Reuzen, rotsen en stenen

Tijdens de vroege middeleeuwen bestond in Engeland het geloof dat menig stenen bouwwerk gemaakt was door een soort reuzen genaamd entas. In meerdere gedichten heetten Romeinse ruïnes die in het Britse landschap lagen enta geweorc, het ‘werk der enten’. Volgens de bekende geleerde Ælfríc waren zij zelfs de oprichters van de Toren van Babel na de zondvloed. Maar ook de bijbelse Goliath en de buitengewoon sterke, goddelijke held Hercules werden in Engelse vertalingen een ent genoemd. Mythen en sagen over dit bijzondere entengeslacht ontbreken, dus een beschouwing van het woord is welkom.

Middenaarde

J.R.R. Tolkien, een gezag in alles Germaans, nam de naam van deze reuzen en gaf hem aan wezens van zijn eigen verbeelding in The Lord of the Rings. Zijn Ents zijn goedaardige, rijzige wezens die al zo lang bomen hoeden dat ze er op zijn gaan lijken. Ze zijn allen mannelijk, want de zogeheten Entwives zijn al eeuwen zoek. En hoewel slaperig en traag beschikken ze over een geweldige kracht, die te meer blijkt wanneer ze de zuidermuren van het kwade bolwerk Isengard tot puin verpulveren, ten dele uit wraak voor het omhakken van zo vele van hun getakte vrienden.

De echte enten van weleer hadden evenwel niets met bomen te maken. Ook de overeenkomst met Nederlands ent ‘overgezette loot’ is slechts toeval. Tolkien zelf schreef in 1955 in een brief aan de dichter W.H. Auden dat de entas van de Oudengelse overlevering een connexion with stone (‘verband met steen’) hebben. Dat is goed om te onthouden.

Bovenmenselijke kracht

Dat reuzen verantwoordelijk waren voor grote werken van steen was geen zeldzame gedachte in vroegere tijden. Volgens het 13e eeuwse verhaal Gylfaginning van de IJslandse geleerde Snorri Sturluson werd de godenwereld Ásgarðr van muren voorzien door een reus. Die versleepte hiervoor vele grjót ‘stenen’ en stór bjǫrg ‘grote rotsblokken’ met behulp van zijn hengst Svaðilfari, de latere vader van Óðins achtbenige ros Sleipnir.

Evenzo verzekert Saxo Grammaticus in zijn 12e eeuwse Gesta Danorum ‘Daden der Denen’ zijn lezers dat de Deense landen door reuzen zijn gevormd, getuigen de eximiē magnitūdinis saxa ‘stenen van uitzonderlijke omvang’ die op de grafheuvels en holen der ouden zijn bevestigd. (In Nederland noemen we dergelijke bouwsels hunebedden, waarin hune een oud, Saksisch woord voor ‘reus’ is.) Saxo wijst ook op de grote rotsblokken die bovenop sommige bergen liggen en die er alleen met bovenmenselijke kracht naartoe getild kunnen zijn. Wel geeft hij ruiterlijk toe dat de overlevering spaarzaam is omtrent het bestaan van zulke reuzen of uitzonderlijk sterke mannen sinds de zondvloed.

Enten elders

Hoewel er alleen in Engeland duidelijk bewijs is van een oude voorstelling omtrent entas als steenbouwende reuzen, lijken er wel sporen van de naam te vinden in de overlevering op het Germaanse vasteland. Met de kennis dat Germaans *-nt- zich in de regel ontwikkelde tot Hoogduits -nz-, konden woordkundigen al vroeg verband leggen met Oudhoogduits enz, enzi in eigennamen als Enzo, Enzi, Encibold (met c net als z voor /ts/), Enzinchint (met chint ‘kind’), Enziman en Enziwîb (met wîb ‘wijf, vrouw’). Die laatste samenstelling is opmerkelijk, want de rechtstreekse Duitse evenknie van Entwives, de naam die Tolkien gaf aan de verloren vrouwen van zijn boomachtige Ents. Gezien zijn uitzonderlijke geleerdheid en kennis op dit gebied kan dat geen toeval zijn.

