Overvloedig in zeemansspraak is onze taal. Veel uitdrukkingen die men daags en onbewust gebruikt stammen uit de beste tijd van zeilen en masten en golven. Hoe kan het dan dat onze taal maar anderhalf woord voor ‘zee’ kent? Er is zee en er is meer, welk zijn oude deelbetekenis ‘zee’ thans nagenoeg heeft verloren. Er is uiteraard nog oceaan, maar dat is, hoe mooi een woord het ook mag zijn, niet eigen. En er zijn nog verbindingen als het ruime sop, die flink aan dichterlijkheid hebben ingeboet, voor zover ze die ooit bezaten. Soms wordt de zee nog wel het blauw genoemd, maar zo’n benaming zal altijd een afgeleide blijven.
Het haf
Maar vele eeuwen geleden was de taal minder arm. In het Oudnederlands bestond niet alleen sēo (dat is zee), niet alleen meri (dat is meer), maar ook haf. Het laatste bestaat nog in de Scandinavische talen als hav en is daar zelfs het voornaamste woord voor ‘zee’. Haf is verwant aan haven, maar de verdere herkomst is duister. Wellicht dat het verwant is aan heffen, en moet men denken aan de golven die zich verheffen. Het was in elk geval een onzijdig woord, dus: het haf.
Het geven
Als we ter vergelijking nog twee zeer nauw aan het Oudnederlands verwante talen beschouwen, het Oudsaksisch en het Oudengels, dan hebben we genoeg reden te geloven dat er lang geleden nog een vierde woord voor ‘zee’ bestond in de taal onzer voorouders. Het Oudsaksisch had namelijk naast sēo, meri en haf ook nog gevan (met de klemtoon op de eerste lettergreep). Op eenzelfde wijze had het Oudengels naast sǽ, mere en hæf ook geofon. De herkomst van gevan/geofon is evenwel duister. Wellicht dat het verwant is aan Oudnederlands gavra ‘moerassig, drassig grasland’, dat enkel is overgeleverd in plaatsnamen (zoals Gavere bij Gent). Anders is het misschien verwant aan geeuwen en Grieks kháos (ontleend als chaos) en zo een afleiding bij een oude wortel die ‘openstaan’ betekende; de zee heeft namelijk een open einder. Een derde mogelijkheid is dat het een afleiding is bij de Oudgermaanse voorloper van Nederlands even/effen; de zee is immers kenmerkend vlak. Men heeft het ook wel in verband gebracht met het werkwoord geven. Stelde men vroeger de zee soms voor als een ‘gever’ (van vis bijvoorbeeld) of iets dergelijks?
En is er verband met Gefn, een bijnaam van de Noordse godin Freyja, of anders met Gefjon, weer een andere Noordse godin? Beide lijken niet echt te maken hebben gehad met de zee. Al was een andere bijnaam van Freyja Mardöll, die wel wordt verklaard als ‘zeeschijn(ster)’, en dan een oorspronkelijk paar zou vormen met de godennaam Heimdallr ‘wereldschijn(er)’. Het wordt er allemaal niet minder ingewikkeld op.
Wat de hedendaagse Nederlandse vorm naast Oudsaksisch gevan en Oudengels geofon zou zijn is niet zo gemakkelijk te zeggen. Geven lijkt voor de hand te liggen. Doch vergelijk Oudsaksisch hevan en Oudengels heofon, waar wij hemel hebben. Is de Nederlandse vorm dan gemel? Waarschijnlijk niet. Mijn eigen vermoeden, en nu bespaar ik u de technische praat, is dat hevan/heofon diens (in vergelijking tot de andere Germaanse talen) afwijkende vorm heeft te danken aan invloed van gevan/geofon, opdat er een rijmend paar ontstond. Vergelijk hoe de voorloper van het woord jeugd zich naar vorm aanpaste aan de voorloper van het woord deugd, waardoor ze nu rijmen. De jeugd en de deugd was in oude tijden namelijk een vaste uitdrukking, ter aanduiding van de jonge strijders en de oude, wijze strijders tezamen.
