Engels boy & Nederlands bui

Also available in English.

Er is in de Lage Landen geen ziel die niet bekend is met het Engelse woord boy ‘jongen’. Maar de meeste mensen zullen niet weten dat het vanouds ook bestond op het vasteland en bewaard is gebleven in onder meer het Gronings en het Fries. Daar is het dus niet ontleend aan het Engels, let u wel, maar meegekregen van de gemeenschappelijke, voorouderlijke taal: het Oudgermaans.

In het Gronings komt het voor in de vormen bòi, bui en buie. Het Fries kent boai, boi en boie, verkleind ook boaike en boike, en bovendien met verscherping poai, poaike en poike – die laatste drie niet alleen voor jongens maar ook kleine kinderen in het algemeen en zelfs veulens. Wat is de achtergrond van dit woord? En hoe verhoudt het zich tot Zweeds pojke ‘jongen’? Een lezer legde mij laatst deze vragen voor en ik doe graag een poging om het uit te zoeken.

Over de herkomst van het woord zijn de afgelopen eeuwen vele bladzijden gevuld door menig geleerde. Het zou bijvoorbeeld verwant zijn aan Nederlands boef en Duits Bube. De Russisch-Amerikaanse wortelkundige Anatoly Liberman heeft enige jaren geleden nog een uitgebreid overzicht geschreven van verleden inspanningen, met als voorkeur de gedachte dat het oorspronkelijk een kinderwoord voor ‘broertje’ was. Ik sluit het niet uit, maar het is geen bevredigend besluit. Hoe dan ook verkies ik een andere, bij mijn weten nog niet voorgestelde duiding.

Zoals gezegd komt het woord naast het Engels ook in verscheidene vormen voor in het Gronings en Fries. In de Middeleeuwen kwam het tevens zuidelijker voor: in Holland en Vlaanderen is het opgeschreven in de (gewestelijke) spellingen boye, boeye, boie en boeie. Het was ook als naam in trek, getuigen onder meer Oudengels Boia, Oudsaksisch Boio en Oudhoogduits Boio en Poio.

Door zijn wat eigenaardige klank is het woord niet zo gemakkelijk te doorgronden. Was deze bijvoorbeeld oorspronkelijk lang of kort? We zouden al een stuk verder komen als we de Oudgermaanse vorm van het woord met enige mate van waarschijnlijkheid konden vaststellen. Om dit te doen moeten we op zoek naar woorden die erop lijken en waar we wel de klankontwikkeling van kennen.

Anders gezegd, we zoeken woorden die behoorlijk rijmen met Fries boai en Gronings bòi en bui. We hoeven gelukkig niet ver te zoeken, want we beschikken over Fries loai en Gronings lòi en lui, de evenknieën van Nederlands lui. In middeleeuws Holland en Vlaanderen was de spelling daarvan loy, loey, loei en leuy, hetgeen weer goed overeen komt met boye, boeye, boie en boeie hierboven. (Op de uitgangs-e van sommige vormen kom ik nog terug.) Omgekeerd zou dat overigens betekenen dat de klankwettige, algemeen Nederlandse vorm van dit woord voor ‘jongen’ dus bui luidt. En verder nog te vergelijken is Nederlands hui ‘restvloeistof bij kaasmaken’ tegenover oude, gewestelijke vormen/spellingen als hoy en hoey.

Welnu, daar lui en hui e.d. algemeen worden geacht terug te gaan op Oudgermaans *lujaz en *hujaz, is het aannemelijk dat bui e.d. teruggaan op *bujaz. Maar was de betekenis toen ook al ‘jongen’? En zou het op enige wijze iets te maken kunnen hebben met bui in de zin van regenbui?

Om die vragen te beantwoorden gaan we op zoek naar mogelijke verwanten buiten het Germaans. Aan de Indo-Europese talenboom hangt de Germaanse tak dicht bij de Slavische tak, en daaraan hangen enkele woorden die –in elk geval op vorm beoordeeld– goed overeenkomen met ons *bujaz. Aan de ene kant is er Proto-Slavisch *bujь, de voorloper van Oudkerkslavisch bui en Oudtsjechisch buj, beide ‘dwaas’ (bijvoeglijk), aan de andere kant is er een verlengde vorm: Proto-Slavisch *bujьnъ, de voorloper van Kerkslavisch buino ‘op stoutmoedige wijze’, Russisch bújnyj ‘wild, stormachtig’, Tsjechisch bujný ‘welig, stormachtig’, Slowaaks bujný ‘welig’, Pools bujny ‘welig’, Servo-Kroatisch bȗjan ‘wild, stormachtig’ en Sloweens bújən ‘welig, weelderig’.

