Roet, maskers en geesten

Maskers, ze worden sinds mensenheugenis om verschillende redenen gedragen: van de struikrovers die tijdens hun bezigheden niet herkend wilden worden tot de edele krijgers die met een uitdrukkingsloos kunstgelaat hun gezicht beschermden en hun vijanden op het slagveld de stuipen op het lijf joegen. Maskers hebben algauw een vrij demonisch opzicht –zo betekent Latijn larva zowel ‘masker’ als ‘spook’– en men kan er zo de doden mee vertolken, of boze geesten. Hiervoor was een oude en eenvoudige wijze van maskering het zwart smeren van het gezicht met roet. Het is dan ook geen toeval dat de woorden mascara en masker zoveel op elkaar lijken.

Hoewel de onmiddellijke herkomst van deze twee woorden vaststaat –het eerste is ontleend aan Spaans máscara ‘zwartsel, roet; masker’, het tweede aan Italiaans maschera ‘masker’– zijn de meningen over de verdere herkomst verdeeld. Er is geopperd dat ze beide op hun beurt zijn ontleend aan Arabisch masḵara ‘potsenmaker, potsenmakerij, voorwerp van spot’ (van saḵira ‘lachen, schofferen, bespotten’), maar dat kan niet kloppen. Hooguit is er sprake van beïnvloeding. In het Italiaans komen we maschera namelijk voor het eerst rond 1350 tegen, terwijl er rond 1192 al een r-loze vorm mascha opduikt. Bovendien verschijnt er in Latijnse geschriften uit Engeland reeds rond 680 de vorm masca en rond 725 een mannelijke vorm mascus.

Heksen en spoken
In de betekenis ‘heks’ komt masca zelfs al in 643 voor, in het edict van de Langobardische koning Rothari. De Langobarden waren een Germaans volk dat nog geen eeuw daarvoor in Italië was neergestreken; aan hen ontleent de Italiaanse streek Lombardije haar naam. Hoewel dit edict –in dit geval een verzameling van Langobardische wetten– hoofzakelijk in het Latijn is geschreven staat het vol met Langobardische (en dus Germaanse) termen, zoals gairethinx en schulthais. Het is daarom aannemelijk dat masca, in elk geval in deze betekenis ‘heks’, eveneens uit het noorden is meegenomen. In latere Latijnse geschriften komt masca bovendien in de betekenis ‘boze geest, vrouwelijk nachtspook’ voor.

In de 9e eeuw duikt er, met een onbekend eerste lid, een samenstelling op in de vorm van talamascas mv. ‘spoken’ in een Latijns geschrift in Noord-Frankrijk en talamasga, thalamasca, dalamascha ‘spook’ in Oudhoogduitse geschriften. In de 13e eeuw zien we deze ook verschijnen als onder meer Middelnederlands talmasche, dat zowel ‘spook’ als ‘masker’ betekent, en Middelfrans talemasche, en vanaf de 14e eeuw ook in afleidingen als Oudpicardisch talemaschier, met de betekenis ‘het gezicht zwart smeren’. Hieruit blijkt het gebruik om zich als spook voor te doen met een zwart gesmeerd gezicht.

Een roetige zaak
In de 13e eeuw beginnen in Frankrijk ook woorden op te duiken als Oudpicardisch se maskier ‘zich zwart maken’ en mascerer ‘bevuilen, besmeren, zwart maken’ en Oudprovençaals mascarar ‘zwart smeren’. Daarna verschijnt er een verscheidenheid aan voortzettingen en afleidingen van deze woorden in het wijdere Romaanse gebied, vaak met verwijzing naar roet, al dan niet als het zwartsel waarmee gesmeerd wordt. Vandaar is er bijvoorbeeld ook Spaans máscara ‘zwartsel, roet; masker’.

De sprong van ‘roet, smeer e.d.’ naar ‘masker’ en ‘boze geest’ is ook elders in het Germaans gebeurd: de groep van onder meer Middelnederlands grīmen ‘zwart maken, bevuilen, bezoedelen’, Westvlaams grijm ‘rookzwart’, Gronings, Drents graimen, griemen ‘morsen, kliederen’ en Engels grime ‘roet, vuil’ is te vereenzelvigen met die van Middelnederlands grīme ‘masker’, Oudengels gríma ‘masker, helm’ en Oudnoords gríma ‘masker’ en Grímr, een bijnaam van Óðinn (bij ons bekend als Woedan, Woen), en vandaar ook aan Oudengels gríma ‘spook, nachtmerrie’ en Noordhollandse grim ‘spook’. Uit het Germaans komen bovendien de Franse woorden die het Nederlands op zijn beurt weer heeft ontleend als grime ‘schmink’ en grimeren ‘schminken’.

Maar dergelijke woorden komen rond dezelfde tijd, iets eerder zelfs, ook in de Germaanse talen voor: als vroegste Oudengels mæscre en Oudsaksisch masko, beide in de betekenis ‘vlek, smet’. Later, vanaf de 14e eeuw, zien we onder meer Middelnederlands maesce ‘vlek, smet’, bemasscheren ‘zwart maken, bezoedelen, bevlekken, vuil maken’, gemascert ‘bezoedeld’ (dan wel ‘gemaskerd’), vermasselen ‘vermommen, een masker op doen’ en maschre ‘masker’.