De waag
En alsof u erom heeft gevraagd ontvangt u nog een vijfde woord. In het Middelnederlands bestond namelijk het vrouwelijke woord wage, dat niet zozeer als ‘zee’ werd geduid, maar als ‘bewogen water, hoge golven of vloed; hoge golf, stroom’. Het komt van de wortel van bewegen. In het Gronings bestaat het nog in het vaste meervoud de wagen ‘de golven’. In andere Germaanse talen vinden we een mannelijke vorm van het woord, en betekent het ook wel gewoon ‘zee’, zoals bijvoorbeeld Oudnoords vágr ‘zee, golf’. Wij zouden spreken van de waag.
De Walweg
In de oude Germaanse letterkundige overlevering bestonden ook allerlei kenningen voor de zee. Een kenning is een soort van metaforische beschrijving van iets of iemand, in de vorm van een samenstelling of andere verbinding. Zo bestonden er in het Oudengels voor ‘zee’ de kenningen hronrád ‘walvisweg’, seglrád ‘zeilweg’, swanrád ‘zwaanweg’ en hwælweg ‘walvisweg’. Enkele voorbeelden van de vele Oudnoordse kenningen zijn Ymis blóð ‘bloed van Ymir’, holmfjöturr ‘eilandboei’, haustköld holmrönd ‘herfstkoude eilandrand’ en svalra landa sverrigjörð ‘machtige gordel van koele landen’. In het Oudnederlands zijn er helaas geen van zulke kenningen overgeleverd.
Deze en gene zee
Hoe zit het ten slotte met oude namen voor specifieke zeeën? In de voorouderlijke spraak bestonden namelijk ook woorden voor de wereldzee die Midden-Aarde omringt. Het Middelnederlands had namelijk wendelmere en wendelsee. Het Oudhoogduits kende dat laatste woord ook, in de vorm van wentilmeri, maar had daarnaast entilmeri. Zo komen we voor hedendaags Nederlands uit bij vormen als Wendelmeer, Wendelzee, Eindelmeer en Eindelzee.
Een ander welbekend water, de Middellandse Zee, heette in het Middelnederlands ook wel de narvelsee. Waarschijnlijk was het eerste deel van dezelfde wortel als Oudgermaans *narwaz ‘smal, nauw, eng’ (vanwaar Nederlands naar en nerf), en sloeg het op de nauwe Straat van Gibraltar. De Oudnoordse benaming voor deze straat, Nörvasund, bevat (ongeveer) hetzelfde eerste lid. En vergelijk ook hoe men in het Engels een zeestraat ook wel een narrow noemt. In hedendaags Nederlands zou de Straat van Gibraltar de Nervel heten, en de Middellandse Zee de Nervelzee.
De golven
Voor de liefhebbers nog wat woorden voor ‘golf’. Ten eerste is er uiteraard golf zelf, dat onder invloed van het leenwoord golf ‘zeebaai’ komt van Middelnederlands gelve, en waarschijnlijk uiteindelijk is te herleiden tot dezelfde wortel als die van gillen, galm en Oudnederlands galan ‘zingen’. Voorts is er baar, van duistere herkomst, maar wellicht van dezelfde wortel als baren, dat oorspronkelijk ‘dragen’ betekende (vergelijk Engels to bear) en zo wijst op een notie van verheffing, zoals mogelijk ook bij haf hierboven. Daarnaast had het Middelnederlands unde, onde ‘golf, stroom’, dat niet ontleend is aan Latijn unda ‘golf, stroom’, maar wel van dezelfde oeroude wortel komt. Het zou thans ook unde dan wel onde luiden. In het Oudgermaans bestond ten slotte ook nog *hraznō, dat leidde tot Oudnoords hrönn ‘golf’ en Oudengels hærn ‘getij, golven’, en in de verte verwant is aan Grieks krēnē ‘bron, fontein’. Het zou in hedendaags Nederlands waarschijnlijk harne luiden. Wellicht dat dat een goed evenwoord zou zijn voor vloedgolf en tsunami, en dan met harnig voor tsunamisch.
