstelling is duidelijk en betekent ‘bos, woud’, met als Nederlandse tegenhanger het zo goed als vergeten wede ‘bos, woud’. Het tweede lid gaat net als Nederlands wees ‘ouderloos kind’ terug op Oudgermaans *waisō, een woord dat waarschijnlijk een meer algemene betekenis had als ‘verlaten, alleengelaten persoon’. En zo zouden wij in het Nederlands kunnen spreken van een wedewees, een verstoten, verwilderde bosbewoner.
De wedewees was een bekende verschijning in Middeleeuwse verhalen en komt dan ook in verscheidene uitbeeldingen voor, meestal volledig behaard. J.R.R. Tolkien meende dat het idee van dit schepsel zijn oorsprong heeft in het daadwerkelijke bestaan van wild volk lang geleden, “remnants of former peoples driven out by invaders, or of outlaws, living a debased and savage life in forests and mountains” (in Guides to the Names in LR). In het na zijn dood uitgebrachte boek The Children of Húrin laat hij de elf Saeros spotten met de dolende Túrin: “How long shall we harbour this woodwose?” en “Outside the hall I could answer you, Woodwose!” Túrin brengt dan ook veel tijd door in het gezelschap van grimme, vogelvrije mannen die in de bossen wonen. En in The Lord of the Rings worden de raadselachtige bewoners van Drúadan Forest ook wel Woses genoemd door Elfhelm van Rohan: “Remnants of an older time they be, living few and secretly, wild and wary as the beasts.”
Een echte wedewees zou geen stap wagen buiten het woud, laat staan een dans opvoeren ten vermake van hoge adel.
De gelijkenis tussen ‘weide (beemd,made)’ en ‘wede (bos,baruw) is erg misleidend en soms vraag ik;me af of deze twee woorden vroeger geen gemeenschappelijke betekenis hadden.
Ik denk dan aan ‘een begroeide vlakte’.Ik tref in het dialectwoordenboek van Weijnen een ander woordje aan :nl weewinde,wiewinde,weerwinde :haagwinde (oud-engels wuduwinde,withowinde dat eveneens het woord ‘wede’ bevat.
Ook het woord ‘wielewaal’ dat eigenlijk ‘wedewaal’ luidt bevat dit woord.
Over de verklaring van het woord :WEEWOUTER (vlinder) heb ik mijn twijfels.
Frans de Brabandere geeft als verklaring voor de geslachtsnaam ‘WIEWOUTERS’
(of weiwater Z-OV) :Mnl vivouter. Maar het ontbreken van oude voorbeelden maakt deze verklaring twijfelachtig. Het zou best een reinterpretatie van een niet meer begrepen
woord kunnen zijn.Dit volgens de Brabandere.
Weijnen zegt over ‘weewouter’ heterofonen van ohgd ‘fifaltra’
Misschien dat het woordje ‘wede’ bos hier toch meespeelt.
Walter
Wel, weide gaat langs Oudnederlands weitha terug op Oudgermaans *waiþjō, terwijl wede langs Oudnederlands widu teruggaat op Oudgermaans *widuz. Jan de Vries, in zijn Nederlands Etymologisch Woordenboek, sluit de mogelijkheid niet uit dat de twee woorden verwant zijn, maar het is moeilijk te bewijzen. Weide wordt ook wel in verband gebracht met een wortel die zoveel betekende als ‘nastreven’, terwijl wede mogelijk bij een wortel hoort die ‘scheiden’ betekent, net als weduwe en Latijn dīvidere (en wellicht wees). Dan was een wede oorspronkelijk wellicht een grens(gebied), afscheiding. Aangezien grensgebieden vaak boslanden waren, kon het woord later ‘bos’ gaan aanduiden. Vergelijk voor eenzelfde betekenisontwikkeling Oudgermaans *markō ‘grensgebied’, dat in Nederlands mark nog ‘grensgebied’ bleef betekenen, maar in Oudnoords mǫrk voornamelijk ‘bos’ ging betekenen. Een andere mogelijkheid bij dezelfde wortel: een *widuz was een afgescheiden plek om religieuze reden, een heilig bos, en uiteindelijk gewoon een bos.
“Weijnen zegt over ‘weewouter’ heterofonen van ohgd ‘fifaltra’
Misschien dat het woordje ‘wede’ bos hier toch meespeelt.” (Walter Gauwloos, 14 maart 2012, 22:31)
Het OHD woord fifaltra ‘vlinder’, komt in het Oudsaksisch voor als fifoldara*, uit verschillende bronnen: Nom. Pl. uiuoldaran, Nom. Sg. viuildra, Nom. Sg. fiuildra. In het Mnl. is het geattesteerd als vivalter, vyvalter (MNW, Teuth., 1477) en viveltre (MNW, Floris ende Blancefloer, 13de/14de eeuw). Het woord gaat terug op een geredupliceerde PIE wortel *pel-, die ‘vliegen’ zou betekenen, waaruit ook Lat. papilio ‘vlinder’. In het Oudpruisisch zien we deze geredupliceerde wortel in pepelis ‘vogel’, naast ongeredupliceerd pele ‘wouw, kiekendief’. Voor een verband met Germaans widu ‘woud’ zouden er toch attestaties in de oudste periode moeten zijn die iets van **widu-foldara zouden moeten weergeven. Die zijn mij niet bekend. Volgens Debrabandere (Wb. van de Familienamen, 2003, L.J.Veen, blz. 1322) zijn de familienaam Wiewa(u)ters, Weewauters misschien een volksetymologische reïnterpretatie van de fam.naam Awouter, waarvan de betekenis niet meer werd begrepen. De woorden wiewouter etc. houden volgens Debrabandere waarschijnlijk geen verband met die familienamen.