Een aanwijzing dat Oudhoogduits enz, enzi inderdaad de evenknie van Oudengels ent was, en dus ook eenzelfde betekenis had, werd gegeven door de bekende Duitse taalkundige Jacob Grimm. Hij wees op het bestaan van Beiers Enz- in Enzmann, Enzkerl en Enzio, allen ‘reusachtige vent’. Daarnaast bestaat of bestond er in Beieren het bijvoeglijke naamwoord enzerisch, enterisch ‘reusachtig’. (Germaans *-nt- kon in het Hoogduits -nt- blijven wanneer er een r volgde, zoals in Winter. De vorm enzerisch heeft onder invloed van het grondwoord Enz alsnog een z.)

Tot zover gaan de meeste beschouwingen van ent, met de gebruikelijke slotsom dat de verbanden onzeker zijn. En dat is jammer, want kennelijk heeft bijna niemand in dit kader een blik geworpen in het doorwrochte, lijvige Wörterbuch der schweizerdeutschen Sprache (beter bekend als Schweizerisches Idiotikon). Daarin vinden we, gezien het reeds vastgestelde verband tussen enten en steen, twee uiterst belangrijke woorden. Ten eerste is er Enz ‘ertsklomp die net uit de mijnen is gekomen’, ten tweede Enzi (ook gespeld als Änzi) ‘top van een grensberg’. In het bijzonder gaat het om Romooserenzi, Hergiswilerenzi, Luthernenzi en Hochenzi, allen uitlopers van de Napf, de berg die de kantons Bern en Luzern van elkaar scheidt.

Hierbij wordt tevens gewag gemaakt van het naburige Enziloch (ook Änziloch), een gevaarlijke diepe kloof waarin de weermakende Enzimannen rondspoken volgens de plaatselijke sage. Het zijn de onzalige geesten van mannen die ooit verdreven zijn als straf voor hun misdaden. In The Lord of the Rings vinden we net zo’n schare, met namen als the Dead Men of Dunharrow en the Shadow Host. De makers van het woordenboek knopen vanzelfsprekend aan bij Oudengels ent en Oudhoogduits enz, enzi (o.a. in Enziman!) en twijfelen er niet aan dat de Zwitserse Enzimannen oorspronkelijk een soort van reuzen waren. Wat dat betreft is het belangrijk te vermelden dat Grimm ook wees op Enzenberc, de middeleeuwse naam die inmiddels is verbasterd tot Inselsberg, voluit Großer Inselsberg. Het is een van de hoogste plekken van het Thüringer Wald.

Grondwoord
De i maakte dat de oorspronkelijke a een e werd in de dochtertalen, in een historisch proces dat i-umlaut heet. Vergelijk de ontwikkeling van Oudgermaans *langijaną ‘lang worden of maken’ tot Oudengels lengan en Oudhoogduits lengen. Een grondvorm met *ent- is niet mogelijk, want zou reeds in het Oudgermaans klankwettig in *int- veranderd zijn.

Toch, in zowel betekenis als geslacht liggen Zwitsers Enz ‘ertsklomp’ (onzijdig) en Enzi ‘bergtop’ (vroeger onzijdig, later ook mannelijk en vrouwelijk) nog op enige afstand van Oudengels ent ‘steenbouwende reus’ (mannelijk). Dit verschil kan verklaard worden door voor het Oudgermaans enerzijds uit te gaan van een onzijdig grondwoord *antaz ‘steen, rots’ (verbogen *antiz-), een zogenaamde s-stam, en anderzijds een mannelijke afleiding *antijaz ‘de door steen of rots gekenmerkte’, in dit geval een ‘steenreus, rotsreus’. Diens meervoud *antijōz werd klankwettig Oudengels entas, waarbij vervolgens het enkelvoud ent kon ontstaan, in stede van het te verwachten ente.

