Namen van Nederlandse stammen: Salii

Toen de Romeinen rond het begin van onze jaartelling oprukten in de Lage Landen waren deze bewoond door verschillende Germaanse stammen. De namen van deze stammen zijn tot ons gekomen in gelatiniseerde vorm. Maar wat betekenen zij? In een reeks gewijd aan de duiding van deze namen, deze keer: de Salii.

Kleine geschiedenis
Tegen het einde van de derde eeuw na Christus hebben een aantal Germaanse stammen langs de Rijn zich verenigd tot een verbond: de Franken. Als zeerovers belaagt een deel van hen samen met naburige Saksen de kust van Brittannië en Gallië. Carausius, de Romeins-Menapische vlootheer die hen eigenlijk moet bestrijden, verwerft echter hun samenwerking en matigt zich in 286 het keizerschap over Britannië en Noord-Gallië aan. Als hij in 293 Noord-Gallië verliest wordt hij vermoord door zijn rentmeester Allectus, die vervolgens de opstand doorzet en de steun van de Franken behoudt.

ever
Derde eeuws beeldje van een everzwijn, gevonden te Heeten in Salland, Overijssel. (Bron afbeelding: Provinciaal Depot Overijssel)

Mede door druk van de Saksen achter hen steken een jaar later groepen Franken, waaronder de Chamavi, de Rijn over ter hoogte van wat nu Nederland is, en vallen zij het gebied binnen van de Batavi, die dan reeds drie eeuwen in Romeinse dienst zijn. De dan eigenlijke Romeinse keizer Constantius I weet hen echter te verdrijven en Allectus uit te schakelen. De strijd tegen de Franken gaat nog tientallen jaren door, tot in 358 de Romeinse opperbevelhebber in Gallië, Julianus II, zich genoodzaakt ziet een deel van hen toestemming te geven zich te vestigen in het inmiddels dunbevolkte gebied der Texuandri. In ruil hiervoor moeten zij helpen de grenzen te bewaken.

In een brief aan Rome noemt hij deze Francos, quos consuetudo Salios appellavit (‘Franken, die gewoonlijk Salii worden genoemd’). Het is de oudste vermelding van Salii als stamnaam. Hoe lang zij al bestonden voor die tijd is moeilijk te zeggen, maar aangezien hun naam hoogstwaarschijnlijk schuilt in Salland (in de 9e eeuw Salahom), de naam van de huidige streek in Overijssel, zullen zij daar voor hun verhuizing al enige tijd hebben gezeten. Eenmaal in het gebied van de Texuandri zullen er onder de Salii evenwel ook Batavi, Chamavi, Sugambri en andere oude stammen zijn geweest, alsmede groepen Frisii.

Ripuarii is een latinisering van Oudgermaans *Rīpwarjōz ‘oeverbewoners’. Het eerste lid *rīpō ‘oever’ vinden wij nog terug in Gronings riepe ‘stoep van de straat’ en Deens Ribe, de naam van de oudste stad van Denemarken.

Onder de naam Salii ontwikkelen deze zich vandaar tot de noordelijke vleugel van de Franken, terwijl de oostelijke vleugel wordt gevormd door de zogenaamde Ripuarii. In naam staan de Salii onder Romeins gezag, maar niettemin voeren zij hun eigen bewind en breiden zij hun gebied steeds verder uit in Gallië: zowel west de Schelde over in 428 als zuid, waar andere Germanen, zoals de Saksen, Ripuarii, Burgundi en Visigothi, zich inmiddels ook hebben gevestigd. Samen met deze vechten zij in 451 onder de Romeinen tegen de Hunnen in de Slag op de Catalaunische Velden. De Hunnen hebben dan al een eeuw vanuit het oosten huisgehouden in Europa en onder hun strijdmachten bevinden zich verscheidene Germaanse stammen die zij gaandeweg hebben onderworpen, zoals de Ostrogothi, Thuringi en Gepidae. De Romeinen en Franken en hun bondgenoten winnen de slag en de Hunnen worden drie jaar later vernietigd door een verbond van hun eigen, Germaanse onderworpelingen.

