Een stavenschat voor onze taal

Worden de oude ruinstaven niet uit schrik verloochend, dan drijven ze wel door gebrek aan nut uit ons bewustzijn. Dit schrift hoort in verschillende gedaanten nu eenmaal bij talen die hier niet meer leven. Wie het Oudgermaans machtig wordt kan er gelijk mee aan de slag, maar voor het Nederlands met diens afwijkende klanken zijn deze tekens niet geschikt. Daarvoor moeten ze eerst bijgewerkt worden, zoals de oude Engelsen en Friezen ooit deden. En zo is hier een Nederlandse stavenschat gewrocht.

Deze nieuwe uitvoering van het Germaanse schrift bestaat uit 30 verschillende staven, dus zes meer dan de oorspronkelijke 24. Hiervoor is gegrepen naar enkele jongere ruinstaven die ooit door Engelsen en Friezen in het leven zijn geroepen. Om alvast een beeld te krijgen van deze stavenschat in gebruik zijn alle 30 aanwezig in de onderstaande, voor de gelegenheid bedachte dichtregels. Ze staan in stafrijm (beginrijm), dus in de trant van lief en leed.

ᚺᛠᚱᛏ ᛉᚾ ᚺᚥᚠᚳᚱᛏ ᚺᛟ ᛞᚳ ᚺᛇᛗᚳᛚ ᛋᛁᛝᛏ
ᛞᚳ ᚹᛁᛚᛞᚳ ᛃᚨᚷᛏ ᚠᚨᚾ ᚹᛟᚾ ᛞᚳ ᛋᛏᚢᚱᚳ
ᛒᛚᚪᛋᛏ ᚹᛇᚱ ᚾᛇᛞᚳᚱ ᛉᚾ ᛒᚩᛝᚲᛏ ᚩᛈ ᛞᛄᚱᚳᚾ
ᚲᛡᚲᛏ ᚹᛖ ᚷᛟᛞ ᛁᛋ ᛉᚾ ᚹᛖ ᛞᚳ ᚷᚨᚱᛞ ᚠᚳᚱᛞᛖᚾᛏ

Hoort en huivert hoe de hemel zingt!
De Wilde Jacht van Woen de Sture
blaast weer neder en bonkt op deuren,
kijkt wie goed is en wie de gard verdient!

Woen, dat is de goddelijke heer der vervoering volgens het oude volksgeloof. Hij leidt de Wilde Jacht, de voorstelling van een hemelrijdend dodenleger waar het Sinterklaasfeest ten dele op teruggaat. Woen draagt hoed en speer, voert zijn schimmel over de daken, is wijs van alles in het land en een meester in de dichtkunst. Ja, in het bekende Oudijslandse gedicht Hávamál vernemen we tevens dat hij de ruinstaven heeft ontdekt door zichzelf aan zichzelf te offeren. Zou het werkelijk toeval zijn dat Sinterklaas chocoladeletters uitdeelt?

De insteek

Bij de hernieuwing van de oude ruinstaven voor Nederlands gebruik komt heel wat kijken. Het is niet zomaar een werktuigelijk stuk-voor-stuk overzetten van boekstaven (letters) naar deze tekens. Het vergt een inschatting van hoe het schrift zich ontwikkeld zou hebben als het in de lange overgang van de Oudgermaanse klanken naar de hedendaagse Nederlandse nooit uit de gunst was geraakt.

Wat hieronder volgt is een inzichtelijke doch mogelijk wat lastig te volgen schets van de daarbij aangewende insteek. Wie er vooralsnog op vertrouwt kan het echter overslaan en zich rechtstreeks begeven naar het overzicht van de Nederlandse ruinstaven.

Welnu, oorspronkelijk had elke ruinstaf een naam waarin de onderhavige klank werd vertegenwoordigd. In de meeste gevallen begón de naam met die klank. De ᛞ bijvoorbeeld stond voor een [d] en heette *dagaz ‘dag’. Aldus konden alle ruinstaven ook als zinnebeelden worden gebruikt, al waren ze ten eerste dus tekens voor het weergeven van klanken en vandaar woorden en zinnen.

Dat deze namen belangrijk waren—aanvankelijk althans—blijkt onder meer uit de wijze waarop de zogenaamde Angelfriese ruinstaven door de toenmalige Engelsen en Friezen waren ontwikkeld uit de oorspronkelijke Oudgermaanse ruinstaven.

