Alvader

In een ver, heidens verleden vereerden onze voorouders *Di̯ḗus ph2tḗr ‘Vader Hemel’, de Hoge God door wien de wereld geschikt wordt en wiens oog niets ontgaat. In latere, Germaanse dagen luidt zijn naam *Tīwaz en wordt hij vooral met recht en oorlog in verband gebracht. Na verder verloop van tijd en taal is hij als Týr bij de Scandinaviërs op de achtergrond geraakt en wordt Óðinn het voornaamst geacht, doch met de nodige hoedanigheden die eigenlijk bij Vader Hemel horen. Eén daarvan ligge besloten in de bijnaam Alfǫðr, die ogenschijnlijk ‘Alvader’ betekent, maar volgens de Amerikaanse geleerde Jackson Crawford ook anders te duiden is.

Als slechts één van Óðins vele bijnamen verschijnt Alfǫðr op meerdere plekken in de Oudnoordse overlevering, waaronder het bekende heidense gedicht Grímnismál, waarin de god vermomd is en zich aanvankelijk voorstelt als Grímnir. Later, in het vroeg dertiende eeuwse verhaal genaamd Gylfaginning, schrijft de IJslandse geleerde Snorri Sturluson nadrukkelijk dat Óðinn Alfǫðr heet, at hann er faðir allra goðanna ok manna ok alls þess, er af honum ok hans krafti var fullgert (‘omdat hij vader is van alle goden en mannen en alles wat door hem en zijn kracht vervuld was’). Snorri herhaalt zelfs: Óðinn heitir Alfǫðr, því at hann er faðir allra goða (‘omdat hij vader aller goden is’).

Nu is het belangrijk te weten dat Snorri christen was en schreef in een tijd dat zijn IJsland al twee eeuwen tevoren tot het geloof bekeerd was. Hij was bovendien bekend met Romeinse en Griekse werken en zou op de hoogte kunnen zijn geweest van de Latijnse benaming Omnipater ‘Alvader’ in christelijk verband, alsmede oudere omschrijvingen van Zeús, zoals patēr andrôn te theôn te ‘vader van mensen en goden’. Het is dus mogelijk dat hij aan de hand van die kennis de naam Alfǫðr meende uit te kunnen leggen. En ligt het ook niet voor de hand?

Wel, opvallend is dat het gewone woord voor ‘vader’ in het Oudnoords gewoonlijk faðir luidde, zoals ook in de zinnen van Snorri hierboven. De vorm fǫðr kwam ook voor en moet ontstaan zijn door invloed van de tweede naamval fǫður ‘van vader’. Omgekeerd stuiten we naast Alfǫðr ook op Alfaðir. Doch de vorm Alfǫðr lijkt ouder en dat is niet te rijmen met het gegeven dat faðir oorspronkelijker is dan fǫðr. Dit wekt de indruk dat fǫðr in Alfǫðr een heel ander woord is en dus niet ‘vader’ betekent, in weerwil van de uitleg die Snorri geeft.

Ondertussen heeft Óðinn—in onze taal Woen of Woedan—in de Oudnoordse overlevering wel meerdere samengestelde bijnamen met dit fǫðr, zoals Aldafǫðr (met alda, het genitief meervoud van ǫld ‘mensen’), Herfǫðr/Herjafǫðr (met herr ‘leger’ en diens genitief meervoud herja), Sigfǫðr (met sig ‘zege’) en Valfǫðr (met val ‘slachting, gesneuvelden tezamen’). Van sommige hiervan bestond ook een nevenvorm met -faðir. Ongeacht de herkomst van fǫðr is het mogelijk dat enkele van deze namen bedacht zijn toen het woord als ‘vader’ werd opgevat.

Heeft fǫðr niets met faðir ‘vader’ te maken, dan zou het als Oudgermaanse voorloper iets als de vorm *faduz hebben gehad. En zo heeft Jackson Crawford, deskundige op het gebied van Oudnoords, erop gewezen dat het mogelijk verwant is aan Oudengels fadian ‘schikken, ordenen’. Dat houdt in dat Alfǫðr niet ‘Alvader’ betekent, maar ‘Alschikker’. Bezwaar is wel, zo benadrukt Crawford, dat dit werkwoord niet in het Oudnoords is teruggevonden.