Rick Derksen, de samensteller van het nieuwste etymologisch woordenboek der Slavische talen, verbindt deze woorden met Sanskriet bhū́yān ‘groter, sterker’ en herleidt ze gezamenlijk tot de welbekende en wijdverbreide Proto-Indo-Europese wortel *bheuh2– / *bheh2u-, waarvan het betekenisveld uiteenloopt van ‘zwellen, groeien’ en ‘ontkiemen, ontstaan’ tot ‘zijn, wezen’. Deze wortel is ruim vertegenwoordigd in de Germaanse talen. Men denke bijvoorbeeld aan Engels to be en Nederlands ik ben en bouwen, dat voorheen ‘wonen’ betekende en aanvankelijk ‘zijn’.

In het geval van de Slavische en Sanskriet woorden hierboven is ‘zwellen, groeien’ het uitgangspunt. Dat wil zeggen, ‘dwaas’ en ‘stoutmoedig’ zijn langs ‘hoogdravend, opgeblazen’ ontstaan uit ‘gezwollen/zwellend van moed’, terwijl ‘wild, stormachtig’ is ontstaan uit ‘gezwollen/zwellend van lucht’ en ‘welig, weelderig’ niets anders is dan ‘sterk gegroeid/groeiend’.

Als Proto-Slavisch *bujь (met zijn verlengde *bujьnъ) daadwerkelijk beantwoordt aan Oudgermaans *bujaz –en daar lijkt het sterk op– dan is dat niet alleen in vorm maar ook in betekenis. Dat wil zeggen, *bujaz is dan waarschijnlijk eigenlijk een bijvoeglijk naamwoord met de betekenis ‘groeiend, zwellend’. Dit werd later zelfstandig gebruikt als benaming voor ‘kind, jong’ en uiteindelijk vooral ‘jongen’. Van de zwakke verbuiging *bujō ‘(de) groeiende, zwellende’ komen de vormen die op -e eindigen, zoals Gronings buie (naast bui en bòi) en Fries boie (naast boi en boai).

Voor de betekenisontwikkeling kunnen we goed een vergelijking trekken met Oudgermaans *jungaz, Nederlands jong, dat volgens de wortelkundige Guus Kroonen oorspronkelijk ‘rijpend, groeiend’ betekende, en dat eveneens in de loop der tijd zelfstandig werd gebruikt: enerzijds onzijdig en sterk verbogen als een jong, anderzijds zwak verbogen als de jonge (thans de jongen met -n uit de andere naamvallen).

In zijn meer oorspronkelijke betekenis ‘groeiend, zwellend’ schuilt *bujaz verder nog in enkele in onbruik geraakte afleidingen: Engels boyne ‘zwellen’, boine ‘zwelling’ en boysid ‘gezwollen’. Er was bovendien Engels boy als benaming van de duivel, en dat is in dit geval niet op te vatten als ‘kind’ of ‘jongen’, maar als ‘trots, hoogmoedig’ of ‘verbolgen’ o.i.d., vanuit ‘zwellend van moed’. Doch voor ons is de bekendste afleiding uiteraard Nederlands bui ‘vlaag’, dat voorheen ‘donderwolk, onweer’ betekende en oorspronkelijk dus ‘zwelling van de lucht’. Men denke aan bestaande uitdrukkingen als het zwelt of de lucht zwelt voor het betrekken en donker worden van de hemel als voorbode van slecht weer. Het is een betekenisontwikkeling die we ook bij de Slavische verwanten hebben gezien.

Ten slotte is er zoals gezegd nog Zweeds pojke. Het komt pas vanaf de 16e eeuw op schrift voor, en wordt met goede reden algemeen geacht ontleend te zijn aan Fins poika ‘jongen, jong’, dat immers oude evenknieën heeft in verwante talen, zoals Ests poeg. De gelijkenis tussen Zweeds pojke en met name Fries poike berust dan op stom toeval. Maar er is vast ergens een stoutmoedige wortelkundige die durft te betogen dat de Finse, Estse en andere Finoegrische woorden ooit zijn ontleend aan (een voorloper van) een vorm van Oudgermaans *bujaz.

Naschrift (21 januari)
Gezien de klankontwikkeling van Gronings mòien, muien en Nederlands moeien uit Oudgermaans *mōjaną, mogen we naast de hierboven gegeven reconstructie *bujaz (zwak *bujō) misschien ook *jaz (zwak *bōjō) overwegen. Dit zou betekenen dat de klankwettige Nederlandse vorm niet bui ware, maar boei (zwak boeie). De achternaam/vadernaam Boeijen zou dan niet slechts een oude spelling bewaren, maar de klankwettige vorm. Doch gezien de ontwikkeling van Fries muoie uit voornoemd *mōjaną zouden we dan Fries buoi (of boei) verwachten, en niet de bestaande boai en boi. Al is het mogelijk dat muoie aan het Nederlands is ontleend.