gesp
Vroeg zevende eeuwse Merovingische gesp, gevonden te Katwijk, Zuid-Holland (Bron afbeelding: Rijksmuseum van Oudheden, Leiden)

Het voornaamste geslacht van de Salii zijn dan de Merovingen, de afstammelingen van Merovech, gekenmerkt door hun zeer lange haar. Zijn kleinzoon Chlodovech (Lodewijk) weet rond 500 met slag, moord en verraad al zijn mededingers onder de Salii en Ripuarii uit te schakelen, het Romeinse gezag in Gallië voorgoed te verwijderen en daarmee koning van alle Franken te worden, waarmee Frankrijk is geboren. Evenwel zet hij Romeinse instellingen voort en laat hij zich kerstenen. Onder zijn telgen wordt Frankrijk nog verder uitgebreid, maar zij zijn weinig geliefd en verdwijnen allengs naar de achtergrond. De werkelijke macht ligt inmiddels bij de zogenaamde hofmeiers, de edelen die de drie hoofdgewesten van Frankrijk besturen.

Het is de hofmeier Karel de Hamer die in 732 de noordwaartse opmars van de islamitische Moren in Europa stopt door hen ter hoogte van Poitiers te verslaan en terug te dringen tot de Pyreneeën. Zijn zoon Pepijn de Korte zet uiteindelijk in 752 met steun van de Paus de laatste Merovingische vorst Childeric III af. Het is Pepijns zoon Karel de Grote die vervolgens Frankrijk tot diens hoogtepunt weet te brengen en in 800 als ‘Keizer der Romeinen’ wordt gekroond.

Uit van de taal van de noordwestelijke Franken, grofweg de Salii, ontwikkelt zich het Oudnederlands, de voorganger van het Nederlands, terwijl in zuidelijkere gebieden, waar de Franken nooit de meerderheid over hun Gallo-Romaanse onderdanen verwerven, het plaatselijke Latijn de spreektaal blijft en zich uiteindelijk tot het Frans ontwikkelt. Sindsdien beweegt de grens tussen deze twee zich immer naar het noorden.

De naam IJssel gaat terug op Oudgermaans *Īsalō, een vrouwelijk woord dat vermoedelijk teruggaat op een wortel *īs- ‘blijven gaan, stromen’, een s-uitbreiding op de oude Proto-Indo-Europese wortel *h1ei- ‘gaan’, waarvan o.a. ook Oudengels éode ‘(hij) ging’, Latijn eo ‘gaan’ en waarschijnlijk, met andere uitbreiding, ook Nederlands ijlen ‘haasten’.

Duiding
Aan duidingen voor de naam Salii is geen gebrek. Zo is er aangeknoopt bij het woord zout (Oudgermaans *saltą), omdat dit volk oorspronkelijk aan de Zuiderzee woonde. Het water van de Zuiderzee was toentertijd echter zoet. Ook heeft men de naam willen verbinden met de wortel *sel-, *sal- ‘springen’, met verwijzing naar rituele springdansen waar evenwel geen enkel bewijs voor is. Voorts is de naam gezien als afleiding van de Vroegmiddeleeuwse stroomnaam Sala, als ware dat een oude vorm van de IJssel, de stroom die in of aan het oude gebied van de Salii lag. Sala is echter de oude vorm van de Fränkische Saale dan wel de Sächsische Saale, beide ver van hun grondgebied.

Daarnaast is Salii opgevat als horende bij Oudgermaans *salaz (tweede naamval *salizaz) ‘hal, huis’, de voorloper van o.a. Nederlands zaal, van een wortel *sel- ‘(be)wonen’. De stamnaam zou dan weinig onderscheidend ‘bewoners’ betekenen, of anders slaan op een bijzonder slag huizen dat zij bewoonden, terwijl er geen aanwijzingen zijn dat hun huizen dusdanig anders waren. De nevenduiding dat Salii ‘gezellen’ betekent, wetende dat gezel teruggaat op Oudgermaans *gasaljō ‘mede-huisling, huisgenoot’, een afleiding van het voornoemde *salaz ‘hal, huis’, is evenmin overtuigend, daar het voorvoegsel ge- (*ga- ‘mede, samen’) nu juist een belangrijk deel van de betekenis van gezel draagt en niet zomaar weggelaten kan worden.