Verder bewijs voor het bestaan van *antaz ‘steen, rots’ ligge in Gronings aantje (vergelijk de rekking van kaant ‘kant’), dat alleen voorkomt in aantje schaiten (‘schieten’) en aantjen, de namen van een alom bekend knikkerspel waarbij drie knikkers in een driehoek worden gelegd en een vierde er bovenop. Het doel is om deze omver te knikkeren. Dit aantje zou ‘knikker’ kunnen betekenen en is in elk geval een verkleinwoord. Mogelijk is de oudere betekenis dan ‘steentje, keitje’. Een ander verkleinwoord, *antilaz, ligge ten grondslag aan verouderd Fries entel ‘keutel’. Vergelijk hoe keutel zelf ter verkleining is van koot ‘beentje, bikkel’, vroeger ook ‘kei’.

Toebehorende vormen zonder i-umlaut zijn mogelijk de Oudengelse naam Anta in de oordnamen Antan hláw ‘grafheuvel van Anta’ (vergelijk Enta hléw ‘grafheuvel der enten’) en Antinghám ‘heem van Anta’, alsmede de Oudhoogduitse namen Anzo en Ancinc (lees Anzing).

Een s-stam *antaz ‘steen, rots’ (verbogen *antiz-) zou ook de anderszins overbodige r in Beiers enterisch, enzerisch verklaren, aangezien die de klankwettige voortzetting kan zijn van een Oudgermaanse *z tussen klinkers, zoals in de verbogen vormen. Vergelijk de ontwikkeling van Duits Kalb, meervoud Kälber uit Oudgermaans *kalbaz (verbogen *kalbiz-) en daarnaast een oude afleiding als kälberisch ‘kalfs, kalfachtig’.

Buiten het Germaans

Zelf zou *antaz als rechtstreekse voorloper gewestelijk/laat Indo-Europees *ond-os (verbogen *ond-es-) kunnen hebben. En net dat woord lijkt te hebben bestaan, getuige Middeliers ond ‘steen, rots’, een onzijdige s-stam. Mogelijke verwanten zijn Oudindisch ádri- ‘steen, rots, berg’, aangezien dat de voortzetting van *n̥d-ri- kan zijn, en Armeens antaṙ ‘bos’, omdat bosland vanouds vaak bergland is en omgekeerd.

Ten slotte zou een klinkerwisselende vorm *end- nog ten grondslag kunnen liggen aan Proto-Slavisch *ędrъ, de voorloper van onder meer Servo-Kroatisch jédar ‘stevig’, Bulgaars édăr ‘groot, sterk’ en Oudkerkslavisch ędri ‘snel’. Dat dit woord oorspronkelijk ‘hard’ betekende blijkt uit de verzelfstandiging *ędrò, vanwaar Servo-Kroatisch jédro ‘pit, kern’, Bulgaars jedró ‘pit’ en Russisch jadró ‘pit, kern; kanonskogel, zware ijzeren bal’.

Besluit

Wie een fraai staaltje entenwerk wil zien, van het soort dat Saxo Grammaticus als ontegenzeggelijk bewijs zag, bezoeke de Käste, die merkwaardige steenstapels hoog in de Harz.

Noot
Volgens keltoloog Ranko Matasović is Middeliers ond ‘steen, rots’, met gebruikelijk Keltisch verlies van p- aan het begin van woorden, afkomstig van *pond-os en daarmee de evenknie van Latijn pondus ‘gewicht’. Het zijn beide s-stammen, maar de betekenissen liggen nog tamelijk ver uiteen. Bovendien ziet Michiel de Vaan in Latijn pondus eerder een vervorming van een ouer *pend-os, waardoor de vereenzelviging met Middeliers ond niet te handhaven is.

Bij gebrek aan aanknopingspunten heeft Bernard Mees voorgesteld dat Oudengels ent is afgeleid uit entisc ‘reusachtig, der reuzen’, in stede van andersom, en dat dat een verbastering is van Latijn antiquus ‘uit oude tijd’. Deze duiding is weinig aannemelijk.