Nog lang na de Middeleeuwen blijven zulke woorden in de Lage Landen in gebruik, zoals masscher, masschel in de betekenissen ‘vlek, plek op de huid’ en ‘zwart smeersel, schoensmeer’. In zuidelijke streken verwijst masscher tevens naar een graanziekte die anders ook wel het zwart of brand is geheten. En in 19e eeuws Westvlaams betekent masscher zowel ‘masker’ als ‘rookzwart’ en het daarvan afgeleide masscheren zowel ‘een masker dragen’ als ‘het zwart maken met rookzwart’.

En verder?
Uiteindelijk dringt de vraagt zich op: komt deze groep woorden, deze wortel, nu oorspronkelijk uit het Germaans of het Romaans? Volgens één duiding komt zij uit het Romaans maar heeft het Romaans haar op zijn beurt overgenomen van een eerdere, niet-Indo-Europese taal die verwant is aan het Baskisch. Een aanwijzing hiervoor is het bestaan van Baskisch maskal ‘modder; vuiligheid op kleding’. Aangezien het achtervoegsel -al al enige tijd in onbruik is in het Baskisch en gewoonlijk niet aan leenwoorden werd geplakt zou het betekenen dat maskal eigen is aan het Baskisch en dat de mask-woorden dus niet-Indo-Europees zijn. Het is echter mogelijk dat het Baskische woord ooit in zijn geheel is overgenomen uit een Germaanse taal. Er zijn in de vroege Middeleeuwen immers genoeg Germanen naar Frankrijk en Iberië getrokken.

Volgens een andere duiding komt zij uit het Germaans en is zij te vereenzelvigen met de wortel van Oudgermaans *maskō, de voorloper van onder meer Nederlands maas en Engels mesh ‘maas, net’. De mazen van een net (of de schaduwtjes daarvan) zijn immers met vlekken te vergelijken. Onwaarschijnlijk wellicht, maar bedenk hoe Latijn macula zowel ‘maas’ als ‘vlek’ betekent.

Er zijn evenwel nog andere duidingen mogelijk. Zo is het wat vorm betreft aantrekkelijk om aan te knopen bij een oud woord dat is overgeleverd als Oudnoords meskinn (in ú-meskinn ‘onverschillig’), IJslands meskinn ‘vrolijk, gul’ en gewestelijk Noors meskjen ‘wellustig’. De betekenissen lijken op het eerste gezicht wel ver te staan van ‘roet’ e.d. van onze groep mask-woorden, maar let op: ‘wellustig’ wordt in het Nederlands ook met woorden als warm, heet, hitsig en vurig omschreven en een ‘vrolijk, gul’ iemand is iemand met een warm hart, terwijl iemand ‘onverschillig’ is als iets hem koud laat en ‘verschillig’ als hij zich ergens warm voor maakt. Met andere woorden, mogelijk betekent dit Scandinavische woord eigenlijk ‘warm, heet’.

Naar zijn vorm lijkt het bovendien een voltooid deelwoord, de voortzetting van een Oudgermaans *maskenaz bij een sterk werkwoord *maskaną, waarvan de betekenis dan zoveel als ‘heet worden’ zou zijn, of meer bepaaldelijk ‘door vuur heet worden’ of ‘vlam vatten’. En van zo’n werkwoord kunnen gemakkelijk woorden voor ‘roet’ zijn afgeleid, die vervolgens bij uitbreiding ook ‘vlek, vuil’ en ‘roetgezicht, masker’ en ‘spook’ kunnen betekenen. Dit werkwoord is vervolgens te verbinden met een andere groep Germaanse woorden, die tevens met hitte, vlammen, inflammatie en vlekken te maken heeft.

Ten slotte is het nog mogelijk, en misschien wel het meest aannemelijk, dat onze mask-woorden teruggaan op de Proto-Indo-Europese wortel *maĝ-, die bekend is van onder meer Oudkerkslavisch mažǫ (mazati) ‘smeren, zalven’ en IJslands maka ‘smeren’. Een van de wijzen waarop sprekers van het oude Proto-Indo-Europees de tegenwoordige tijd konden aangeven was namelijk door middel van het achtervoegsel -ské-. Zo bestond bij de wortel *meiĝ- ‘mengen’ de tegenwoordige tijd *miĝ-ské-, welke zich vervolgens na vereenvoudiging ontwikkelde tot onder meer Oudgermaans *miskaną en vandaar tot Duits mischen en Engels mix. Op dezelfde wijze zou bij *maĝ- ‘smeren’ keurig de tegenwoordige tijd *maĝ-ské- gemaakt kunnen zijn, die zich vervolgens tot Oudgermaans *maskaną ‘smeren’ zou kunnen ontwikkelen. Maar ook Oudkeltisch *masko-. Dat wil zeggen, bij deze duiding is het niet uit te maken of onze mask-woorden langs het Germaans of het Keltisch tot ons gekomen zijn. Het zegt echter wel wat dat er in de Keltische talen anderszins geen spoor van deze wortel lijkt te zijn.