Minder onwaarschijnlijk is dat de stamnaam is afgeleid van de wortel *sel-, *sal- ‘nemen’ en zodoende verwijst naar enerhande boudheid in rooftochten en veroveringen. Van een werkwoord *selaną ‘nemen’ is echter anderszins geen spoor. Wel van het oorzakelijke *saljaną ‘doen nemen’, dat is overgeleverd als o.a. Gotisch saljan ‘offeren’, Oudengels sellan ‘overdragen, geven, offeren, verkopen’, Oudfries sella ‘overdragen, verkopen’ en Oudhoogduits sellan ‘overdragen’. De Salii zouden zo wellicht bogen op hun gulheid, in de Germaanse wereld het kenmerk van heren (jegens trouwe volgelingen).

Doch uiteindelijk is Salii veeleer een latinisering van Oudgermaans *Saljōz, meervoud van *saljaz ‘heel, gezond, goed’, nevenvorm van *Salwōz, meervoud van *salwaz, dat buiten het Germaans verwant is aan o.a. Latijn salvus ‘gezond, behouden, ongeschonden’ en Grieks hólos ‘geheel’. Het verdringen van *salwaz door *saljaz in dezen zal ter vermijding van het onverwante en weinig vleiende *salwaz ‘geelbruin, grauw, vuil’ (Nederlands zaluw, Engels sallow) zijn gebeurd.

Beide vormen zijn anderszins overgeleverd als Germaanse naamstam, zoals in Oudengels Sala en Sele- (in o.a. Selebeorht), Oudhoogduits Salo, Salwo, Salu- (in o.a. Salubald) en Seli- (in o.a. Seliberht), Oudnederlands Seli- (in o.a. Selirád) en mogelijk ook Fries Sil, dat anderszins een goede duiding moet ontberen. Zoals bij zoveel bijvoeglijke naamwoorden in het Oudgermaans bestond er bovendien een nevenvorm met klinkerwisseling: *sōliz. Hiervan komen Oudengels sœl (later sél) ‘goed, beter’ en sœlest (later sélest) ‘best’, Oudhoogduits Suolo en Suolista ‘beste’ en Oudnederlands Sól- (in o.a. Sólburg). Vermoedelijk hoort hier ook Oudnoords Sól- in namen als Sólveig bij, hoewel dat meestal en minder waarschijnlijk als eender met Oudnoords sól ‘zon’ wordt gezien.

Vergelijk ook de namen van de buurstammen Batavi en Chamavi (Oudgermaans *Batawiz en *Hamawiz), waarvan de vermoedelijke grondwoorden *batuz ‘goed’ en *hamuz ‘bemind’ een zeer vergelijkbare betekenis hebben en tevens dergelijke nevenvormen met lange klinker hebben: *bōtiz en *hōmiz. Woorden die bovendien eveneens in zwakke verbuiging als persoonsnamen terugkeren: o.a. Oudengels Bata, Bóta, Hama en Hóma en Oudhoogduits Baza, Buozo, Hamo en Huomo.

*Saljōz dan wel *Salwōz ‘gezonden, helen, goeden’ zou in het hedendaags Nederlands Sellen dan wel Saluwen luiden.

De streeknaam Salland gaat terug op de Oudnederlandse of Oudsaksische derde naamval meervoud *Salawom ‘(bij de) Saluwen’, dat in de 9e eeuw is opgeschreven en gespeld als Salahom, en waarbij de -h- slechts een overgangsklank is. Vergelijk Oudsaksisch kneohon ‘(op de) knieën’, derde naamval meervoud van kneo; ook daar is de -h- niet oorspronkelijk. Waarom juist in deze streeknaam niet *Saljōz, maar de gemakkelijk met *salwaz ‘geelbruin, grauw, vuil’ te verwarren nevenvorm *Salwōz overleeft is niet duidelijk. Misschien dat het een nagalm is van spot door buurstammen en/of nieuwe heersers.