Neem bijvoorbeeld het gebruik van de ᛟ. Die stond voor de [ɔː], een lange open o zoals in zone. In het Oudengels was die klank doorgaans verschoven tot een [oː], een lange gesloten o zoals in rood. Maar, en dit is belangrijk, het was in die taal een [œː] geworden indien de volgende lettergreep een [i] had. Net dat was het geval in de naam van deze ruinstaf: *ōþelą ‘erfgoed’. Die ontwikkelde zich klankwettig tot Westgermaans *ōþil en vandaar tot vroeg Oudengels œþel. Dus vanwege zijn naam had de ᛟ voor de Engelsen de klankwaarde [œː], niet de anderszins te verwachten [oː], waarvoor ze een andere ruinstaf bedachten.

In het algemeen Nederlands zou *ōþelą (gelijk zijn nevenvorm *ōþalą) zich hebben ontwikkeld tot oedel [udəl] en na gebeurlijke samentrekking tot oel [ul]. Daaruit volgt dat de klankwaarde van deze ruinstaf in onze taal [u] is, in elk geval als we waarde hechten aan deze naam en diens betekenis. Omgekeerd houdt dat in dat we oe in elk woord weergeven met een enkele ᛟ.

Zo gaat het ook met de andere ruinstaven. De ᛋ bijvoorbeeld hoorde bij de [s] en had de naam *sōwel ‘zon’. Dat woord zou in hedendaags Nederlands klankwettig de vorm zoel hebben gekregen, dus staat deze ruinstaf in zijn Nederlandse uitvoering voor de klank [z]. We kunnen hem voor het gemak zon noemen en overigens alsnog tevens gebruiken voor de [s], waaruit onze [z] immers is ontstaan. Het Oudgermaans had ook een [z], maar die is in de ontwikkeling van het Nederlands veranderd in een [r], waarvoor al een ruinstaf bestond. Daarmee wordt de ᛉ voor de oude [z] overbodig. Dat is goed om te onthouden.

De ᛖ stond voor de [ɛ], een open e zoals in tel, en heette *ehwaz ‘ros, paard’. In hedendaags Nederlands zou dat woord inmiddels heel bondig ie [i] luiden, zoals *sehwaną nu zien is. Vandaar dat deze ruinstaf met betrekking tot het Nederlands de [i] moet weergeven. Maar dan hebben we wel een andere ruinstaf voor de Nederlandse [ɛ] nodig. Daarvoor is de boven genoemde ᛉ te hergebruiken. Diens oorspronkelijke naam is verloren gegaan, dus deze krijgt een nieuwe waarin de [ɛ] vertegenwoordigd is: es, verwijzend naar de boom waar goed speren van te maken zijn en vandaar ook naar de speer zelf.

Belangwekkend is ook de ᚢ, die zowel de korte [u] als lange [uː] weergaf en bekend stond onder de naam *ūruz ‘oeros’, een woord dat in onze taal uur [yːr] zou luiden, zoals *skūrō nu schuur [sxyːr] is. Daaruit volgt dat de klankwaarde van deze ruinstaf in onze taal [yː] is. Doch wanneer er niet een [r] op volgde ontwikkelde de lange [uː] zich door tot een [œ(y)]. Zie bijvoorbeeld hoe *kūlaz eerst kuul werd en toen kuil [kœ(y)l]. Voor die klank is dus een andere ruinstaf nodig, met een eigen naam. Hetzelfde geldt voor de Nederlandse voortzettingen van de Germaanse korte [u], te weten [o], [ɔ], [ø] en [ʏ].

Besluit

En zo gaat het door, tot de klinkers en medeklinkers van het Nederlands allemaal vertegenwoordigd zijn, met uitzondering van enige klanken in woorden uit andere talen. Om het overzichtelijk te houden staat hieronder een weergave van alle stappen die gezet zijn om van de oorspronkelijke Oudgermaanse ruinstaven te komen tot de hernieuwde ruinstaven van onze taal: een heuse Nederlandse stavenschat, die zijn eigen bladzijde smukt.

Er zullen nochtans mensen zijn die zich afvragen waar we een tweede schrift voor nodig hebben. Wel, zoals in het begin werd aangegeven gaat het hier ten eerste om het levend houden van kostbaar talig erfgoed. Dat kan ofwel door het te gebruiken met een voorloper van het Nederlands, die daarvoor met grote moeite en onvolledig aangeleerd moet worden, ofwel door het te voegen naar de huidige vorm van onze taal. Dan is de keuze gauw gemaakt.

