Húgo

In de vierde eeuw na Christus verspreiden talloze groepen Franken en andere Germanen zich als roedels vanuit het noorden en oosten over het oude Gallië. Hoewel dat rijke land aanvankelijk nog onder het gezag van Rome valt, stichten ze er binnen afzienbare tijd hun eigen koninkrijken, die onder de vorst Chlodovech omtrent het jaar 500 worden verenigd tot één Frankrijk. Ze snuiven Romeinse beschaving op, maar nemen ook hun eigen taal en zeden mee, waaronder de wolfse naam Húgo.

Menig Frankisch edelman heette Húgo, indertijd uitgesproken als HOE-go. In de vroeg 11e eeuwse Jaarboeken van Quedlinburg lezen we dat Chlodovech een zoon genaamd Theodoric had verwekt bij een bijzit en dat Hugo Theodoricus iste dicitur, id est Francus, quia olim omnes Franci Hugones vocabantur a suo quondam duce Hugone (‘deze Theodoric heet Hugo, dat is “de Frank”, omdat vroeger alle Franken Hugones werden genoemd, naar een wisse leider Hugo’). In een iets oudere bron, de laat 10e eeuwse Saksengeschiedenis van Widukund van Corvey, is het kennelijk Chlodovech zelf die Huga heet. Die -a is opmerkelijk, want mannelijke namen eindigend op -a waren vooral kenmerkend voor het Oudfries en Oudengels.

Mede op grond van enige klankovereenkomst zijn de Húgas ook wel in verband gebracht—soms vereenzelvigd—met een Germaanse stam die in Romeinse bronnen de Chauci werd genoemd, een latinisering van Oudgermaans *Hauhōz ‘Hogen’. Taalkundig en geschiedkundig is verband tussen de twee echter twijfelachtig.

In de Oudengelse overlevering komt de naam ook voor, in verwijzing naar een afzonderlijke stam of geslacht. De dichter Cynewulf verhaalt omtrent 800 in zijn werk Elene dat het onder meer de Franken en Húgas waren die eens tegen keizer Constantijn ten strijde trokken. En in het oudere, grootse gedicht Béowulf vertelt de gelijknamige held dat hij ooit in de strijd het leven heeft genomen van ene Dæghrefn, de kampioen der Húgas. Béowulf voegt eraan toe dat Dæghrefn daardoor diens ringhemd niet meer naar de Friese koning kon brengen. Wellicht dan waren de Húgas/Hugones een van oorsprong Fries onderdeel van de Franken, die immers waren ontstaan als verband van Germaanse stammen en geslachten in het wijdere Rijnland. Dat zou ook de reeds opgemerkte -a van de vorm Huga verhelderen. (Zie tevens noot.)

In het Nederlandse taalgebied veranderde Húgo klankwettig in Huige, Huig, al is deze vorm al enige tijd aan het uitsterven en voornamelijk te vinden in achternamen—eigenlijk versteende vadersnamen—als Huigen ‘(zoon) van Huige’ en Huigens (verkort uit Huigenzoon). In Saksische streken is de klankontwikkeling tot -ui- uitgebleven en hebben die achternamen vormen als Hoegen en Hugen. Onderwijl is de oudere vorm Hugo, zij het inmiddels uitgesproken als HU-go, al die tijd in gebruik gebleven, ook door Franse invloed, en juist de laatste jaren zeer geliefd geworden.

Zelf is Húgo de Oudnederlandse oftewel Oudfrankische voortzetting van Oudgermaans *Hūgō. Volgens enkele naslagwerken, zoals het bekende Prisma Voornamen, gaat het hier om een afleiding van Oudgermaans *hugiz ‘zin, geest’ (of een koosvorm van een tweestammige naam die daar ooit mee begon), een woord dat los voortleeft als onder meer Nederlands heug in de uitdrukking tegen heug en meug. Die duiding is wat te gemakkelijk, want de u van *Hūgō was lang en die van *hugiz kort. Vandaar immers ook hedendaags Huige tegenover heug.

Nee, *Hūgō hoort ten eerste bij het werkwoord *hūgēną, de voorloper van onder meer Drents, Gronings hoegen, hugen ‘verlangend loeren, smachten, schooien’. Kinderen hoegen of hugen op de snoeptrommel, bijvoorbeeld. En men hoegt of huugt op iets (of iemand) zoals een hond op een zieke koe, volgens een oude zegswijze in Drenthe en Groningen. De algemeen Nederlandse vorm zou overigens huigen luiden.

