Galmen des heidendoms in onze oordnamen

Stil draagt het landschap de sporen onzer voorouders, van tijden lang vervlogen, van hoge schoonheid en verzwegen wreedheid onder zon en maan. Nog immer ook heugt hier het heidense volksgeloof in de namen van oorden en stromen te lande, al zijn het nu nog enkele maar. Of misschien wel vele meer dan wij denken…

Heuvels en laren

“Zie hier de ring van dijn vader, jong.” Oude handen met edele boorden drukken krachtig het goud in de greep van de zoon. Er prijkt reeds groen op het verheven graf van de man die hem in alles goed was. Lang zullen de liederen gezongen worden, vaardig de woorden geweven, over zijn daden, over zijn moed, de slagen die hij won, tot die dag dat hij zelf het ijzer voelen moest van speer en zwaard. Tranen zijn gelopen, nu lachen zij weer.

Helder schalt de hoorn. Het volk is verzameld in schoon gewaad en beloopt het diepe pad naar de bomen waar geen bijl in bijten mag. Daar werpen machtige beuken in volle tooi hun schaduw over de grond—overal behalve het hart van het bos, te laar waar de hoeders in het zachte licht wachten op het gemoet, een plechtig begang van mensen ter ere van de anzen, de goden. Hun zal vandaag een gift gegeven worden, leven voor leven.

Oude zeden en geloven

Zo moet het te meniger stede gegaan zijn in onze landen, eeuwen en eeuwen lang, toen onze voorouders hier nog niet de blijde boodschap gehoord hadden, of aanvaard. Wij kennen de vele grafheuvels, ook elders, en weten uit genoeg bronnen van het geestelijk belang van open plekken in bossen, en dat er geslacht werd om de gunst van de goden te winnen en houden. Zulke bossen konden aan één god in het bijzonder gewijd zijn, zoals Donder, de heer van het hemelse geweld.

Middelgaard, de wereld van mensen, was anders dan nu. Men leefde er te midden van het wild, niet omgekeerd. En in die wereld woonden behalve mensen, dieren en het gewortelde nog andere, weinig geziene wezens van allerhande aard. Sommige kwaad, sommige minder, doch menige van hen wel gereed tot wraak—en hoe—als zij in enige zin gekrenkt waren. Dat gold in elk geval voor de alven, een volk dat op ons leek doch nader tot de goden stond in macht en mooite. Nimmer waren zij niet gevaarlijk geacht, maar na de kerstening werden zij als boze geesten beschouwd, vertoevend te heuvels en dalen.

Al dat en meer is gelukkig bewaard gebleven in namen van oorden in de Lage Landen. Bij lange na niet zo sterk als in het verwante, langer heidens gebleven Scandinavië, maar genoeg om een beeld te krijgen, om bevestiging te zien van een andere tijd, die zowel beter als slechter kon zijn. Van sommige namen is het gewis dat ze naar goden en heiligdommen verwijzen, van andere niet, doch is het vermoeden op zijn minst gerechtvaardigd.

Een hele lijst

Zoals gezegd werden de goden ook anzen genoemd in onze taal, bij evenknie van Oudnoords æsir. Dit woord ligt besloten in oude voornamen als Ansgar en Anshelm. Op meerdere plekken, vooral in het deels verfranste en verwaalste zuiden, overleeft de benaming Anslaar in enige vorm als oordnaam, voor net zulke open plekken als boven beschreven. En ook wanneer er in een wonderlijk middeleeuws Fries verhaal gesproken wordt van een oord dat Eswei heet, is in het eerste lid datzelfde woord te vermoeden, zij het in een van diens Friese hoedanigheden, zoals Oudfries gés tegenover Nederlands ganzen.

Ook het woord lo, dat voorheen hetzelfde kon betekenen als laar, een ‘open plek in het bos, al dan niet als heilige ruimte’, is in sommige gevallen in samenstelling met een godennaam bewaard gebleven. Een schitterend voorbeeld is Donderslag als verbastering van Donders lo. Daar werd zonder twijfel de dondergod vereerd. Tussen eiken uiteraard, zoals het hem betaamde.