Eenmaal zo voorhanden zijn er allerlei aanwendingen te bedenken: gedichten, plechtigheden, opsmuk, afwisseling in opmaak enzovoort. Onze taal en samenleving zouden er alleen maar rijker op worden.

ᚹᚨᛋ ᚷᚳᛏᛇᚲᚳᚾᛞ ᛫ ᛠᛚᛖᚠᛖᚱ ᚠᚨᚾ ᚱᛉᚾᛋᚹᚨᛟᛞᚳ

Naschrift (18 september 2020)
Gezien het bestaan van het woord a ‘stromend water’ is het beter om de ruinstaf die die klank weergeeft ook zo te noemen, ter vervanging van de eerdere naam aker ‘boomvrucht’.

Met de namen als uitgangspunt zijn de klankwaarden van de ruinstaven (hier in hun toenmalige volgorde) herijkt voor het Nederlands:

Staf Oudgermaans Nederlands Opmerking
[f] *fehų [v] vee ook voor [f]
[uː] *ūruz ‘oeros’ [y] °uur
[θ] *þurnaz [d] doorn nu overbodig, gezien ᛞ
[ɑ] *ansuz ‘godheid’ [ɑ] °ans
[r] *raidō ‘tocht’ [r] °rede nu [r] reis
[k] *kauną ‘zweer’ [k] °koon
[g] *gebō ‘gift’ [ɣ] °geve nu [ɣ] gift; ook voor [x]
[w] *wunjō ‘vreugde’ [ʋ] wonne
ᚺ, ᚻ [x] *haglaz [ɦ] hagel
[n] *naudiz [n] nood
[iː] *īsą [ɛi] ijs nu [ɪ] im ‘honingbij’
[j] *jērą [j] jaar
[?] ? ‘?’ [?] ? nu [e] ee ‘wet, zede’
[p] p- ‘?’ [p] p- nu [p] pad ‘weg’
[z] -z- ‘?’ [r] -r- nu [ɛ] es (boom)
ᛋ, ᛊ [s] *sōwel ‘zon’ [z] °zoel nu [z] zon; ook voor [s]
[t] *Tīwaz (Vader Hemel) [t] °Tuw, °Tij
[b] *berkō [b] berk
[ɛ] *ehwaz ‘ros, paard’ [i] °ie
[m] *mannz [m] man
[l] *laukaz [l] look
ᛝ, ᛜ [ŋ] *Ingwaz (voorouder) [ŋ] °Ing
[ɔː] *ōþalą, *ōþelą ‘erfgoed’ [u] °oedel, °oel
[d] *dagaz [d] dag
Voor de Nederlandse klanken die na het bovenstaande nog een ruinstaf ontberen kunnen we enkele van de jongere, Angelfriese ruinstaven overnemen, hier weergegeven met hun Oudengelse namen:
Staf Angelfries Nederlands Opmerking
[a] ác ‘eik’ nu [a] a ‘stromend water’
[o] ós ‘godheid’ nu [ɔ] onde ‘golf’
[æːɑ] éar ‘?’ nu [o] ood ‘weelde, voorspoed’
[j] gér ‘jaar’ nu [ø] euvel
[k] cén ‘toorts’ nu [ʏ] uk, ook voor [ə]
[y] ýr ‘?’ nu [œ(y)] uil
[?] īor ‘?’ nu [ɛi] ijs
De voorlaatste wordt dus de tegenhanger van de boekstafspelling ui, voor een klank die met name in Vlaanderen als [œ] wordt uitgesproken en in Nederland meestal als tweeklank [œy]. De laatste wordt alleen gebruikt als tegenhanger van ij.
De overige tweeklanken behoeven geen eigen staven en namen en zijn te spellen met samenstellingen van reeds behandelde staven, dus volgens dier bijgewerkte klankwaarden:
Staf Oudgermaans Nederlands Opmerking
ᚪᛖ nu [aːi] -aai-
ᛉᛖ nu [ɛi] -ei-
ᛠᛖ nu [oːi] -ooi-
ᛟᛖ nu [ui] -oei-
ᚨᛟ nu [ʌu] -au(w)-, -ou(w)-
ᛇᛟ nu [eːu] -eeuw-
ᛖᛟ nu [iu] -iuw-
ᚢᛟ nu [yu] -uw-