Voor de overtreffende trap wordt aan de nultrap het PIE *ies-suffix van de vergrotende trap een suffix PIE *-t(H)o toegevoegd. Daaruit ontstaat het achtervoegsel -*is-t(H)o- (Beekes, Comparative Indo-European Linguistics, 1995, blz. 199). . De klemtoon blijft in het Sanskrit op de wortel. (eind citaat Beekes 1995 p.199) Lieve Paul, Ik lees nu toevallig nét deze bijdrage van jou aan het “debat”, en ik wil je bedanken voor je ijver! Maar Beekes 1995 behoorde nou net niet tot de door Olivier aangeraden Indo-Europese werkjes! Ik begrijp dat jij ze ook niet bezit! Is niet erg, we kunnen Oliviers goed-bedoelde adviezen over te raadplegen literatuur niet hoog genoeg waarderen! Maar ik reageerde er dus op met een doodgewone vraag (omdat ik vaag vermoed, op grond van een recensie die ik las) dat die door Olivier genoemde boeken niet de remplacanten (vergeef me de cedille) van Beekes 1995 konden zijn! Ik schreef ergens in de voorgaande mails (die jij dus erg vluchtig gelezen zult hebben) dat ik vond dat Beekes 1995 de superlatief, waarmee Olivier nota bene in godsnaam kwam aanzetten (remember Olivier 😉 erg schameltjes behandelde. Ik dacht: “Die boeken waar Olivier zo hoog van opgeeft, die gaan er vast veel dieper op in, met meer treffende voorbeelden en zo,” Ik ben met dit – inderdaad zeer boeiende – onderdeel van de historische grammatica inmiddels begonnen, maar laat ik jullie nu niet onnodig zenuwachtig maken, ik bedoel, er zal vast wel minstens één centimeter aan mijn bevinden tekort komen, en dat zou jullie vast ontzettend ontstemmen 😉 Van Olivier houden wij intussen nog wel een verhandeling over tweern tegoed 😉 geplaatst door Klaas J Eigenhuis 111006
“Wat zegt nu Verner? Dat de klemtoon IN IEDER GEVAL NIET op de lettergreep *-iz resp. *-oz viel !! Want in dát geval had de s dezelfde scherpe s moeten blijven! Formuleer ik het nou goed?” (Eigenhuis, 2 oktober 2011, 14:20, bij Tuisto).
“die jij dus erg vluchtig gelezen zult hebben” (Eigenhuis, 6 oktober 2011, 15:58)
Dat heb ik vluchtig gelezen en ik geef je gelijk. Ik kom dan ook nijver met geattesteerde Oudijslandse en Oudhoogduitse woorden waaruit blijkt dat de klemtoon op de wortel moet hebben gelegen . Maar daar heb jij dan weer even vluchtig overheen gelezen. Bovendien reageer ik op Olivier in mijn bericht en geef de lezers de gelegenheid te zien, hoe de trappen van vergelijking in het Germaans uit het PIE zijn gevormd.
Ik heb het werk van Ringe niet en ik denk ook niet dat ik het ga kopen. Het lijkt me een gepasseerd station. Mallory ziet er interessant uit: reeds op het omslag wordt de reco *bhebhrus ‘bever’ weergegeven. Je weet wel, dat woord waarover wij een jaar of drie terug ook al zo leuk gecorrespondeerd hebben. Tegen alle feiten in bleef je vasthouden aan een substraatherkomst van dat woord. Je kwam zelfs met een ad hoc hypothese over een levendige handel in bevervellen in de eerste helft van het laatste millennium voor Christus tussen Noordwest-Europa en Pakistan! Als ik een beetje een een dipje zit, haal ik die correspondentie nog wel tevoorschijn. Daar leef ik weer helemaal van op.
Paul J. Marcus
Ik kom dan ook nijver met geattesteerde Oudijslandse en Oudhoogduitse woorden waaruit blijkt dat de klemtoon op de wortel moet hebben gelegen . Maar daar heb jij dan weer even vluchtig overheen gelezen (einde citaat) Hoe kom je daar nou bij, Paul ? Ik heb het zien staan hoor, echt! Maar het was de vraag niet! Bovendien reageer ik op Olivier in mijn bericht en geef de lezers de gelegenheid te zien, hoe de trappen van vergelijking in het Germaans uit het PIE zijn gevormd.(einde citaat) Olivier interesseert het geen reet hoe de superlatief in het Indo-Europees wordt gevormd, en nog minder hoe ie in et substraat werd gevormd. Olivier spreeks alleen Oudgermaans, gaf de superlatief in zijn godsnaam correct weer en veronderstelde voorts een en ander bij zijn trouwe lezerspubliek bekend. Wat schreeef je nog meer? Oh, dit: Tegen alle feiten in bleef je vasthouden aan een substraatherkomst van dat woord. Je kwam zelfs met een ad hoc hypothese over een levendige handel in bevervellen in de eerste helft van het laatste millennium voor Christus tussen Noordwest-Europa en Pakistan! Als ik een beetje een een dipje zit, haal ik die correspondentie nog wel tevoorschijn. Daar leef ik weer helemaal van op. (einde citaat
) Nou Paul, ben blij dat ik je dat plezier dan verschaft heb.