Grafheuvels heetten leeën of leeuwen, heiligdommen hargen en wijen, en daar zijn enkele oorden naar vernoemd. Minder voor de hand ligt het belang in dezen van het oude woord hasseld, vanwaar nu meerdere dorpen en steden Hasselt heten. Het verwijst naar een plek die door hazelaars gekenmerkt wordt. En zulks was, om een of andere reden in de geest van Germaanse heidenen, uitermate geschikt voor rechtspraak bij goddelijk recht.

Ter verzameling van deze en andere oordnamen als galmen des heidendoms is hier nu een lijst opgesteld, met herkomstkundige toelichting en meer. Het is een werk in uitvoering waar iedereen toe uitgenodigd wordt voor aanvullingen en verbeteringen waar nodig.

Het gemis

Waarom zijn er betrekkelijk weinig heidense oordnamen te vinden in de Lage Landen? Een gangbaar antwoord is dat wij nu eenmaal vroeg bekeerd zijn tot het nieuwe geloof, veel eerder dan Denemarken, Noorwegen en vooral Zweden, waar een heuse weelde aan zulke namen tot op heden bewaard is gebleven. Het nieuwe geestelijke gezag had hier gewis langer de tijd om het volk van heidense spraak en zeden af te brengen. Zo zou menig bos of wat dan ook dat eerst naar deze of gene god of godin genoemd was, daaraan gewijd was, voortaan anders heten. Een naam die naar Donder verwees kon nog begrepen worden als een verwijzing naar onweer en zo wellicht een ban ontlopen.

De Nederlandse taalkundige Arend Quak heeft enkele jaren geleden ook gesteld dat de kerk in die andere gebieden wat milder kon zijn, meer toeliet. Bekend is hoe paus Gregorius na een aanvankelijke drang tot verwoesting later zijn mensen aanried de heidense heiligdommen in Engeland te sparen en herwijden, zij het ontdaan van beeltenissen van goden. Wellicht dat namen dan ook vaker buiten schot konden blijven. Al bezit Engeland naar verhouding niet gek veel meer dan wij in dat opzicht.

Het moet ook gezegd worden dat veel van de heidense oordnamen in Scandinavië—hoe dan ook veel oordnamen daar—waarschijnlijk nog vrij jong zijn, een groot deel van hen gegeven in net die eeuwen tussen onze kerstening en de hunne. Opvallend daarbij is dat in Noorwegen bijvoorbeeld nauwelijks oorden genoemd zijn naar de zienergod die bij hen Óðinn heette, bij ons Woen. Daarvan zijn of waren er hier meer, ook in Duitsland en Engeland.

En dan zij er nog tal van oordnamen in de Lage Landen die zo oud zijn, gemaakt met lang vergeten woorden en namen, bedoeld met een wisse gedachte, vaak sterk verbasterd, dat ze niet te doorgronden zijn. Het lijdt geen twijfel dat een deel van hen oorspronkelijk naar heiligdommen verwijst, naar goden en andere oergeesten. Er zal ongetwijfeld allerhande van belang onherkend aan ons voorbijgaan.

Het valt voorlopig niet uit te sluiten dat bijvoorbeeld Gieten in Drenthe eigenlijk slaat op een heiligdom waar bloed vergoten werd ter meerdere eer der anzen, hoe vergezocht dat ook mag klinken. En met de kennis dat de oude Germanen ook stromen als bezield zagen en aldus vereerden, zijn meerdere stroomnamen evengoed te verdenken van heidense lading. Gewis beide gevallen van de Vecht.

Een aanbod en een oproep

Al zulke namen, alle kleinoden die in de Lage Landen te vinden zijn, hebben wij te vergaren. De eerste stap is gezet met deze nieuwe lijst. Laat eenieder die wat toe te voegen heeft wat van zich horen. De sporen zijn er, de galmen klinken nog altijd. We hebben ze enkel te herkennen. En dan ontvouwt zich te beter een uitzicht op die oude tijd, toen grafheuvels gewoon waren en wouden nog heilig.