Dit *hūgēną met lange u stond naast *hugēną met korte u, een werkwoord dat zich ontwikkelde tot onder meer 16e eeuws Nederlands hugghen ‘gadeslaan, beschouwen’ en Nederlands heugen ‘in de herinnering voortleven’, voorheen ‘aan iets denken, zinnen op, verlangen’. Verwant is oostelijk Middelnederlands hugge ‘afgunst, naijver’ alsmede het hierboven genoemde *hugiz, heug ‘zin’. Het geheel is terug te voeren op de onbeklemtoonde vorm van de Indo-Europese wortel *keḱ- ‘zien, beschouwen’.

húgo2Oudnederlands Húgo, Nederlands Huige is dus zoveel als ‘zinnende’, gelijk een hond die het op een zieke koe heeft gemunt, een wolf op een weerloos schaap, of een Frank op have en goed van verweekte Galliërs. Dit is geheel in lijn met onschuldige Germaanse namen als Gandulf ‘verlangende wolf’, Grádulf ‘hongerwolf’, Frikkio ‘gretige’ en ook die van Óðins wolven: Geri ‘begerige’ en Freki ‘gretige’. Voor de Germanen van weleer was de krijger meest als een wolf, steeds jagend en rovend, en zijn mannenbond als de roedel waarin de buit verdeeld werd.

Noot
De westelijken der Franken blijken wel vaker van Friesachtige aard. Sommige hunner namen toonden de voor het Fries en Engels kenmerkende ontwikkeling van Oudgermaans *-an- (vóór *h, *s of ) langs *-on- tot een lange -ō-. Vandaar *gans ‘gans’ langs *gons tot gōs in zowel Oudfries als Oudengels. En zo ook *hlanþō ‘buit, roof’ langs *hlonþu tot Oudengels hlōþ en het eerste lid van *Hlōþaweh, beter bekend in de latinisering Chlodovech. Daarnaast ontwikkelde de afleiding *hlanþijō ‘rover’ (anderszins voortgezet als Oudnoords hlenni) zich langs *hlonþijō tot *hlōþijo, oftewel Chlodio, de naam van een vroeg vijfde eeuwse Frankische krijgsheer.
Beeld
Eerste wolf door Alison Day. Enige rechten voorbehouden. Tweede wolf door Mel. Enige rechten voorbehouden.

Verwijzingen

Goffart, W., “Hetware and Hugas: Datable Anachronisms in Beowulf”, in The Dating of Beowulf (Toronto, 1997)

Kocks, G.H., Woordenboek van de Drentse dialecten, 1e deel A–L (Assen, 1996)

Kroonen, G., Etymological Dictionary of Proto-Germanic (Leiden, 2013)

Laan, K. ter, Nieuw Groninger woordenboek, tweede druk (Groningen, 1989)

Quak, A. & J.M. van der Horst, Inleiding Oudnederlands (Leuven, 2002)

Rix, H. e.a., Lexikon der indogermanischen Verben, 2. Auflage (Wiesbaden, 2001)

Schaar, J. van der, Prisma Voornamen, bewerkt door D. Gerritzen (Utrecht, 2002)

Vries, J. de, Altnordisches etymologisches Wörterbuch (Leiden, 1962)

27 gedachtes over “Húgo

  1. Heerlijk om te lezen. Ik heb mijn zoontje van vijf Hugo genoemd. Deze link zal ik opslaan voor als hij ooit over de herkomst van namen leert.

    Groetjes
    Lien

    1. Ik wil bijna zeggen: laat hem zijn naam waarmaken en later vrolijk op rooftocht gaan. Maar in deze tijd is het beter op andere dingen te zinnen.

    2. Beste Olivier, Bedankt voor je heldere uitleg. Ik zoek zelf naar de afkomst van een riddermatig geslacht Heuck van Avesaet, voortkomend van de Heren van Avesaet (Vosch van Avesaet) Mogelijk een van oorsprong Frankisch ministerialen-geslacht Denk jij, dat in overeenstemming met mijn gegevens, dit een zijtak zou kunnen zijn waarvan de eerstgenoemde Hugo heet? Die inlasmogelijkheid bestaat in hun genealogie, en is voor mij althans, niet ondenkbaar. Graag je mening, merci voor de moeite,
      Harry

      1. Beste Harry,

        Nee, de klanken komen niet overeen. De -eu- van Heuck kan geen voortzetting zijn van de lange -ū- van *Hūgō/Húgo, noch de -k- van de -g-.

        Wellicht is Heuck hetzelfde woord als Middelnederlands heucke, hueycke, hoyke enz., de voorloper van Nederlands huik ‘soort kapmantel’. Dan zou het oorspronkelijk een bijnaam zijn geweest.