Beeld
Genomen door Jacopo. Enige rechten voorbehouden.
Verwijzingen

Bishop, C., “Þyrs, ent, eoten, gigans – Anglo-Saxon Ontologies of ‘Giant’”, in Neuphilologische Mitteilungen, 107(3) (2006), blz. 259-70

Carpenter, H., The Letters of J.R.R. Tolkien (New York, 2000)

Derksen, R., Etymological Dictionary of the Slavic Inherited Lexicon (Leiden, 2008)

Elton, O. en F. York Powell, The First Nine Books of the Danish History of Saxo Grammaticus (Londen, 1894)

Förstemann, E., Altdeutsches namenbuch (Bonn, 1900)

Grimm, J., Deutsche Mythologie (Darmstadt, 1965)

Grimm, J. & W., Deutsches Wörterbuch, 16 Bde. in 32 Teilbänden (Leipzig, 1854-1961)

Holder, A., Saxonis Grammatici Gesta Danorum (Straatsburg, 1886)

INL, Woordenboek der Nederlandsche Taal (webuitgave)

Jente, R., Die mythologischen Ausdrücke im altenglischen Wortschatz (Heidelberg, 1921)

Laan, K. ter, Nieuw Groninger Woordenboek, 2e druk (Groningen, 1989)

Lütolf, A., Sagen, Bräuche, Legenden aus den fünf Orten, Lucern, Uri, Schwiz, Unterwalden und Zug (Luzern, 1865)

Martirosyan, H.K., Etymological Dictionary of the Armenian Inherited Lexicon (Leiden, 2009)

Matasović, R., Etymological Dictionary of Proto-Celtic (Leiden, 2009)

Mees, B., “Of Ettins and Ents”, in English Studies, Vol. 96, No. 6 (2015), blz. 611-8

Pokorny, J., Indogermanisches etymologisches Wörterbuch (Bern, 1959)

Searle, W.G., Onomasticon Anglo-Saxonicum (Cambridge, 1897)

Schmeller, J.A., Bayerisches Wörterbuch (Cotta, 1827)

Staub, F. e.a., Schweizerisches Idiotikon (Frauenfeld, 1881-nu)

Tolkien, J.R.R., The Lord of the Rings (Londen, 1995)

Vaan, M. de, Etymological Dictionary of Latin and the other Italic Languages (Leiden, 2008)

Vasmer, M., Russisches Etymologisches Wörterbuch (Heidelberg, 1950-1958)

13 gedachtes over “Reuzen, rotsen en stenen

  1. Ik vind het mooi om te lezen. Ik kan me goed voorstellen dat ze in bergen reuzen zagen.
    Ik was op de Canarische eilanden en aan de eind van de bergrug waar we vanuit onze woning op kijke zag je heel goed een liggende reuzenkop.

    1. En zelfs bij gebrek aan mensvormige rotsen: in Japan wordt tot op de dag van vandaag de bekende berg Fuji vereerd als een kami, een oergeest in het gindse volksgeloof shintō.

  2. Ik moest bij ‘enz’meteen denken aan de schrijver Hans Magnus Enzensberger, maar ook aan Erzgebirge( verderop ligt grappig genoeg het Riesengebirge) en Externsteine.
    Zouden Erzgebirge en Externsteine ook afgeleid zijn van ‘enz’? Of ligt het anders.
    Idem het Saksische ‘hune’. Is er een relatie met het volk van de Hunnen? Of is Hunnen toch afgeleid van het Chinese Xiōngnú?
    Hier in Nijmegen heb je ook Hunnerpark ( vroeger Hunerpark) en Hunnerberg. Ik neem aan dat deze namen ook afgeleid zijn van het Saksische ‘hune’.

    1. Enzensberger verwijze naar Enzensberg, een plaatsje in Beieren, vlakbij de Oostenrijkse grens. Ik kan de oudere vorm van Enzensberg nog niet achterhalen, maar er is inderdaad een goede kans dat ons woord erin schuilt.

      Ik begrijp dat het Erzgebirge zijn huidige naam betrekkelijk laat heeft gekregen, vanwege de vondst van Erz. Dat woord is overigens door het Nederlands ontleend als erts, al hadden we ooit onze eigen vorm: Oudnederlands arut, hetgeen nu art of aart zou luiden.

      Oudere vormen van Externsteine zijn Middelhoogduits Egesterenstein en Oudsaksisch Agisterstên. Het eerste lid lijkt zo op het eerste gezicht de evenknie van Middelnederlands egestre, Nederlands ekster. Eksters werden vroeger als onheilspellende vogels gezien. Dat past helemaal bij een plek die ongetwijfeld lang een heidense lading zal hebben gehad. Er zijn nog andere duidingen mogelijk voor Externsteine, maar verband met Enz e.d. is wel uit te sluiten.