42 gedachtes over “Een stavenschat voor onze taal

  1. Bedankt voor het mooie artikel.
    Runen zijn voor van alles gebruikt en misbruikt. Gelukkig zijn er nog genoeg mensen die de tekens willen of kunnen gebruiken zonder loodzware bijbedoelingen.
    Vanmorgen at ik een smaakvolle ‘mantepaarde’, zoals ook iedere West-Vlaming ieder jaar steevast doet. Dit is een mooi glanzende, grote koek in de vorm van een man op een paard. Die koeken worden verkocht van begin november tot begin december. Jammer, maar de laatste jaren krijgen ze steevast de naam ‘klaaskoek’ opgeplakt. Ik denk niet dat dit correct is, want in de eens zo katholieke streek zou men die naam al eerder hebben gebruikt indien ze voor de kindervriend zou staan. Ik ben overtuigd dat die koeken in oorsprong eerder naar Woen verwijzen.
    Torhout was in de middeleeuwen Europees beroemd vanwege zijn jaarlijkse paardenmarkt. Die heet(te) hier in de streek steevast ‘essemarkt’. Kan de naam verwant zijn aan de *ehwaz rune?
    Ik bleef opzettelijk rune schrijven omdat dit onze plaatselijke uitspraak is voor het woord ‘ruin’. Nu moet ik eigenlijk voor mij nog uitzoeken welke runen er passen bij de West-Vlaamse klanken, die toch weer heel anders zijn dan de algemeen Nederlandse.

    1. Hmm, ik kan me evenwel voorstellen dat mantepaard is ontstaan als een droge, ietwat schertsende beschrijving van Sinterklaas.

      Voor Essemarkt zie ik geen verband met *ehwaz mogelijk. Sterker nog, hier moet esse- hetzelfde woord zijn als in Westvlaams essekot, volgens De Bo een nevenvorm van ossekot (geschreven orsekot), voor een gebouwtje waarin een paard de molensteen draait. De grondvormen zijn hier Oudgermaans *hersaz ‘paard’ en diens bekendere nevenvorm *hursaz.

      Als we kunnen achterhalen hoe de oude ruinstafnamen zich klankwettig in het Westvlaams hadden ontwikkeld komen we een heel eind.

      1. Van die beschrijving voor de sint ben ik nog niet overtuigd, maar ik weet wel dat, tot nu toe, alles hypothetisch blijft. Germanen hadden toch wel iets met het offeren van brood tijdens de winterperiode. Ik kan daar gerust een soort verchristelijking in herkennen zoals in zovele zaken uit ons oude erfgoed, zeker voor alles wat met de seizoensovergangen te maken heeft. Het ‘opeten’ van Woen/Sinterklaas ligt voor mij in dezelfde sfeer als het opeten van zachte Maria schuimpjes in de vorm van verkleinde O.-L.-Vrouw beeldjes die rond dezelfde periode in de winkels liggen. (Voor de duidelijkheid: Die klaaskoeken zijn geen speculooskoeken; dat is een heel ander product en verhaal.) Naast mantepaard (mantepeirde) kregen/krijgen die soort sandwichfiguren ook de naam mikkemannen en peeties.
        Voor die ‘paard’-namen bestaan bij ons ook nog de resten van het Oudgermaans *hersaz, zoals in hersmeulene (Ieper) of zelfs Heste Meulen (Poperinge), een naam die gelijk loopt met de Scandinavische varianten voor het woord paard, hest en häst.

  2. Mijns inziens verdienen klanken zoals ‘oe’, ‘ou’, en dergelijke toch wel eigen tekens. Misschien kunnen we er nieuwe ontwerpen uit bestaande tekens, zoals het Bluetoothlogo.

    1. Wel, de oe [u] heeft een eigen staf: oedel (ᛟ).

      Een enkele staf voor ou(w)/au(w) [ʌu] valt inderdaad te overwegen. Alleen is het i.v.m. uittikken wel zo gemakkelijk als we daarvoor een reeds bestaande staf kiezen uit het onderhavige Unicode-blok.