Wat nou zo geweldig was aan Oliviers essay over on hrönn ‘golf’, is dat hij ongenoemd de Ingweoonse r-metathesis behandelde! Hij veronderstelde, dat in pgm *hraznō de z óók in de oudnederlandse situatie tot een n geassimillerd zou worden (dat was natuurlijk niet zo, omdat Oudijslandse klankwetten natuurlijk vooral voor IJsland opgaan, en niet voor Nederland. Maar goed, hij kwam zo op harne, waarbij hij dus de r over de klinker (de a) naar achteren in het woord liet springen .(“In het Oudgermaans bestond ten slotte ook nog *hraznō, dat leidde tot Oudnoords hrönn ‘golf’ en Oudengels hærn ‘getij, golven’, en in de verte verwant is aan Grieks krēnē ‘bron, fontein’. Het zou in hedendaags Nederlands waarschijnlijk harne luiden.) Ja, dat mócht, maar een kleine toelichting zou toch wel wenselijk geweest zijn. Zal ik die toelichting geven, of is dat onnodig? Zo dat laatste van toepassing is, gelieve het volgende alineaatje over te slaan.
Van Bree 1972, p. 70 definieert de Ingewoonse metathesis (moeilijke woorden overslaan of gewoon onthouden) als volgt:
De r verspringt naar achteren in het oudnederlands in de verbinding r + korte vocaal [klinker] + dentaal (d, t, s, n), behalve bij r in de anlaut [als de r aan het begin van het woord staat) en behalve ook voor de verbindingen nd en nt; deze metathesis is ingweoons, in ieder geval niet hoogduits. (einde citaat).
Olivier mócht de r over de a (in *hrazno) naar achteren laten springen, omdat de a kort is en omdat de r niet in de anlaut staat (immers, de h- is de anlaut)., maar eigenlijk mocht Olivier dat ook weer níet, want hoe zat het met de in de definitie genoemde dentaal? Dáár zat/zit een beetje stront aan de knikker! In het Oudnederlands werd de z níet aan de n geassimileerd (fonetisch gelijkgemaakt) !! Toch kwam ik met een nog niet door Olivier goedgekeurd voorstel van *Raarne (daar komt Olivier hopelijk nog wel aan toe)! En in Raarne zien we nu tóch een r (vlak voor de n) !! Rara!! Nou, het is precies die z die een r geworden is! Vandaar ook, dat de (nu niet meer!) springende r gewoon op zijn plaats is gebleven, het is de hoofdletter R in Raarne.
Maar die Ingweoonse r-metathesis is zó ongelooflijk boeiend, mensen! Zal ik daar volgende keer eens iets meer over vertellen? geplaatst door Klaas J Eigenhuis 111007.
Interessant. Ik vraag me af of je weleens het Arabisch hebt gebruikt om de oorsprong van deze woorden te achterhalen? Bijvoorbeeld: haf of hafet (deens) is ook terug te vinden in het Arabisch als “hafet”. Dit is een werkwoord dat betekent dat iets continue neervalt of een continue reeks van elementen die elkaar opvolgen. Dit zou kunnen verwijzen naar de golven die elkaar stuk voor stuk opvolgen en “neervallen”. Dat het verwant is aan “haven” is geen toeval want het woord “hafet” betekent in het Arabisch als zefstandig naamwoord ook “een stuk ingegraven/ingedrukt grond/plaats”.