        Of anders Middelnederlands *heuc, huec, een nevenvorm met i-umlaut van hoec ‘hoek; schuilhoek; streek, oord’, zoals nog overleeft in Twents heuk naast hook.

        Of Middelnederlands *heuke, hueke, met i-umlaut naast hoeke ‘bok, bokje’.

        Mogelijk is ook verband met Antwerps heukel ‘(hooi)hoopje’, verwant aan o.a. Drents hok ‘zes/acht schoven hooi tezamen’ en hoog.

        En ten slotte nog verouderd Gelders heukel ‘hulst’, dat wel van dezelfde wortel komt als Gotisch hōha ‘ploeg’ (eigenlijk ‘scherpe tak’), Oudindisch śā́khā- ‘tak, twijg’ en Armeens cʿakʿ ‘doornige plant; eg’.

        Groeten,
        Olivier

      2. Beste Olivier,

        Hartelijk bedankt voor je antwoord. Indirect,..ik zal er binnen de lijnen van deze discussie verder niet op in gaan, ben je mij hiermee zeker van dienst geweest. Hierdoor meer mogelijkheden ontdekt voor mijn zoektocht. Hulp was bruikbaar en waardevol. Plezierig dat je tijd voor mij wilde nemen.

        Met vriendelijke groeten, en mijn positieve waardering

        Harry

    1. Meegebracht naar Gallië, meegenomen uit hun oude streek, dacht ik zo. Hoe dan ook wordt meenemen in mijn omgeving vrij losjes gebruikt.

  2. Dank weer Olivier voor de heldere duiding! Dat plaatst een rondtocht door het zomerse Humsterland (mogelijk) weer in een heel nieuw daglicht…

  3. Als ik het goed lees is Hlōþaweh de westelijke (Salisch?)Oudfrankische naam voor Clodovech. Ik meende dat de Oudfrankische naam Hlūdawīg of Hlōdowig is (samenstelling van luid/ beroemd met strijd/ oorlog). Of is dit oostelijk (Ripuarisch) Oudfrankisch?

    1. Er komt veel bij kijken:

      De latiniseringen Chlodovichus, Chlodovechus en Chlodoveus alsmede de hellenisering Khlōthoaîos (hier voor het gemak even getranslitereerd) wijzen vrij duidelijk op een oorspronkelijke naam *Hlōþawih/*Hlōþaweh, met een die stemhebbend aan het worden was. Vandaar de Latijnse spelling met d.

      Dat het eerste lid *hlōþ ‘buit, roof’ was en niet een *hlod ‘beroemd’ (overigens van Oudgermaans *hludaz, niet *hlūdaz), blijkt uit de hellenisering met lange o, ook van andere Frankische namen zoals Khlōthários en Khlōthomēros, en uit het voorkomen van de naam Chlodio, die duidelijk een weergave van de afleiding *Hlōþijō ‘rover’ is en aangeeft dat het grondwoord geliefd was bij de Frankische edelen.

      Het tweede lid *wih/*weh is de voortzetting van Oudgermaans *wihaz/*wehaz ‘strijdend; strijder’. De vorm met -e- is jonger en ontstaan door a-mutatie. Verwant, en met dezelfde betekenis, was de naamstam *wīg, van Oudgermaans *wīgaz.

      Wel moet *Hlōþawih/*Hlōþaweh al vroeg vermangeld zijn in de overlevering, met verwisseling van naamstammen. Dus bijvoorbeeld *wīg in stede van *wih/*weh. Zo is Duits Ludwig een niet helemaal zuivere voortzetting van de oorspronkelijke naam.

      1. Heel veel dank. Fijn dat er iemand is die kan uitleggen hoe het zit.

      2. Mijn genoegen. Zie trouwens ook de opmerkingen onder lod- bij Lodewijk op de Nederlandse Voornamenbank.

        (Overigens is de vorm Lodewijk langs verbasteringen en latiniseringen tot ons gekomen en dus ook geen zuivere voortzetting van *Hlōþawih/*Hlōþaweh.)

      3. Zo te zien wordt daar ook geen onderscheid gemaakt tussen *hluda- ‘beroemd’ met korte u en *hlūda- met lange u (> Nederlands luid). Maar het waren echt twee verschillende woorden.

    1. Het Germaans had verschillende klassen *-jan-werkwoorden, waarbij het achtervoegsel van verscheidene oorsprongen in het Proto-Indo-Europees is. Soms rechtstreeks van de wortel, dus niet altijd afleiding.