Besluit
Toen er tegen het einde van de Romeinse Tijd (wederom) grote groepen Germanen zoals de Franken en Langobarden zuidwaarts trokken om zich daar voorgoed te vestigen namen zij hun taal en gebruiken mee. Hoewel zij uiteindelijk opgingen in de talrijkere plaatselijke bevolking lieten zij veel sporen achter, waaronder de meest basale woorden, zoals Frans nord, est, sud en ouest en ook blanc, brun, gris en fauve. Gezien deze achtergrond, gezien de mogelijke duidingen en gezien hun vroegste voorkomen in Germaanse omgevingen, lijken ook woorden als *maskō, *maskarōn en *maskalaz ooit uit het noorden meegenomen te zijn.

Hoe dan ook, mede uit woordvorsingen als deze blijkt dat het zwart smeren van het gezicht om de doden en boze geesten mee uit te beelden iets zeer ouds is, waarschijnlijk vele duizenden jaren. Op het Germaanse vasteland heeft dit al die tijd kunnen overleven, zodat we nu nog beschikken over de Zwarte Piet in de Lage Landen, de Houseker in Luxemburg, Knecht Ruprecht in Duitsland en de Schmutzli in Zwitserland. Maar ook daarbuiten heeft deze verschijning zich kunnen handhaven, zoals de Hadji Firoez in Iran, een van oorsprong Indo-Europees land. Het zou dan ook buitengewoon jammer zijn als men besluit de Zwarte Piet te veranderen in een Kleurenpiet of Roetpiet. Vanuit volkskundig opzicht is het beter om hem van het kroeshaar, de rode lippen en de oorring te ontdoen, zijn olijke, bonte pagepakje in te ruilen voor een tijdloze, matte mantel en van hem weer een ernstige, angstaanjagende deelnemer aan de Wilde Jacht te maken – de échte Zwarte Piet.

Noot
Dit stuk is sinds de eerste verschijning herzien: enige al te taalkundige verdieping is verwijderd en een nieuwe duiding is toegevoegd.

8 gedachtes over “Roet, maskers en geesten

  1. Een interessant verhaal volgepakt met verwijzingen naar andere themas. Elk onderwerp dat u aanroerd zou een artikel op zich kunnen zijn. Mijn oog viel op mǫsmi, mǫsni Oudnoors voor ‘beer’. Berserkers transformeerden zichzelf van aards persoon tot en krijger in extase. Een transformatie die ook plaats vindt bij het dragen van een masker. Maskers behoren tot een van de oudste voorwerpen door mensen geproducerd.

    Stamt de naam van de rivier Maas ook af van *maskō ? Ik dacht daarbij aan de rivier geest de Nekker die soms als een zwarte monster omschreven wordt.

    1. De stroomnaam Maas is, mede gezien de vormen Oudhoogduits Masa en Oudengels Masu, de voortzetting van Oudgermaans *Masō, en die op diens beurt van ouder, voor-Germaans *Mosā. De verdere herkomst is helaas duister, maar ik zie verbinding met de mask-woorden in elk geval niet zitten.

      Overigens heb ik het stuk herzien. De verwijzingen naar de groep van Oudnoords mǫsmi, mǫsni ‘beer’ heb ik weggehaald, mede omdat ik die in een komend stuk nog ga bespreken. In ruil daarvoor heb ik een extra duiding (ook van eigen hand) toegevoegd.

    1. Dat is nou net het tragische punt.
      Door de christelijke “verkrachting” van ons volksgeloof is van deze “dodenheerschare” niets meer over gebleven dan een bont en blauwe clown met wat donker smeersel op z’n smoel, en die willen ze nu verbieden, snap je het nog?? Het is inderdaad om te huilen zo ironisch. T_T

      1. Ach ja, het Germaanse volksgeloof heeft ook weer pre-indo-europese geloven verdrongen. Als we ons daar nog druk om moeten gaan maken 😉

  2. Dat weet ik zo net nog niet, de Germaanse taal zou een niet aan PIE gerelateerde “wortel” of sub-straat hebben dit vermoed ik dan ook van de betrekkelijke cultuur, traditie of religie. een taal, ducht mij, is makkelijker te ondermijnen dan een cultuur, traditie of religie, een taal lijkt mij iets subjectiefs terwijl die anderen een volk maak, vormt en verbind. Ik heb al eens geopperd dat Germaans een “contact” of handels taal zou kunnen zijn waarin de taal van de “ouderen” met PIE werd aangevuld en we nu Germaans noemen, dit zelfde voor de cultuur, traditie of religie. Maar ik weet natuurlijk ook niet naar welke goden de mensen van de Trechterbekercultuur beden of hun feesten aan toe wezen.

    Ik zeg ook niet dat men zich er “te” druk om moet maken, maar ik vind het wel degelijk erg lachwekkend vreemd dat een symbool van christelijke onderwerping nú ineens wel als discriminatie of als ongepaste spot en hoon gezien dient te worden.

Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.