Er zijn weinig plekken waar ik liever ben dan daar waar het wild zijn gang kan gaan in mei op vochtige, veie grond, liefst glooiend en hellend, met bomen die ruim het licht doorlaten. Overal gedijt het dicht en groen: met mals gras en zaailingen; met netels en daslook; zevenblad, ereprijs en muur; kleefkruid, speenkruid, fluitenkruid, ga zo maar door. Gelukkig ken ik in mijn omgeving zulk noordelijk oerwoud. Het is een volheid vervat in het woord kruid.
Met kruid verwijzen we naar elk groen gewas waarvan de stengels niet houtig worden, en naar de daarvan gewonnen delen voor eten en genezing, ooit zelfs de toverkunst. Omdat die delen vanouds vermalen werden, vaak gedroogd, kon het woord ook slaan op poeder in het algemeen en vandaar tevens het plofse poeder voor vuurwapens. Er was in dat geval geen meervoud dat eraan herinnerde dat het woord een d heeft, waardoor de spelling nader tot de uitspraak staat: we schrijven (bus)kruit.
Maar laat ons vlug weer keren naar de groene wereld van het wild. Want er is ook de oude afleiding onkruid. Als we die vergelijken met kruid zelf is het verschil vooral of het gewas gewenst is of niet. In beide gevallen is het echter algauw een welig tieren, het dringen om een plek te midden van al het andere leven. En dat is een aanwijzing voor de oorsprong van het woord, of op zijn minst een nuttige waarneming.
De meeste woordenboeken hebben verrassend weinig over die oorsprong te zeggen gehad, behalve dat kruid samen met o.a. Fries krûd en Duits Kraut teruggaat op Oudgermaans *krūdą en dat dat wellicht ontleend is aan een niet-Indo-Europese taal of in de verte verwant aan Grieks brúō ‘zwellen, tieren’. Daarvan is de herkomst echter ook duister, dus met die aanknoping is er weinig opgeschoten.
Denkend over dit vraagstuk kwam ik tot een eenvoudige mogelijkheid die ook te vinden is bij de Nederlandse taalkundige Guus Kroonen. Dit *krūdą ware afgeleid van het oude werkwoord *krūdaną, voorloper van Middelnederlands cruden ‘dringen, duwen’ (Nederlands kruien) en Oudengels crúdan ‘dringen, duwen, drukken’ (Engels to crowd). Het is aldus een vernoeming naar het gedrang van deze stille wezens.
Het werkwoord zelf zal meer oorspronkelijk de zin van ‘opeenpakken’ gehad hebben, gezien de betekenissen van verwante woorden als Zwitsers chrotte ‘proppen’, Noors kroda ‘bij elkaar kruipen’ en krota ‘stollen, stremmen’ en Engels curd ‘wrongel, gestremde melk’ (ouder crud). De onderliggende wortel blijft nog wel onduidelijk, maar verband met het reeds genoemde Griekse woord valt niet uit te sluiten.
Met deze wetenschap zouden we eigenlijk alle gewassen wel kruid kunnen noemen, ook de struiken en bomen, daar die evengoed om een plek dringen tussen andere groeiers. Inderdaad heeft men dat hier en daar ook wel gedaan. De grote zeventiende-eeuwse dichter Constantijn Huygens bijvoorbeeld, vader van de beroemde geleerde Christiaan Huygens, had het welgesproken over kruyderen en dieren waar men nu flora en fauna pleegt te zeggen.
Doch zodra de zomer voorbij is en de kleinen weer verdwijnen lijken de struiken en bomen weer alle ruimte te hebben. Dan is er minder gedrang en zijn ze niet langer kruid te noemen. Dan is het wederom wachten op het volgende jaar, wanneer het leven weer losbarst tot groot genoegen van vele zielen die wandelen. Wat wonderlijk is het toch hoe alles maar verschijnt.