18 gedachtes over “Galmen des heidendoms in onze oordnamen

  1. Volgens de Wikipedia van Deventer:

    De naam Deventer wordt etymologisch op verschillende manieren verklaard. Allereerst wordt ze toegeschreven aan een in de 8e eeuw of eerder ontstane samenstelling van twee Oudsaksische vormen. De naam zou dan zijn ontstaan uit deve-treo, wat zoiets betekende als “aan een waterloop gelegen geboomte” of “dode boom”. ‘Deven’ betekende in het Gotisch hetzelfde als gestorven, de Oudengelse of Oudsaksisch naam ‘treo’ betekende boom

    1. Bedankt Jaap, maar ik vrees dat hier niet op Wikipedia te bouwen is.

      Het Gotische woord is 𐌳𐌹𐍅𐌰𐌽 (diwan) ‘sterven’, van Oudgermaans *dewaną. Een Germaanse *w tussen klinkers werd in het Nederlands en de plekkelijke streektaal geen v. Omgekeerd, de v in Deventer moet klankwettig teruggaan op een Germaanse *b of *f.

      Vormelijk wel mogelijk is het voorstel om het eerste lid van Deventer in verband te brengen met het oude woord daf ‘versuft, moe’ (nog bestaand in het Twents). Sommigen hebben gemeend dat dat ook ‘dood’ kon betekenen, en vandaar Deventer als ‘dode boom’ te begrijpen, maar ik zie geen aanwijzingen dat die bijbetekenis bestaan heeft.

      In het Germaans bestond geen woord voor ‘waterloop’ dat in het Nederlands of de plekkelijke streektaal tot deve o.i.d. geleid zou hebben.

      Dat gezegd hebbende, Deventer is een belangwekkende oude naam.

      1. Om nog terug te komen op mijn opmerking over een verondersteld Germaans woord deve met de betekenis ‘waterloop’:

        Er is weliswaar de stroomnaam Devel (Zuid-Holland), maar daar zou de e bijvoorbeeld langs een Oudfriese e ontwikkeld kunnen zijn uit een Germaanse *u met omluid. (Vergelijk Fries kening ‘koning’ uit Germaans *kuningaz.) En inderdaad, de naam is vereenzelvigd met het eerste lid van de elfde-eeuwse benaming Duuelhara.

        In dat geval is geen verzoening mogelijk met Deventer, ouder Daventre, omdat er in het Germaans geen regelmatige klinkerwisseling was tussen *u en *a als er onmiddellijk een lipklank op volgde.

        Dan is de stroomnaam Dever (Nedersaksen) belangwekkender. Alleen kan ik daar geen oude vormen van vinden om er meer over te zeggen. Dit water staat zelfs niet in het grote Gewässernamenbuch van Greule.

        Hoe dan ook, nog geen aanwijzingen voor iets wezenlijk heidens.

  2. Mooie foto, een van de grafheuvels op de Regte Heide. De grafheuvels liggen vlakbij een beekdal en een brug en voorheen voorde waar bij archeologisch onderzoek beschoeiingen uit de ijzertijd zijn gevonden. Aan de andere kant van het beekdal moeten volgens een kaart uit 1760 ook een groep grafheuvels hebben gelegen. Een toponiem uit die omgeving is Leeuwerkeneik (voormalig gehucht).
    Denk je dat dat toponiem ook op de lijst thuis hoort?
    Groeten, Jeroen

    1. De afbeelding was beslist een gelukkige vondst. Het is vaak een hele klus om iets geschikts te vinden, kan ik je vertellen.

      Het is altijd moeilijk oordelen zonder oudere vormen, maar zo op het eerste gezicht lijkt die naam een samenstelling met een vorm van leeuwerik en eik. En leeuwerik is niet verwant aan leeuw, lee ‘(graf)heuvel’.