We kunnen evenwel toevoegen dat het Oudhoogduits een evenknie had in giunfatōn ‘misvormen’ (lees gi-un-fatōn), met kenmerkend Duitse t uit oudere Germaanse *d. Hiernaast bestond in het Oudhoogduits ook het zelfstandige naamwoord fata, dat is opgeschreven in de betekenis ‘gesteldheid’, maar ook ‘ordening’ betekend moet hebben, aangezien het de voorloper is van verouderd Duits Fate, Fat ‘ordening’. In het Oudengels bestond overigens ook nog het bijvoeglijke naamwoord gefæd ‘ordelijk’. De verdere herkomst van deze groep woorden—de wortel waarop zij teruggaan—blijft niettemin duister.

Óðinn als ‘Alschikker’ is te begrijpen in verband met zijn hoedanigheid als voornaamste god. Maar zoals gezegd werden hem eigenschappen toegedicht waarover ooit Týr of diens voorloper *Tīwaz beschikte. Die oorspronkelijke Hoge God was—zoals de hemelgod bij volkeren wereldwijd reeds in de vroegste tijden het geval was—bij uitstek de ordenaar, de schikker. Zo had Zeús ook de toenaam Kosmētēs ‘ordenaar’ en stond hij bekend als medéōn ‘heerser’, een woord dat is afgeleid van de Proto-Indo-Europese wortel *med- ‘de maat bepalen’.

Diezelfde wortel duikt in het Oudgermaans op in onder meer *metaną ‘meten, de maat nemen’ en *metōjaną ‘de maat geven, schikken’. Van dat tweede woord is ooit in heidense tijden afgeleid het geheimzinnige *Metōduz ‘Schikker’. Voortzettingen hiervan zijn Oudsaksisch Metod en Oudengels Meotod, beide inmiddels benamingen van de God van de bijbel, en Oudnoords mjǫtuðr, dat verwijst naar zowel het noodlot als een of andere godheid. Het lijkt er sterk op dat dit aanvankelijk één van meerdere bijnamen van *Tīwaz was.

Of Alfǫðr nu ‘Alvader’ of ‘Alschikker’ betekent, het is een bijnaam die Óðinn goed mogelijk heeft overgenomen van zijn voorganger, de Hoge God wiens heerlijkste verschijning de wijde blauwe hemel was. Het zal ook geen toeval zijn dat Óðinn volgens bijvoorbeeld het reeds genoemde Grímnismál gehuld is í feldi blám ‘in een blauwe mantel’ en volgens de Vǫlsunga saga een heklu blá ‘blauwe mantel’ draagt. Het is evengoed aannemelijk dat Óðins welbekende eenogigheid een herinnering is aan die dagen dat de zon gezien werd als het oog van Vader Hemel.

Noot
De duiding van Alfǫðr als ‘Alvader’ lijkt gesteund door het voorkomen van Ollathair ‘Alvader’ als bijnaam van de Dagda, een belangrijke Ierse god waarmee Óðinn zeer vergelijkbaar is. Het zou evenwel toeval kunnen zijn of een geval van Noordse of andere invloed op Ierse mythologie, die immers laat is overgeleverd.

Verwijzingen

Eliade, M., Patterns in Comparative Religion (New York, 1958)

Heidermanns, F., Etymologisches Wörterbuch der germanischen Primäradjektive (Berlijn, 1993)

Koch, J.T., Celtic Culture: A Historical Encyclopedia (Santa Barbara, 2006)

Simek, R., Lexikon der germanischen Mythologie, 3. Auflage (Stuttgart, 2006)

4 gedachtes over “Alvader

  1. Moin, Interesant stuk Olivier,
    Maar kan “fǫðr” niet ook met nederlands “vatten” betrekking hebben?

    Als “Al(om)vattende”

    Groeten
    Jeroen H

    1. Ben bang van niet. De Oudnoordse ð beantwoordt in de regel aan een Nederlandse d. Beide gaan terug op Oudgermaans *d dan wel .

      Er zijn uitzonderingen, waar reeds in het Oudgermaans een vorm met *t(t) bestond naast een woord met *d of als gevolg van wisse omstandigheden, maar vatten is daar geen voorbeeld van.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.