      De oorsprong van hune ‘reus’ is moeilijk te beoordelen. Jan de Vries heeft er eens een lang stuk aan gewijd. Daaruit volgde dat het inderdaad inheems is, maar ooit is verhaspeld met de volksnaam Hunnen. Of die op zijn beurt van Xiōngnú komt… Ik durf het niet te zeggen.

  3. In de Oudengelse plaatsnaam Antan hláw wordt de persoonsnaam Anta zwak verbogen, ook wel de n-stam. Zelfstandige naamwoorden die met personen, lichaamsdelen en dieren te maken hebben, worden in diverse Germaanse talen zwak verbogen. Waar komt dat eigenlijk vandaan om personen, lichaamsdelen en dieren zwak te verbuigen?

    De s-stam in woorden als kalf, rund en lam, komen we die ook in het Latijn en het Grieks tegen? Als je woorden ziet als *Antaz en * Kalbaz zou je op het eerste gezicht aan de mannelijke a-stam denken, gezien de nominatiefuitgang -az. Geeft dat geen verwarring?

    1. De oorspronkelijke Indo-Europese n-stam lijkt vooral enkelheid en bepaling te hebben uitgedrukt, waardoor hij ook meteen geschikt was voor namen. Dus bijvoorbeeld naast Grieks platós ‘breed’ bestond Plátōn ‘de brede’ (zie de klemtoon wisselen!), naast Latijn nāsus ‘neus’ de bijnaam Nāsō, enz. Afwijkend zijn de geliefde dichterlijke tweestammige namen, die in de regel sterk verbogen werden, al werden hun koosvormen dan weer wel vaak zwak verbogen, d.w.z. n-stam.

      Bij mijn weten waren de meeste woorden voor lichaamsdelen geen n-stam. Wel kon er voor de lichaamsdelen waar de mens twee of meer heeft gemakkelijk een n-stam ontstaan, wanneer er een enkele van meerdere werd aangeduid. Vandaar Oudgermaans *auzōn ‘oor’ en *augōn ‘oog’. Anderzijds, genoeg van zulke ledematen waren en bleven sterk verbogen: *bainą, *fōts, *armaz, *handuz enz.

      Het is verder geen toeval dat in het Oudgermaans het zwak verbogen bijvoeglijke naamwoord een n-stam is. Er wordt immers naar een enkel, bepaald iets of iemand verwezen: bijvoorbeeld *se aldō hundaz ‘de oude hond’ in tegenstelling tot een andere hond. (In het mannelijke nominatief enkelvoud was de -n inmiddels afgesleten.)

      Oudgermaans *kalbaz, *hrinþaz/*hrunþaz en *lambaz hebben verwanten in andere Indo-Europese talen, maar geen rechtstreekse evenknieën. Dus dat ze in het Germaans s-stammen zijn is een eigen ontwikkeling. Het Germaans had veel s-stammen en de meeste ervan verwezen niet naar dieren.

      Ik denk dat het wel meeviel met de verwarring omtrent de uitgang *-az. Men had bij elk woord een hele verbuiging in het achterhoofd. Wel werden veel s-stammen gelijkgetrokken en anderszins hervormd. Zo werd bij het oude woord voor ‘overwinning’ de oorspronkelijke nominatief *segaz ingewisseld voor *segiz onder invloed van de verbogen vormen *segiz- (ouder *segez-). Vervolgens kon het opgevat worden als een i-stam *segiz (jonger *sigiz). Vandaar, na gebruikelijke verdere afslijting Oudnederlands *sigi, Middelnederlands sege (oostelijk nog sige), Nederlands zege.

    1. Dat kwam ik tegen in het WNT, waar ook verwezen wordt naar Kiliaan, die het bepaalt als fris. vetus. Zie ook de samenstellingen entelziek en schaapentel ‘heggenrank’ (met zijn keutelachtige bessen).

Laat een reactie achter op Olivier van Renswoude Reactie annuleren

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.