      1. Hallo Olivier,
        Leeuwerkeneik zou (voor het eerst) genoemd zijn in de dertiende eeuw. Een oudere vorm van de naam zou Leevebrake hebben geluid. Ik weet niet waar dit allemaal precies op gebaseerd is maar het een en ander zou uit de archieven van de Abdij van Tongerlo komen waar dit gehucht sinds 1295 onder viel.
        Groeten,
        Jeroen

      2. In plaats van Leevebrake zou het waarschijnlijker Leverkenbrake moeten zijn… (zie onder)

      3. Dan lijkt het er des te meer op dat het hier gaat om samenstellingen met (een verbogen vorm van) leeuwerik, ouder leewerke e.d.

  3. Olivier, ik ben steeds weer erg dankbaar voor je boeiende artikels.

    Mijn moeder komt uit het dorp Zammel, omringd door Oosterlo, Westerlo en Tongerlo: zou dit wijzen op veel bos? Veel godenverering?

    Vriendelijke groet, Sigrid

    >

    1. Blij te vernemen, Sigrid.

      Ik heb van Zammel zo gauw geen oude vormen bij de hand, maar te vergelijken is Zammelen (Belgisch-Limburg), ouder Sammael. Het Vroegmiddelnederlands Woordenboek duidt dat als een verbasterde samenstelling van (de voorlopers van) sant ‘zand’ en mael ‘laaggelegen plek’. Dat laatste woord wordt niet toegelicht en lijkt mij uit de lucht gegrepen. Ik vraag me af of het in die betekenis bestaan heeft. Maar Zammelen/Sammael is niettemin een samenstelling en zand/sant lijkt daar wel in het spel.

  4. De Annalen van Fulda melden in 882 over een plundering door Noormannen van “een havenplaats die in de Friese taal Taventeri genoemd wordt”. Aangenomen wordt dat het om Deventer gaat. Er zijn in Deventer verbrande resten van huizen gevonden die zich nauwkeurig laten dateren op 882.

    Ik meende ook ergens gelezen te hebben dat er een plaats is in Engeland waarnaar St. Lebuinus Taventeri had vernoemd.

    Ik neem aan dat de uitleg van Olivier hier niet door verandert. Of wel?

    Groeten, Lolke

    1. Lijkt mij inderdaad Deventer. Taventeri wordt weliswaar gezegd te komen uit de Frisiaca lingua, maar de schrijver heeft de naam wel verhoogduitst, met T- in stede van D-. Zo ook Tauentria in een keizerdiploma uit Mainz.

      Deventer, ouder Daventre, is in het verleden opgevat als een vernoeming van het Engelse Daventry (Northamptonshire), ouder Daventrei, Davintre. Ook daar is een voorloper van tree ‘boom’ mogelijk, maar het eerste lid is dan een raadsel.

      Er is bij mijn weten geen aanwijzing dat Sint Lebuinus iets met Daventry te maken had, dus die vernoeming betwijfel ik.

      Voor Deventer verandert het inderdaad voorlopig niets.

    1. Een Westgermaanse evenknie van Oudnoords Loki zou de vorm *Lokō gehad hebben. Als eerste lid van een samengestelde oordnaam zou die in de tweede naamval gestaan moeten hebben, in dit geval dan *Loken. En dat is niet zo gauw te verzoenen met de oude vormen van Lokeren. De rest van de oordnaam zou dan ook nog een verklaring vergen.

      Er is anderszins ook geen spoor van Loki buiten Scandinavië, niet onder die naam althans.

      1. Volgens Gysseling is Lokeren een waternaam, die overging op een nabije
        nederzetting, een afleiding van het Indo-Europees grondwoord ‘leuk’ (helder, glanzend) en het vroege suffix ‘arna’ (water). Maar van dat Lokerense hydroniem ‘leuk-arna’ zijn nergens vroege sporen te vinden. Sommigen denken ook aan een plaatsnaam met ‘luken’ (in)sluiten) wat kan verwijzen naar een ingesloten plaats.

Geef een reactie op G. den Burger Reactie annuleren

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.