      Hier hebben we te maken met een oorspronkelijk statief werkwoord, gekenmerkt door een onregelmatige vervoeging met afwisselend *-j- en *-ai-. Bekend voorbeeld is *habēną, met 1p. sg. *habjō, 2p. sg. *habaisi, 3p. sg. *habaiþi enz. Dit werd op verschillende wijzen gelijkgetrokken in de dochtertalen. In sommige streken *habj-, in andere *habai- enz. Vandaar Nederlands hebben tegenover Duits haben en Engels have (maar Oudengels habban).

      Zo werd ook het oorspronkelijke *hugēną per streek gelijkgetrokken tot *hugj- dan wel *hugai- en vervolgens heringedeeld bij andere klassen, dus *hugjaną en *hugōną, en soms nog *hugēną.

      1. Het Fries gebruikt de -jan-werkwoorden nog steeds. Bijv. bezuinigen in het Fries heet besunigjen, afgeleid van zuinig. Zoeken in het Fries heet sykjen, daar herken ik het Protogermaanse werkwoord sokjan in.

        In het Nederlands komen we de -jan-werkwoorden nog tegen in werkwoorden als strooien, gooien, aaien, zaaien, enz. En te herkennen aan de umlaut en de verdubbeling van medeklinkers in werkwoorden als zetten (satjan), strekken (strakjan), enz.

        Komen we -jan-werkwoorden ook in het Latijn en Grieks tegen? Ik herken wel in Sapiens van Homo Sapiens wel het Protogermaaans Safjan (beseffen) in.

      2. In de regel zijn Friese -je-werkwoorden voortzettingen van *-ōjan- en (gebeurlijk) *-ēn-werkwoorden, niet *-jan-. Voorbeeld: Fries freegje < Oudfries frêgia < Oudgermaans *frēgōjaną.

        Fries sykje is een geval apart. Daar lijkt sprake van een latere omvorming tot een -je-werkwoord. Daar wijzen ook de enige overgeleverde Oudfriese vormen op: séka en sétsa, van Oudgermaans *sōkijaną.

        Verder is zaaien van oorsprong geen echt *-jan-werkwoord, maar de voortzetting van Oudgermaans *sēaną. De ruimte tussen de klinkers werd opgevuld met een halfklinker: op het Germaanse vasteland een /j/, in de ontwikkeling van het Engels een /w/. Vandaar Oudengels sáwan, Engels to sow.

  4. “Verder is zaaien van oorsprong geen echt *-jan-werkwoord, maar de voortzetting van Oudgermaans *sēaną. De ruimte tussen de klinkers werd opgevuld met een halfklinker: op het Germaanse vasteland een /j/, in de ontwikkeling van het Engels een /w/. Vandaar Oudengels sáwan, Engels to so”

    Dat kun je ook zien aan het woord tawido in dat zinnetje “Ek hlewagastiz holtijaz horna tawido” in de Gallehushoorns. Tawido is de verleden tijd van het werkwoord * taujan, welke in het Nederlands tooien is.

    1. Niet echt, want in *tawidǭ ‘ik maakte (gereed)’ is de /w/ niet ingelast maar oorspronkelijk dezelfde klank als de /u/ in de onbepaalde wijs *taujaną ‘(gereed) maken’. Het lag aan de aangrenzende klanken of de klank een halfklinker dan wel een klinker was. Om dezelfde reden wisselen /i/ en /j/ elkaar af.

      Vergelijk andersom de ontwikkeling van *falwaz ‘vaal’ tot Oudnederlands falu. Door het afslijten van de uitgang *-az werd de halfklinker /w/ een klinker /u/.

      1. Was de -u- in de Protogermaanse tweeklank -eu- (Gotisch -iu-, Oudhoogduits -io- en Oudengels -eo-) dan ook een halfklinker? Deze tweeklank is bekend van de sterke werkwoorden in de tweede klasse en in woorden als diep.

      2. Nee, en de spelling (te weten geen *w) verraadt het al.

  5. Ik heb wat moeite met “Húgas/Hugones een van oorsprong Fries onderdeel van de Franken”.

    Ik had altijd gedacht dat Hugones de Chauken zijn. En overigens de Hetware de Chattuarii.

    Groeten, Lolke Stelwagen

    1. Ja, de Hugones en Chauci zijn vereenzelvigd, maar er valt eigenlijk vrij weinig voor te zeggen. De naamsovereenkomst is oppervlakkig. Ondertussen wordt er in Béowulf een duidelijk verband gelegd tussen de Húgas en de Friezen, in een tijdperk vóór de noordwaartse uitbreiding van de Franken, terwijl elders de Hugones duidelijk geacht werden tot de kern van de Franken te behoren.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.