  3. Ik stel vast dat in de derde tabel van het hoofdblad de tweeklanken aai en ooi dezelfde ruinstaven hebben.In het overzicht van de Nederlandse ruinstaven (overige) tweeklanken wordt voor de ‘ooi’
    lange klank dus, het eerste ruinenteken van de korte ‘o’ (onde-golf) gebruikt ipv het ruinenteken van de lange ‘oo’ (ood-weelde).Of heb ik het mis ???
    Walter

    1. Scherp gezien, [oːi] moest inderdaad een ood (ᛠ) in stede van een onde (ᚩ) hebben. Heb het nu verbeterd. Bedankt!

    1. Het Nederlands vindt zijn oorsprong hoofdzakelijk bij de Franken. Niet toevallig wordt het Oudnederlands ook wel het Oudnederfrankisch genoemd. Het gaat hier om een groep streektalen die gesproken werd door de zogenaamde Salische Franken. Andere Frankische streektalen werden gesproken in het Duitse Rijnland. Ze gaan gezamenlijk terug op het eerdere Oudfrankisch.

      De bekende ruinkerving van Bergakker (Betuwe) uit de vroege vijfde eeuw is in het Oudnederlands/Oudnederfrankisch dan wel Oudfrankisch. Het is jammer genoeg een zeldzame vondst. Ruinstaven waren vooral geschikt voor kerving in hout, steen en metaal. Hout vergaat, steen komt weinig voor in de Lage Landen en metaal werd meestal omgesmolten. En wie weet wat er allemaal voor moois met lijkverbrandingen is vernietigd.

      Wel is er nog aardig wat gevonden in het oude gebied van de Friezen, dus in een zeer vroege vorm van Fries. Een schitterende vondst daar is het stokje van Westeremden (Groningen).

      Ik heb goede hoop dat er nog het een en ander in de bodem van de Lage Landen wordt ontdekt.

      1. Wij spraken oudnederfrankisch, dus wij zijn de echte Franken 😝 Frankrijk met hun Frans is fake Frankisch 😂😂😂😂

  4. dag Olivier,
    Volgens de wereld van de geestzin worden de ruinen in drie groepen van telkens acht staven onderverdeeld.Te weten :Freya o.a.liefde;Hagal o.a.pijn,tegenslag; Tyr o.a.wijsheid, rechtvaardigheid.
    Wolfgang Krause had een andere indeling,steunende op godsdienstige overleveringen nl: 1)goden en mensen 2)dieren 3)worten 4)weersomstandigheden 5)schade brengende ongrijpbare machten 6)overige verschijnselen ivm het tam.
    Ik stel voor om het woord ‘gandman’ tovenaar op te nemen in de lijst van de vergeten woorden.Op een voorwerp waarop ruinen waren geritst staat een laas :EK GUDIJA UNGANDIZ en wordt als volgt vertaald : ik de gode (eeward)onttover…….Een kostbaar woord dat niet mag verloren gaan.

    1. Dat ungandiz (dan wel ungandiR) kan hier geen werkwoord zijn, want -iz/-iR was niet de uitgang van eerste persoon enkelvoud. Het moet dus een bijvoeglijk of zelfstandig naamwoord zijn en Krause vertaalt het als ‘gegen Zauberei gefeit’, oftewel ‘tegen tovenarij beschermd’. Dat zou hout snijden, maar blijft onwis.

      Verder is de samenstelling gandman bij mijn weten nooit in gebruik geweest, dus ik vrees dat ik het ook niet in de lijst kan opnemen.

  5. “Om het overzichtelijk te houden staat hieronder een weergave van alle stappen die gezet zijn om van de oorspronkelijke Oudgermaanse ruinstaven te komen tot de hernieuwde ruinstaven van onze taal”.
    Ondanks het overzicht kom ik er niet uit mbt de klinkers in mijn voornaam
    ( Rudmer). De [u] spreek je uit als in Ruth (dus niet Ruud) en de [e] als in Murk. Ik zie deze klanken niet terug in het overzicht. Of zie ik iets over het hoofd?

    1. Welk overzicht gebruik je? Dat onderaan het stuk hierboven? Want dat toont slechts hoe ik mijn uitvoering van de Nederlandse stavenschat heb bedacht. Het overzicht van het eindresultaat staat op zijn eigen bladzijde.

      Alles tussen rechte haakjes is in Internationaal Fonetisch Alfabet (IPA). Zo zijn de u en e in Rudmer onderscheidenlijk een [ʏ] en [ə]. Deze klanken liggen heel dicht bij elkaar en worden in mijn uitvoering van de Nederlandse ruinstaving beide weergegeven met de ᚳ , die ik uk noem. Rudmer is dan dus ᚱᚳᛞᛗᚳᚱ.