Is het werkelijk *bōjaz, dan is het woord vanuit een oudere vorm *bheh2u-io- (in stede van *bujaz uit *bhh2u-io-) nog steeds zonder moeilijkheden te verbinden met de Proto-Indo-Europese wortel *bheh2u- / *bheuh2, en dus ook met Nederlands bui ‘vlaag’.

Ten slotte is het nog mogelijk dat beide vormen in omloop waren.

Verwijzingen

Derksen, R., Etymological Dictionary of the Slavic Inherited Lexicon (Leiden, 2008)

Hellquist, E., Svensk etymologisk ordbok (Lund, 1922)

INL, Middelnederlandsch Woordenboek (webuitgave)

INL, Vroegmiddelnederlandsch Woordenboek (webuitgave)

INL, Woordenboek der Nederlandsche Taal (webuitgave)

INL, Wurdboek fan de Fryske taal (webuitgave)

Kroonen, G., Etymological Dictionary of Proto-Germanic (Leiden, 2013)

Laan, K. ter, Nieuw Groninger Woordenboek, 2e druk (Groningen, 1989)

Liberman, A., “Boy” in An Analytical Dictionary of English Etymology (Minneapolis, 2008)

Liberman, A., “Will boys be boys?” (webuitgave)

Philippa, M., e.a., Etymologisch Woordenboek van het Nederlands (webuitgave)

Rix, H., Lexikon der indogermanischen Verben, 2. Auflage (Wiesbaden, 2001)

19 gedachtes over “Engels boy & Nederlands bui

  1. ‘… berust dan op stom toeval. Maar er is wel ergens een stoutmoedige wortelkundige…’ Wat een slimme preteritio! (Dat wóórd moest ik opzoeken, maar ik herkende de stilistische slimmigheid.)

      1. Niet helemaal zeker, want ik beheers de stijlfiguren niet zo goed, maar net als in de klassieke preteritio zeg je expliciet het ene maar noem je het andere, met de bedoeling dat de lezer/luisteraar vooral dat andere onthoudt. Er staat in feite: ‘U hoort mij niet zeggen dat pojke aan *bujaz ontleend is.’

      2. Ik heb de indruk dat dit stijlfiguur behelst dat de spreker/schrijver expliciet aangeeft er niet over te zullen of willen praten, terwijl het hier meer impliciet is. We hebben een doorgewinterde retor nodig!

  2. In het Twents hebben we ook het woord “böjs” dat; ondeugende jongen (niet kwaadwillig), deugniet (jongen) of rakker (jongen) betekend, ofwel “boefje” (in de betrekking tot voorgaande).

    voor kleine ondeugden kinderen (meestal jongens) hebben we het (onderhand, dankzij Tolkien, wel erg tot de fantasie sprekende) “smiegel” / “smöggel” / “smeugel” (misschien van het ww. “sniefeln”, stilletjes lachen.)

    1. Een belangwekkend woord, dat böjs. Kennelijk de evenknie van Noordhollands buis, een aanspreekvorm voor een vriend. Vergelijk enkelvoudige aanspreekvormen als moeders, moes, moesje en -mans. De -s is hier wel een oud koosvormend achtervoegsel.

      De woorden smiegel, smöggel en smeugel behoren overigens net als o.a. Nederlands smiecht, smuiger en smokkelen tot een oud werkwoord smiegen, smuigen ‘stiekem doen e.d.’. Ook Smaug, de Oudnoorse naam die Tolkien voor een draak bedacht, is hieraan verwant.

      1. Is dan bijvoorbeeld ook het woord “linkmiegel” hieraan verwant (met smiegel)? Het zal wel niet, gezien ik lees dat het Amsterdams is en daardoor waarschijnlijk Jiddisch.

        Van het Twentse böjs heb ik hier nog nooit gehoord, maar dat zal aan mij liggen. Van Boy zijn er inderdaad voorbeelden te over, mooi te lezen dat dit dus niet louter Engels is!

    2. Johan en andere geïnteresseerden,

      de “afhaalstede” voor het Twents dialexicon.

      let wel, het dialexicon in nog in verdere aanmaak en word ieder jaar vernieuwd.

      Johan, was je wel bekend met “smiegel” dan?
      wand die was mij voorheen onbekend, maar toen ik t woord kende viel het me in eens op wanneer het gezegd werd. Tja.., dat krijg je er van als er op de scholen alleen maar het Hollands gepromoot word en de eigen taal verloochend dient te worden.