Lees verder over andere stamnamen in deze reeks.

Verwijzingen

Förstemann, E., Altdeutsches namenbuch, 2. Auflage (Bonn, 1900)

Gysseling, M., Toponymisch Woordenboek van België, Nederland, Luxemburg, Noord-Frankrijk en West-Duitsland (vóór 1226) (webuitgave)

Haywood, J., Dark Age Naval Power (Hockwold-cum-Wilton, 2006)

Kroonen, G., Etymological Dictionary of Proto-Germanic (Leiden, 2013)

Lehmann, W.P., A Gothic Etymological Dictionary (Leiden, 1986)

Lendering, J., De randen van de aarde (Amsterdam, 2000)

Mallory, J.P. & D.Q. Adams, The Oxford Introduction to Proto-Indo-European and the Proto-Indo-European World (New York, 2006)

Orel, V., A Handbook of Germanic Etymology (Leiden, 2003)

Philippa, M., Etymologisch woordenboek van het Nederlands (webuitgave)

Reichert, H., “Salier” in Reallexikon der Germanischen Altertumskunde (Band 26) (Berlijn, 2004)

Robinson, O.W., Old English and its Closest Relatives (Stanford, 1992)

Searle, W.G., Onomasticon Anglo-Saxonicum (Cambridge, 1897)

De Vries, J., Altnordisches etymologisches Wörterbuch, 2. Auflage (Leiden, 1977)

21 gedachtes over “Namen van Nederlandse stammen: Salii

  1. Enige associatieve bespiegelingen nav de tekst;
    de Salii leefden in het uiterste noorden van de Nederlanden. zou er verband zijn met de Sami, die in het hoge noorden van o.a. Finland leven. Bij Salii wordt aangegeven: ‘springen, de rituele dans’ en ook ‘zout’ [zoutkristallen hebben vergelijkbare bijbelse betekenis in ‘zout der Aarde’?)…
    Het ‘rituele springen’ vind ik nu ook terug bij de betekenissen van het woord Sami; all hearing/G’d hears en “exalted”.. De Sami’s zijn ook nu nog een stam waarbinnen krachtige sjamanen wonen.
    Misschien is Salii/Sami ook iets dat door de Vikingen vanuit het Noorden is beinvloed?

    Dat de Merovingen, voortspruitend uit de Salii (en later o.a. bij oorsprong van Frankrijk’ van groot belang) bekend stonden om hun extreem lange haren wijst m.i. daar ook op.
    In oude tijden was lang haar een teken van grote spirituele kracht (zie ook Simson)..

    Maar bijzonder om dit te lezen, voor mij nieuw dat de Merovingen die op andere wijze in spanje en zuidfrankrijk ook belangrijke rol schijnen te hebben gehad, oorspronkelijk uit Friesland komen. Maakt ‘iets’ binnen de Friese Vlag misschien begrijpelijker (de harten/pompebladen e.d.). Ook bijzonder dat de woordstam ‘is’ die naar water zou verwijzen en naar “blijven gaan, stromen”. Geeft de naam ISIS andere, maar wel verklaarbare, inhoud.
    Werd de naam Friesland misschien ooit samengevoegd uit ‘FRankisch IeS land’? Heel veel water daar immers 😉

  2. Opnieuw een schitterend staaltje van diep spitten naar de wortels van onze taal.Ik heb even gesnuisterd bij de ‘etymologiebank.nl’. Het woord ‘zalig’ staat in verband met ‘selen/saluwen’.
    Het woord Zaluw/sallow is verwant met het Franse ‘sale’ vuil.Ik zocht eveneens het woord ‘salueren’op.daar verwijst men naar Latijn ‘salus’heil.Ik denk dat dat woord samen met ‘salvus’ naar dezelfde oorsprong wijst.
    Walter

    1. Dank je, Walter. Nederlands zalig (Oudgermaans *sēligaz) noemde ik niet omdat het ook wel met een andere wortel wordt verbonden, te weten Proto-Indo-Europees *selh2-, *solh2-, *slh2 ‘gunstig gestemd worden’.