      1. Ik had uk gezien, maar was even onzeker of het overeenkwam met de eerste klinker. De tweede klinker (e) is wel even een verrassing, maar logisch. Overigens verandert dat wel steeds meer de oorspronkelijke schrijfwijze Hróthmár, maar ook dat is logisch en uit te leggen.

      2. Dat hou je inderdaad, ook in boekstafspelling. Bij samengestelde namen verslapt de uitspraak van de afzonderlijke delen in de loop der eeuwen. Dat is overigens één van de redenen dat ik een tijdje geleden besloot om de lijst met Germaanse namen niet meer in te delen op hun hedendaags Nederlandse vormen, maar op hun Oudnederlandse. Dan is het tenminste nog duidelijk welke naam bij welke naamstammen hoort.

  6. Ik heb vragen over de insteek van de hernieuwde ruinstaving. Zo dus geen ruinstaven voor ´vrouw´, ´voormoeder´, ´moeder aarde´ maar wel voor ´man´, ´voorvader´ en ´vader hemel´ ? Wat zijn we met schrifttekens die enkel het mannelijke vertegenwoordigen? Wat zegt dit over de runen in het algemeen en de Nederlandse ruinstaven in het bijzonder ? (vernieuwd of niet)

    1. Zo veel mogelijk heb ik de oorspronkelijke namen behouden. In drie gevallen heb ik de naam vervangen door een woord met dezelfde beginklank en min of meer dezelfde betekenis: *raidō ‘tocht’, *sōwel ‘zon’ en *gebō ‘geschenk’ zijn nu reis, zon en gift. De ruinstaf ᛁ [ɪ] heb ik hernoemd, van *īsą ‘ijs’ naar het vrouwelijke im ‘honingbij’, maar de toegevoegde ruinstaf ᛡ [ɛi], die op een ijskristal lijkt, heb ik alsnog ijs genoemd. De namen van de staven ᛇ en ᛈ zijn niet meer te achterhalen en heten nu onderscheidenlijk ee ‘wet, zede’ en pad ‘weg’.

      Zon is overigens vrouwelijk in woordgeslacht en voorstelling. En man (of dus diens voorloper *mannz) betekende aanvankelijk ‘mens’, ongeacht geslacht. Dit blijkt ook nog uit het stafrijmende onderscheid in het Oudengels, tussen wǽpnedmann ‘gewapend man’ en wífmann ‘wijfman’. Het eerste van die twee woorden is verloren gegaan, het tweede ontwikkelde zich tot Engels woman.

      Ten slotte heb ik nog overwogen om de toegevoegde ruinstaf ᚪ [a] de naam aarde te geven, maar uiteindelijk werd het aker ‘boomvrucht’, omdat diens klank en betekenis minder ver afligt van ác ‘eik’, de Oudengelse naam van de oorspronkelijke Angelfriese ruinstaf ᚪ [a].

  7. Hoe zou het wezen om het klinker- en medeklinkerstelsel van het Nederlands terug te draaien naar het Protogermaans en dan daarbij ook diens vervoegings- en verbuigingsuitgangen te gebruiken?

    1. Dat zou hooguit de tijdrovende liefhebberij van een zeer klein gezelschap zijn.

      Wel heb ik overwogen het Westgermaans te gebruiken voor wisse aangelegenheden. Die taal kan ook zonder hinder weergegeven worden met de oorspronkelijke stavenschat.

      1. Ic ne hæfde ymbe þæt gebrúc þæs Fuþorces, ac ymbe þæt gebruć þára Lǣden-ofgangena stæfrǣwa tó wrítenne Niðerlendisc in EaldorGemaniscum clinckrum ond midclinckrum.