      Ik koos ook bewust de ‘spreek’spelling “böjs” er wordt altijd gezegd het Twents te spellen zoals het uit word gesproken (er staat “buis”).

      1. Dag Jeroen,

        Nog bedankt voor je link, ik was hiervan niet op de hoogte en ben blij toe deze nu te kennen. Ik ga er zodadelijk eens goed doorheen.

        Ik wou nog even (off topic) wat kwijt over je opmerkingen over het Anglische i.p.v. het Saksische in oost Nederland. Ik vond het echt een eye-opener. Ik herken hier zo veel meer Anglische invloeden dan Saksische. Al is het bijvoorbeeld al de plaatsnaam Engeland (bij Beekbergen) of de verscheidene oude wijken die zo heten. Ook de tal van plaatsen die zowel hier als in Engeland (Mercia) te vinden zijn; Apeldoorn – Appledore, Deventer – Daventry, Wijhe – Wye, Ossenvoort – Oxfort, Bathem – Bath(em) en zo kan ik nog wel even doorgaan. Ik herken nauwelijks iets terug van het Saksische (eigenlijk kom ik niet verder dan Sassenheim bij Z-Holland en Saaksum bij Groningen). Maar goed, terwijl ik een lekker speciaal biertje aan het drinken was bij café de Engel (voorheen gerunt door de familie ENGELbertink), viel mij nog iets op terwijl ik keek naar het oude stadswapen van Oldenzaal.

        Zowel het stadswapen van Oldenzaal/Tubbergen/Losser/Ootmarsum, als het wapen van Mercia (het Anglische gedeelte van Groot Brittanie) als het wapen van Zweden (daar waar de Angelen vandaan komen geloof ik) zijn allen hetzelfde, een geel kruis op een blauwe achtergrond. Ik vond het frappant te noemen, daar ik meende dat de kleuren van de Saksen rood – wit zijn…. Maar goed, dit alles speculatief natuurlijk.

        Ook toen ik het wapen van Haaksbergen zag, zoals je al aangaf wordt Haaksbergen gelinkt aan Hagall’s bergen, moest ik even aan je verhaal denken. Het is een wel heel erg duister wapen in een Christelijke wereld 😉 (voor de mensen die deze niet kennen, het is een omgedraaide pentagram).

        Bedankt voor je opmerkingen zo links en rechts!

        On topic: smiegel ken ik inderdaad niet, smiecht weer wel!

  3. Sommige streektalen in Belgisch Limburg kennen boy of boi als veldwachter. Boi is in dit geval een verbastering van bode.

    De Belgische patroniemen (de) Bode, De Boode, (de) Bo, Boode(n), Boo, Boi(e), Booi, De Boo(y), (de) Booij, De Boeye, (de) Boe(y), Boeij(e), (de) Boy(e), Boden, Booen zijn beroepsnamen voor stadsbode, gezant.
    Bron: http://home.scarlet.be/~tsd22610/FpageBo.htm

  4. Oh boy, waarom zou een groeiende, weelderige, zwellende, stormachtige… ‘boy’ ook geen ‘girl’ kunnen zijn? Waar zit’m het wortelkundig verschil, als er een zou zijn? Toch niet (alleen) in de ‘wortel’, hoop ik…? Volgens de Bijbel schiep God eerst de ‘boy’ en daarna – door ‘stekken’ – de ‘girl’. Is dat dan woordwortelkunstig alzo doende ook geschied of was er (later, in een minder Godafhankelijke wereld) een technologisch geheel nieuwe andersoortige schepping?

    1. Tja, waarom slaat jongen (in enkelvoud) tegenwoordig alleen op een mannelijk kind?

      Wellicht ging boy vooral naar jongens verwijzen omdat jongens en mannen vanouds groter en aanweziger zijn/worden dan het andere geslacht. Het groeiende, zwellende opzicht is nadrukkelijker.

  5. Ik ben geen specialist van finno-oegrische taalwetenschap, maar ik geloof niet, dat het finnisch poika ontleendt aan het oergermaansch zijn konnte, omdat *pojka ist niet berperkt aan de finse taalen, cognate van dit woord bestaan overal in de taalfamilie, bijvoorbeeld in het hongaars (fi, fiú “jonge”).

    1. Ik ben ook geen finoegrist, maar ik vraag me wel af hoe zeker de verbinding is tussen enerzijds Fins poika en Ests poeg en anderzijds Hongaars fiú. Maar als ze inderdaad te herleiden zijn tot een enkel Proto-Oeraals grondwoord, dan lijkt ontlening aan (een voorloper van) het Germaans mij ook onwaarschijnlijk.

Laat een reactie achter op Olivier van Renswoude Reactie annuleren

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.