      Maar ik ben blij dat je erover begint, want we zouden de stamnaam Salii ook met deze wortel kunnen verbinden en hun naam duiden als de ‘(door de goden) begunstigden’. Ik vermoed echter dat deze wortel en de wortel die ik in mijn stuk verkies oorspronkelijk één en dezelfde zijn. Dat wil zeggen: wie of wat ‘gezond, heel, goed’ is is in de oude heidense voorstelling vanzelfsprekend ‘begunstigd (door de goden)’ en andersom.

      Vergelijk voor de betekenis hoe het woord heel ‘ongeschonden, gezond’ verwant is aan heil ‘geluk, voorspoed, voorteken’ (zoals gegund door de goden) en diens afleiding heilig. D.H. Green besteedt hier de nodige aandacht aan in zijn waardevolle boek Language and History in the early Germanic World.

      1. Heb andere invalshoeken, maar dank voor deze aanvulling, verruimd ook mijn inzicht

        marian e

    1. Dank! Aanvankelijk wilde ik Zellen en Zaluwen meegeven, maar ik heb toch voor Sellen en Saluwen gekozen, vanwege het stemloos blijven van de beginklinker in Salland, alsook in de volksnamen Saksen, Franken en Friezen. Ook in persoonsnamen blijven S- en F- om de een of andere reden vaak stemloos, zoals in bijvoorbeeld Sikke (nog in de achternaam/vadersnaam Sikkens/Sikken) en Frederik/Frerik/Freerk/Freek.

      1. Ik snap dat ik rijkelijk laat ben met deze reactie, maar na het lezen van het stuk (gelukkig nog online) moest ik aan de plaatsnaam Zwolle denken. Ook in andere werken wel in verband gebracht met Suole, een naam welke ik in dit stuk ook tegen kom. Uiteraard ligt Zwolle in het huidige Salland en ik vroeg me af of hier een link in zit, temeer de etymologie van Zwolle vaak een andere uitleg heeft (hooggelegen bewoonbare grond)..

        Groeten, Johannes

      2. Een redelijke vraag!

        In mijn stuk noem ik Oudhoogduits Suolo en Suolista. Hier is suol- de voortzetting van Oudgermaans *sōliz ‘goed’.

        Aangezien de Oudgermaanse klank *-ō- in het Nederlands en Sallands steevast in een -oe- is veranderd (vgl. bijv. *gōdaz > goed), zou dit bijvoeglijke naamwoord nu zoel luiden.

        Als de plaatsnaam hier werkelijk bij hoorde zou die dan de vorm Zoele hebben.

        Maar in plaats daarvan hebben we Zwolle. En daarin is -wo- de voortzetting van Oudgermaans *-wu-. Het gaat hier dan ook hoogstwaarschijnlijk om een afleiding van (de voorloper van) zwellen, zwol, gezwollen, dus inderdaad verwijzend naar een hoger gelegen plek.

        Er is dus geen verband tussen de woorden in het stuk enerzijds en de plaatsnaam anderzijds.

        Ik vond het wat lastig uit te leggen, dus ik hoop dat dit verheldert.

  3. Dank voor de reactie, mijns inziens zeer duidelijk. Ik heb eigenlijk nooit de link getrokken met gezwollen (soms ligt het antwoord voor je neus)!

    Wat ik me overigens ook nog afvraag is de suggestie dat de Saliers af zouden stammen van de Hugamarchi . Dit zou in het huidige Humsterland (Groningen) liggen en de naamgever zijn van de naam Hugo. Is dit te staven? Of is dit een wilde theorie?

    Later, als de zogenoemde Franken de Rijn oversteken, wordt de naam van de Merwede gekoppeld aan de Merovingers (Marevech). Als ik dan de etymologie van de Merwede opzoek kom ik uit bij “wijde stroom.” Voor de naam ” Marevech” kom ik uit bij “vermaard vechter.” Hoe zijn dan de namen van wijde stroom en vermaard vechter te combineren?