  8. ᛒᚳᛞᚨᚾᚲᛏ ᚠᛠᚱ ᛞᛇᛋᚳ ᛋᚷᚨᛏ ᚪᚾ ᚲᛉᚾᛁᛋ᛫ ᛃᚳ ᚺᛉᛒᛏ ᚺᛇᛚᚳᛗᚪᛚ ᚷᛡᛚᛡᚲ᛫ ᛚᛖᚠᚳᚱ ᛞᚨᛏ ᚺᛉᛏ ᚹᚩᚱᛞ ᚷᚳᛒᚱᚥᚲᛏ ᛞᚨᚾ ᛞᚨᛏ ᚺᛉᛏ ᚠᛉᚱᚠᚨᛚᛏ ᛏᚩᛏ ᛗᛠᚾᚢᛗᛉᚾᛏ ᚠᚨᚾ ᚳᚾ ᛞᛠᛞᚳ ᛏᚪᛚ᛫ ᛁᚲ ᛒᛉᚾ ᚪᚾ ᚺᛉᛏ ᛟᚠᚳᚾᚳᚾ ᚷᚳᛋᛚᚪᚷᚳᚾ ᛉᚾ ᚪᛗᚢᛋᛇᚱ ᛗᚳ ᛇᚾᛠᚱᛗ᛫ ᛗᛉᛏ ᚳᚾ ᚩᛗᚹᛉᚷ ᛚᚳᚲᛏ ᛋᛉᛚᚠᛋ ᛋᚷᚱᛡᚠᚳᚾ ᚩᛈ ᛞᚳ ᛏᚨᛚᛗᚪᛏ ᚷᛟᛞ᛫ ᚹᚨᛏ ᛋᚨᛟ ᚺᛉᛏ ᛚᛄᚲ ᛋᛡᚾ ᚨᛚᛋ ᛗᛇᚱ ᛗᛉᚾᛋᚳᚾ ᚱᚥᚾᛋᛏᚪᚠᚳᚾ ᚷᛁᛝᚳᚾ ᚱᛁᛏᛋᚳᚾ᛫

    1. ᚹᛉᛚᚲᚩᛗ ᚱᚥᚾᛋᛏᚪᚠᛋᛏᚳᚱ ᛉᚾ ᛒᚳᛞᚨᛝᚲᛏ ᚠᛠᚱ ᛃᚳ ᛒᚳᚱᛁᚷᛏ ᛫ ᛞᚳ ᛋᚹᛖᚱ ᚠᚨᚾ ᛞᛁᛏ ᛋᚷᚱᛁᚠᛏ ᛚᛠᚾᛏ ᛞᚳ ᛗᛟᛖᛏᚳ ᛫ ᚺᛉᛏ ᚺᛇᚠᛏ ᚳᚾ ᛇᚠᚳᚾᚹᛁᚷᛏᛁᚷᚳ ᚪᚾᛒᛚᛁᚲ ᛫ ᛁᚲ ᛒᛉᚾ ᚨᛚ ᛒᛚᛡ ᛞᚨᛏ ᚺᛉᛏ ᚩᛈ ᛞᚳ ᛏᚨᛚᛗᚪᛏ ᛗᛠᚷᚳᛚᚳᚲ ᛁᛋ ᛫ ᛞᛇᛚ ᚠᛠᚱᚨᛚ ᛃᚳ ᚠᛉᚱᛞᚳᚱᚳ ᛉᚱᚠᚪᚱᛁᛝᚳᚾ ᚺᛖᚱᛗᛇ

  9. Dag Olivier,

    Ik ben bezig met de binnenzijde van de elpeehoes van ons nieuwe album. Alle teksten zijn in stafrijm en enkele versregels zijn in het Veluws (Oost-Veluws). Ik heb nu het plan opgevat om de Veluwse regels in runen op te schrijven. Nu heb ik begrepen dat ik de woorden vooral fonetisch moet noteren.
    Enkele vragen heb ik daarbij.
    * Klopt het volgende? sch = sg = ᛋᚷ
    * Je schrijft ᚷᚨᚱᛞ, maar waarom niet het volgende? gard = gart = ᚷᚨᚱᛏ
    * Wat betreft ‘steerne’ (Veluws voor gesternte) = ᛋᛏᛇᚱᚾᚳ
    Waarom zou ᛇ gebruikt moeten worden voor zowel ‘beer’ als ‘regel’?Zouden er geen ruinstaven moeten zijn voor de verschillende klanken.
    * Zou je een suggestie kunnen doen voor de oa-klank in bijvoorbeeld ‘moane’?
    * Verder leek het mij aardig om gevolg te geven aan het inslikken van klinkers. ‘Werken’ wordt uitgesproken als ‘werkn’. Dus dan kan ik in dezen de ᚳ weglaten.
    * Jij schrijft ᚺᛇᛗᚳᛚ, maar klopt ᚺᛇᛗᚩᛚ niet beter, fonetisch gezien?

    Hartelijke groet,

    Mark

    1. Hai Mark,

      Een heuglijk bericht! In antwoord op je vragen:

      • Ik schrijf sch als ᛋᚷ, maar mijn ruinstaving is slechts een voorstel. De gedachte is dat het gebruikt wordt en dan bijgewerkt waar nodig.