Inspirerende denkpiste. In het Brabants spreekt men over ‘ne kreute’, wanneer men een gedrongen persoon wil beschrijven die niet helemaal uitgegroeid is. Door het kabouterachtige uiterlijk van dergelijke personen dacht ik vroeger aan verwantschap met het Duitse ‘Kröte’, de pad, een dier dat gewoonlijk ook niet erg geroemd wordt omwille van zijn verblindende schoonheid. Het lijkt er ten andere op dat de herkomst van ‘Kröte’ nog niet bepaald zonneklaar is (een substraatwoord?), wie weet moet men zoeken in de richting van ‘onvolgroeid > vuil/vies’, een concept dat ergens met een taboe geassocieerd werd, het onreine? Hierbij aansluitend bestaat in het Zuiden het woord ‘krot’, wat gezegd wordt van zaken die van slechte kwaliteit zijn, brol/rommel/troep/prullen…bocht dus…en laat bocht nu in het Noorden ook gekend zijn als synoniem voor onkruid.
Waarachtig heb ik kreut met zijn nevenvorm krut op de lijst van Vergeten Woorden staan, en daarnaast de verwante afleiding kruit in min of meer dezelfde betekenis. We vinden daarvan zelfs evenknieën in het Engels en het IJslands. Ik veronderstel inderdaad ontwikkeling vanuit de zin van ‘opeengepakt, gedrongen’, daar het oorspronkelijke werkwoord zoveel als ‘opeenpakken, dringen’ betekende.
Duits Kröte is de evenknie van gewestelijk Nederlands krodde ‘pad’. Ik zou dan eerder zeggen: dat is ook te begrijpen vanuit ‘opeengepakt, gedrongen’ en anders vanuit ‘moeizaam voortgaand’ of iets dergelijks.
Ten slotte noem je krot ‘rommel e.d.’ met vergelijking van bocht ‘rommel; onkruid’. Wel, dat is een nevenvorm van krodde ‘onkruid’, in gebruik in noordelijke streken van Nederland!
Blij dat je nog even verwees naar die lijst van Vergeten Woorden, want zo zag ik terloops dat die ook ‘kuim(en)’ als ingang had. In het Brabants wordt dit werkwoord gebruikt wanneer we het ‘zachtjes jammeren van een hond’ willen beschrijven, uitgesproken ‘kjoemmer(e)n’, een frequentatief dus van ‘kuimen’. Die ‘j’ na de initiële ‘k’ hoeft niet te bevreemden, we zeggen ook ‘pjeid’ tegen een ‘paard’, ‘djeid’ voor een ‘haard’, ‘vjeis’ voor een ‘vaars’ en ‘mjeit’ i.p.v. ‘maart’.
Mijn kennis van het Brabants is bescheiden, dus ik vind het moeilijk te beoordelen, maar in bijvoorbeeld het woordenboek van het Asses wordt kjoemern ‘jammeren’ geduid als vorm van kommeren, niet kuimen. Daar valt wat voor te zeggen, want in dezelfde streektaal beantwoordt djoempeln ‘sukkelen’ wel aan dompelen.
Mooi stuk, Olivier, veel dank! Ik moest natuurlijk aan het Friese ‘kringe’ denken (sterk: krong, krongen), dat precies dezelfde betekenis heeft. Maar dat is misschien niet meer dan een variant van Nederlands ‘dringen’.
Kijk aan! Ook in sommige Hollandse en Zeeuwse streken—met Friese onderlaag—heeft kringen die betekenis, zie ik nu. Ik ga ervan uit dat dit komt door verhaspeling met het rijmende dringen, of in dit geval Oudfries thringa. Ze zijn verder wel in oorsprong te scheiden, kringen en dringen…
En er is natuurlijk nog onze ‘kruiwagen’ een krudewagen (in West-Vlaanderen een kortewagen/kordewagen/krodewagen) of ‘duw’wagen om wat makkelijker zwaardere zaken te vervoeren.
Juist, en de betekenis van kruien is in het algemeen Nederlands ook vernauwd tot ‘een kruiwagen voortduwen’.