    Een beetje off topic vragen, besef ik me nu, maar ik stel ze toch 🙂

    Mijn complimenten voor de stukken trouwens, er zijn er zeer weinig die deze onderwerpen overzichtelijk behandelen en goed leesbaar zijn zonder eindeloos te vervallen in de onzekerheid die heerst over deze periode. Ik ga zeer zeker de anderen ook nog lezen!

    Met vriendelijke groet, Johannes

    1. Dank je! En de vragen die je stelt zijn hier gewis van belang.

      Ik vrees dat we uiteindelijk te weinig weten over de geschiedenis van Humsterland om het met zekerheid te kunnen verbinden met de Frankische naam Hugo. Ik heb er geloof ik ooit een (wat rommelig) stukje over geschreven.

      Maar ik kan wel vertellen dat het onwaarschijnlijk is dat de namen Merowech en Merwede iets met elkaar te maken hebben.

      Merowech is inderdaad het beste te duiden als ‘vermaard krijger’.

      Merwede is een samenstelling van meer ‘waterplas’ en wede ‘bos’, dat net als Engels wood (Oudengels wudu) afkomstig is van Oudgermaans *widuz (maar niet verwant aan woud!). Dit komt ook duidelijk naar voren in de oudste overleveringen, zoals in 1021-4 na Chr.: per flumen Meriwido, in silva Meriwido (Latijn silva ‘bos’). De vorm Merwe is een verkorte vorm, vergelijkbaar met Bredero uit Brederode. De naam is dus overgegaan van het bos waar het water doorheen stroomde op het water zelf.

      Groeten,
      Olivier

      1. Als je er dan toch over begint, mag ik dan vragen wat het verschil is tussen “wood” en “woud?” Voor mij als leek zou het nogal logisch zijn deze twee te verbinden, ben benieuwd!

        Als we het over hout hebben, vroeg ik mij eigenlijk al een tijd lang af waarom in het huidige Nederlands we het woord “boom” hebben en onze Angelsaksische vrienden het woord “tree.” Ik heb gelezen dat bijvoorbeeld de naam Deventer af te leiden is naar Deve-treo, waarbij het treo gedeelte op bomen slaan. Kortom, onze taal heeft kennelijk ook ooit eens zo’n vorm van tree gehad, waarom is dit woord dan vervolgens in verval geraakt? Het Engelse woord voor boom zou “beam (balk)” zijn. Is dan misschien de betekenis veranderd van het Nederlandse woord boom? (waarbij uit 1 woord 2 verschillende woorden voortvloeien: van boom naar boom en balk?)

        Groeten,
        Johannes

      2. Wel, er waren ooit twee geheel verschillende, onverwante woorden. De gelijkenis berust enkel op toeval.

        1. Oudgermaans *widuz, waarvan o.a. Oudsaksisch widu, Oudengels wudu (Engels wood) en Nederlands wede (in Merwede e.d.)

        2. Oudgermaans *waldan, waarvan o.a. Oudsaksisch wald (Gronings wold), Oudengels weald (Engels wold) en Nederlands woud

        Aangaande je tweede vraag, het woord boom gaat langs Westgermaans *baumaz terug op Oudgermaans *bagmaz, hetgeen zoals je zegt ‘balk, spar’ betekende. Het eigenlijke woord voor ‘boom’ was ja Oudgermaans *trewan. In het Nederlands is het inderdaad verloren gegaan. En ik denk overigens niet dat het in de oordnaam Deventer schuilt.

        Overigens, hadden we het woord bewaard, dan zou het nu trie luiden.

  4. Excuus voor de late respons maar ik zat tijdelijk opgesloten in het Afrikaanse oerwoud voor werk maar ben inmiddels weer lekker thuis (in het Twentsche). Hartelijk dank voor uw voorgaande antwoorden en uw open instelling, ik denk dat ik bij menig taalkundige geen antwoord zou hebben gekregen (behalve die van een opgehaalde neus). Ik vond de naam van trie ook goed terug in de lijst van vergeten woorden, de algehele webpagina is werkelijk een mooie databank aan het worden! Bestaat er ook zo een lijst voor Nederlandse (dus ook Vlaamse) plaatsnamen, welke niet louter de wikipedia verklaring overneemt als men het niet meer weet?