      • Mijn ruinstaving is niet bedoeld om streng klankvolgend te zijn. (Is ook niet te doen.) Als een oorspronkelijke /d/ in meervoud nog blijkt, spel ik die ondanks zijn verharding aan het woordeind in het enkelvoud alsnog met ᛞ, zoals in boekstaving met d.

      • Met de ruinstaving van de ee in beer e.d. heb ik geworsteld. De uitspraak zit algauw tegen de [ɪː] aan, ja, doch niet noodzakelijk. Dus ik kan begrijpen als mensen die met de staf ᛁ willen spellen, maar ik kies zelf voor de ᛇ.

      • De spelling van de verdonkerde a (oftewel oa, ao, å) hangt af van de mate van die verdonkering in de spraak ter plekke. Is het een [ɔː], dan zou ik denk ik zelf voor ᚩ gaan. Dan zie je ook mooi het verband met de oorspronkelijke [ɑ], zoals die met ᚨ gespeld wordt.

      • Ingeslikte klinkers… Lastig, want vaak gaat die inslikking met verdere klankverandering gepaard. Afhangende van de voorgaande medeklinker kan die [n] immers een [m] of [ŋ] worden en die voorgaande medeklinker in sommige gevallen op diens beurt ingeslikt worden. Dan kun je je afvragen of dat niet evengoed moet blijken in de spelling.

      • Ook bij ᚺᛇᛗᚳᛚ geldt dat mijn ruinstaving deels geschiedkundig is, niet streng klankvolgend. De ᚳ staat voor de [ʏ] en voor iedere stomme e zoals die uit een oorspronkelijke volle klinker verdoft is.

      Met hartelijke groet,
      Olivier

      1. Dank!

        Zou je -eer dan niet willen toevoegen aan de overige tweeklanken? Als ᛇᚱ?

        ‘Blauw’ spel je als volgt? ᛒᛚᚨᛟ

        En ‘dwoallichten’ met dubbel ᛚ lijkt me, toch?

      2. Hai Mark,

        Een tweeklank is een klinker, dus eer met zijn r telt niet als zodanig. Hoe dan ook, in mijn ruinstaving wordt eer reeds als ᛇᚱ gespeld…

        Inderdaad, blauw is bij mij ᛒᛚᚨᛟ, al ik heb ook overwogen om de eindklank in de tweeklanken au(w), ou(w), eeuw en uw te staven met ᚹ in stede van ᛟ. Voor bijvoorbeeld Veluwe is dat het verschil tussen ᚠᛇᛚᚢᛟᚳ en ᚠᛇᛚᚢᚹᚳ. Voor beide valt wat te zeggen en ik stel voor om de keuze daar open te laten. Of anders zou het kunnen afhangen van de vraag of er een ᚳ op volgt. Dat zou bijvoorbeeld betekenen: ruw wordt ᚱᚢᛟ en ruwe wordt ᚱᚢᚹᚳ. Wat vind jij als ruin(w)rijter?

        En ja, ik spel twee ruinstaven achter elkaar als ze tot verschillende delen van een samenstelling behoren.

  10. Ik heb geen moeite om het open te laten, maar vind de regel om het van een eventueel volgende ᚳ af te laten hangen wel fijn. Ik ben taalkundig niet zo onderlegd dus leun graag een helder systeem van iemand die hier meester in is.
    Veluws zou dan als ᚠᛇᛚᚢᛟᛋ gespeld worden. Ik vind dat mooi. En voor een woord als stuwwal komt het ook wel weer goed uit. Dan voorkomt het een dubbele ruinstaf.

  11. Als ik mijn naam in ruinstaven zou schrijven kom ik op: ᛗᚨᚱᚲ ᛒᛉᚱᛏᛋᛋᛠᚾ
    Wegens de op elkaar volgende s en z valt aan de dubbele ᛋᛋ niet te ontkomen, toch?

    1. Ja, zo zou ik zelf je naam spellen. Wenkbrauwen zullen rijzen bij uitgerekend deze ruinstaf in tweevoud, maar het is nu eenmaal de redematige spelling. En mocht je het toch willen vermijden: in vadernamen werd zoon vaak weggelaten, dus je kunt ook kiezen voor ᛗᚨᚱᚲ ᛒᛉᚱᛏᛋ. Of gaan voor -ing als achtervoegsel ter aanduiding van afstamming: ᛗᚨᚱᚲ ᛒᛉᚱᛏᛁᛝ.

Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.