Arabisch is een Semitische taal. Theo Vennemann heeft een theorie ontwikkeld die uitgaat van een belangrijk Semitisch superstratum in het Germaans. Hij veronderstelt op grond van overeenkomsten tussen het Germaans en de Semitische talen, dat er in de periode 600-500 voor Christus een Phoenicische overheersing in het Noordzeegebied was. De overeenkomst tussen die talen, in het bijzonder van de belangrijke rol van ablaut, (= klinkerwisseling in de ruimte tussen twee medeklinker(-cluster-)s waarmee een andere betekenisnuance wordt gegeven) in de sterke werkwoorden zou daarvan het gevolg zijn. Verder zouden de Germaanse runen gebaseerd zijn op het Phoenicische schrift. Hijzelf beweert dat er bewijzen voor deze hegemonie bestaan in de archeologie van Noordwest Europa. Maar dat wordt door archeologen bestreden: elk feitelijk bewijs ontbreekt. De Phoeniciers worden ook niet genoemd in het naslagwerk Nederland in de Prehistorie (Louwe-Kooijmans et al., 2005). Verder is het nogal bevreemdend dat de Germanen in 600-500 vC een schrift overnemen en daar pas zeven- tot achthonderd jaar later, in de tweede eeuw van onze jaartelling, voor het eerst blijk van geven. De tegenwerping dat runen op weinig duurzaam materiaal zijn aangebracht, snijdt geen hout, omdat er voldoende vergankelijk materiaal uit de Nederlandse en Noordduitse bodem is gehaald van nog veel oudere datum. In de kritieken op het boek The Germanic Strong Verbs van Vennemann-volgeling Robert Mailhammer, wordt erop gewezen dat een dergelijke overeenkomst tussen twee talen, geen nadere verwantschap tussen die talen hoeft te impliceren. Zo is er volgens die criticus een grote overeenkomst tussen het Engels en het Chinees (o.m. veel eenlettergrepige woorden). Niemand neemt aan dat deze twee talen daarom verwant aan elkaar zouden zijn.
Paul J. Marcus
Beste Paul,
Bedankt voor je zeer gewaardeerde reactie. Ik ben het met je eens dat het ver zou gaan dat er sprake was van een Semitische invloed in de vorm van een overheersing. Ik suggereer dat ook niet. Er zijn echter wel invloedrijke taalkundigen die ervan uitgaan dat alle talen voortvloeien uit een brontaal. Als dat zou is dan verbaast mij jouw opmerking over enige verwantschap tussen het Chinees en Engels mij helemaal niet. Ik durf dan te stellen dat in dat geval alle talen verwant zijn. De vraag blijft dan wat de brontaal is die alle talen met elkaar verbindt. Experimenteel ben ik uitgegaan van het Arabisch als brontaal, en het verbaast me enorm hoeveel Nederlandse woorden ik kan terugleiden naar het Arabisch.
Een leuk voorbeeld is Meer, wat ook in het bovenstaande artikel wordt genoemd, en zee betekent. Wat zou de oorsprong zijn, waarom wordt het het zou genoemd? Als we dit woord in het Arabisch opzoeken dan komen we in het bekende Arabische Lexicon van Lane(http://www.tyndalearchive.com/tabs/lane/) het woord Maar tegen. Het betekent “It moved from side to side”. Verderop staat “it was in a state of commotion;in a state of tumult; SAID OF THE SEA’
Duidelijk dat we het woord Meer niet allen hebben gevonden in het Arabisch met een kleine verbastering, maar ook nog een betekenis achter het woord krijgen.
Beste Zakaria,
Verwante talen hebben in het algemeen de neiging om in de loop der tijd steeds minder op elkaar te gaan lijken. Zo lijkt het Middelengels meer dan het huidige Engels op het Nederlands. Het Oudengels en het Oudnederlands lijken zo sterk op elkaar dat Prof. L. de Grauwe stelt dat het beroemde zinnetje “Hebban olla uogala..” geen Oudnederlands is, maar Oudengels (Oudkents). Die verwarring treedt niet op bij het Oudengels en het Chinees. De overeenkomsten tusen het Engels en het Chinees zijn dan ook geen uiting van enige verwantschap, maar van een parallelle ontwikkeling van onderdelen van beide talen. Als er al een gemeenschappelijke oervorm van alle talen zou bestaan, dan moet die zo lang geleden gesproken zijn, dat er zo goed als niets meer van over is. Het Proto-Indo-Europees zou pakweg 6000 jaar geleden zijn gesproken. Een gemeenschappelijke voortaal met het Proto-Finoegrisch zou dan al gauw acht- tot tienduizend jaar geleden gesproken moeten zijn: er zijn echter geen onbetwiste aanwijzingen voor het bestaan van die oertaal, laat staan voor verwantschap met de andere taalfamilies.
Verder is het vaststellen van taalverwantschap uitsluitend op grond van de vergelijking van de woordenschatten hachelijk, omdat woorden nogal gemakkelijk geleend (en teruggeleend) kunnen worden.
Paul J. Marcus