    Ik wou geen eindeloze vraag antwoord scenario hier creëren maar de naam Deventer blijft toch een beetje spoken. Als ik Deventer opzoek kwa etymologie, is het resultaat werkelijk bedroevend. Nu heb ik ergens gelezen (ik weet helaas niet meer welk boek) dat Deventer ook wel als Deventher is geschreven en het “her” zou slaan op heir/heer (leger). Mijns inziens valt dit dan goed te rijmen met de vele vondsten van ijzerovens rondom Deventer waarbij koolstofgehaltes van 2% zijn gevonden (staal dus!). Het voorvoegsel “Deve/Dave” blijft mij onduidelijk. Komt dit dan beter overeen met uw inzicht?

    Valt bovendien de naam van de Ijssel te linken met dit ijzer, en misschien in combinatie met het hierboven beschreven sal? Hiedoor zou je dus misschien uitkomen bij ” het beste ijzer” (Isan sala = isala = Ijssel = beste ijzer). Misschien dat mijn fantasie nu de overhand heeft gekregen, maar ik ben benieuwd naar uw mening.

    Mvg Johannes

    1. Wikipedia is inderdaad vaak een twijfelachtige of zelfs onbruikbare bron. De betere naslagwerken zijn nog altijd in boekvorm, zoals Nederlandse plaatsnamen van Van Berkel en Samplonius. (Jammer genoeg niet meer in druk, en tweedehands behoorlijk prijzig.) Sommige zijn inmiddels op het web beschikbaar, zoals het Toponymisch Woordenboek van Gysseling.

      Zelfs dan heb ik bij veel geleerde duidingen nog mijn twijfels. Zo ook bij die van Deventer. De oudste vorm is Daventre (begin negende eeuw). En ook het Engelse Daventry verschijnt als Daventre in de oudste bronnen. Het lijkt alsof we te maken hebben met een algemeen zelfstandig naamwoord dat in (minstens) twee gevallen als oordnaam in gebruik werd genomen.

      De reden dat ik het niet waarschijnlijk acht dat deze naam een samenstelling is met *trewan ‘boom’, is omdat dit woord in het Oudsaksisch/Oudengels treo luidde, en de plaatsnaam voor zover ik weet nergens met -treo is overgeleverd.

      De naam wordt verder in verband gebracht met het Oostvlaamse Deftinge, dat in de oudste overleveringen verschijnt als Davatinge (1026) en Daventengem (1130) enz.

      Zowel Deventer als Daventry als Deftinge liggen dicht bij een rivier, en mijn vermoeden is dat de eerste twee een verbuiging zijn en de derde een afleiding is van een anderszins niet overgeleverd (gewestelijk) Oudgermaans woord voor ‘rivier’, te weten *dabantō. Dit zou dan op diens beurt de voortzetting zijn van Proto-Indo-Europees *dhogwhh2-nd-eh2 ‘voorbijgaande’, bij de wortel *dhegwhh2 ‘voorbijgaan’. Dit zou dan hetzelfde achtervoegsel zijn als waar in het Latijn zowel het gerundium als het gerundivum gevormd. (Maar dit achtervoegsel verwarre men niet met -nt-, vanwaar Nederlands -d(e) in bijv. gaand(e) en lopend(e)!)

      Wat betreft de naam IJssel, ik acht het onwaarschijnlijk dat dit een samenstelling is met (de voorloper van) ijzer. Ik ken geen andere riviernamen die op zo’n wijze gevormd zijn en ik vind de duiding die ik in het stuk geef hoe dan ook aannemelijk genoeg.

      P.S. We waren al jij-jouwende, dus wat mij betreft houden we dat vol!

    2. Na verdere overdenking heb ik te grote twijfels bij mijn duiding. Te weten: een Oudgermaans *dabantō is mogelijk, maar dat dit van de Proto-Indo-Europese wortel *dhegwhh2 afkomstig is lijkt me toch moeilijk te verdedigen.

      1. Met meer antwoorden krijg je meer vragen. 🙂

        Met de verwijzing van Daventry naar Deventer heb ik toch altijd wel een beetje moeite (de kans is zeer groot dat dit door mijn onwetendheid komt). Dwy-afon-tre zou de oudste Keltische naam zijn (volgens de Britten) voor Dafentry, waarbij het afon gedeelte op de rivier slaat en dwy voor twee (rivieren Leam en Nene)? Nu loopt er geen rivier direct in die stad, maar het zou natuurlijk altijd kunnen zijn dat in vroegere tijden dit wel zo was of dat het dorp gewoon is verplaatst door verwoestingen van bijvoorbeeld Vikingen. Maar als ik dit dan in perpectief met Deventer plaats, waar vind ik dan de tweede rivier? De Ijssel ligt hierbij natuurlijk voor de hand.

        Daarom kan ik me goed vinden in dabanto, deze verklaring volgt ook de etymologie van Deftinge (Dabantinco), maar niet die van Daventry (Dwy-afon-tre). Overigens ligt ook Deftinge op een afstandje van de Dender, waarbij ook deze tweedelig wordt (Oostelijke en Westelijke Dender).

        Nu lees ik wel in alle talen dat voor de hierboven beschreven plaatsnamen, onzekerheid troef is. Aan de ene kant dus de verklaring dat het “twee rivieren = dwy-afon” betekend uit het Keltisch, aan de andere kant “rivier = dabanto” uit het Oud Germaans. Dat maakt het uiteraard ook zo interessant.

        Hartelijk dank, zonder dat zaken echt hard uitgesloten kunnen worden ben ik toch weer een stuk wijzer!

        p.s. leuk om te lezen dat je niet het Franse woord voor jij-jouwende gebruikt, dat doe ik dan ook maar niet!

      2. Hmm, bij mijn weten is Dwy-afon-tre niet daadwerkelijk overgeleverd, maar slechts een gissing naar wat de oorspronkelijke vorm van de naam Daventry was.

        Wat *dabantō betreft, het was slechts een vermoeden mijnerzijds. En aangezien ik het niet meer met de Proto-Indo-Europese wortel *dhegwhh2 ‘voorbijgaan’ in verband durf te brengen heb ik weinig reden meer om het woord als ‘rivier’ op te vatten. Daarbij, ik was vergeten dat -(a)ra, -re de uitgang is van het datief enkelvoud van vrouwelijke bijvoeglijke naamwoorden.

        Even voor het overzicht, mijn gedachten nu:

        1. De oordnaam Deftinge, eerst Dave(n)tinge, lijkt op een afleiding van een naam of woord davent, vermoedelijk (maar niet noodzakelijk) van Oudgermaans *dabant-. (Het geslacht is hier niet uit te maken.)

        2. Het datief enkelvoud van vrouwelijke bijvoeglijke naamwoorden werd in het Oudsaksisch/Oudnederlands gevormd met de uitgang -(a)ra, verzwakt -re. Vandaar dat het mogelijk (maar niet noodzakelijk) is dat Daventre een verbuiging is van een bijvoeglijk naamwoord davent, hetgeen dan de voortzetting lijkt te zijn van een Oudgermaans *dabantō, de vrouwelijke vorm van *dabantaz.

        3. De beide oorden liggen bij een rivier, dus indien er werkelijk een bijvoeglijk naamwoord *dabantaz bestond, en dat is maar zeer de vraag, dan kan het iets met rivieren te maken hebben gehad.

        4. Intussen is *dabantaz, als het werkelijk bestond, maar moeilijk te ontleden. Binnen het Oudgermaans ken ik geen andere bijvoeglijke naamwoorden die eindigen op *-antaz. Mogelijk dat het een uitgang is die van dezelfde oorsprong is als de Latijnse uitgang -nd- (waarmee het gerundium en het gerundivum werd gevormd), maar daar valt weinig uitsluitsel over te krijgen.

        Dus ik vrees dat het allemaal vrij duister blijft.

Geef een reactie op Walter Gauwloos Reactie annuleren

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.