Geleerden hebben zich lang verwonderd over het bestaan van Brabant. De naam dan. Het is duidelijk een verbastering van wat in volle vorm Braakbant zou luiden, kennelijk met braak in de zin van ‘onbebouwd, onbeploegd’ en daarmee een herinnering aan een tijd van leegloop toen het Romeinse Rijk aftakelde. Maar bant is niet helemaal duidelijk, behalve dat het in en om de Lage Landen naar een streek of gebied van een wisse aard kon verwijzen.
Het eerste lid
In de oudste, Latijnse geschriften verschijnt Brabant in de vorm van Bracbant- met verscheidene Latijnse uitgangen. De verbastering Brabant is het beste te begrijpen als de eerste a vanouds lang is. Dat betekent dat het eerste lid niet hetzelfde is als brak ‘zilt’ of brak ‘speurhond’—beide reeds door hun betekenis onwaarschijnlijk—noch de evenknie van Engels brake ‘struikgewas’ en Oostfries brâk ‘struikgewas’, aangezien de lange a daar het gevolg is van latere rekking. Voor de hand ligt dan braak zoals in braakliggend, want daarvan weten we dat de a vanouds lang is.
Oorspronkelijk in de vroege middeleeuwen sloeg de naam op een pāgus of gouw die om Brussel lag en overlapte met wat nu Vlaams-Brabant is. Veel van het gebied ware deel van—of begrensd door—het oeroude, uitgestrekte Kolenwoud, dat rijk aan eiken was en na de middeleeuwen bijna geheel gekapt is. Het Hallerbos en het later weer flink uitgedijde Zoniënwoud bij Brussel zijn er nog overblijfselen van. De gouw zelf zal dus niet overal even bevolkt zijn geweest en moet voor het overige ook enige leegloop hebben gekend toen de Romeinen weken voor de komst der Franken van over de Rijn. Dat spreekt voor de duiding van Brabant als een bant die braak ligt.

Ook elders in België en Noord-Frankrijk komt de naam voor, doch voor veel kleinere stukken land. Het is moeilijk na te gaan in welke gevallen het om afzonderlijke benamingen gaat en in welke om vernoeming naar de gouw. In Westfalen was vroeger echter een heuse gouw die Bracbant heette, gelegen om het stadje Kamen bij Dortmund en in het noorden begrensd door de Lippe. Het valt niet uit te sluiten dat de naam daar oorspronkelijk was en later is meegebracht naar de omgeving van Brussel.
In het zuiden of ten zuiden van de Brabantgouw loopt de Hain. Deze kleine stroom, niet te verwarren met de Hene van Henegouwen, stond vroeger bekend als de Brakel, voordien Braken en Bracna, en is in het Waals tot Braine geworden. De gouw zal er wel niet vernoemd naar zijn, aangezien we dan iets als Bracnabant hadden verwacht in de schriftelijke overlevering, maar de vraag rijst of Bra(c)bant dan toch anders is op te vatten dan een streek die braak ligt.
Wellicht is dan in de stroomnaam en het eerste lid van de gouwnaam beter een verwant (niet een evenknie) van broek ‘drasland’ te herkennen. Een voorloper van dat woord schuilt immers ook in Brussel, ouder Bruocsella. En het is te vergelijken met Brobant, de naam van een streek in Gelderland in de buurt van de Rijn aan de Duits grens. Daar is sprake van een verbastering van *Brocbant/*Bruocbant, aangezien de streek gelegen was om het stadje Gendringen, dat in oude geschriften ook is vermeld als Bruocgandringe.
Vanwege weerkaatsing van licht op het wateroppervlakte is het dan mogelijk dat deze braak en broek langs Oudgermaans *brēk- en *brōk- teruggaan op de Indo-Europese wortel *bhreh1ǵ-, *bhroh1ǵ-, zoals bekend van bijvoorbeeld Oudindisch bhrā́jate ‘glanst, straalt’ en Litouws brékšti ‘dagen’. Een andere mogelijkheid is de wortel *bhreh1g-, *bhroh1g-, vanwaar anderszins onder meer Latijn fragrō ‘sterk geuren’ en Oudiers braigid ‘scheten’.
Bant zelf
Er zijn aardig wat banten aan te wijzen in de wijde omgeving. Ten zuidwesten, in wat nu het Noorderdepartement van Frankrijk is, lagen de gouwen Ostrebant ‘Oosterbant’ en Karibant/Karabant, met een duister eerste lid. Een eind naar het noorden, in het hart van wat nu Nederland is, lagen Testerbant en Swifterbant, samengesteld met oude woorden voor ‘zuider’ en ‘noorder’—of wellicht ‘zuidwester’ en ‘noordooster’. Ten oosten daarvan was de reeds genoemde Brobant en over de grens bij Twente rond het Westfaalse stadje Rheine ook een Bursibant, kennelijk samengesteld met een vorm van Oudsaksisch bors, burs ‘gagel’ (zo niet ‘moerasrozemarijn’). Helemaal in Beieren bevond zich ten slotte een Banzgowe, naar een Banz die voortleeft in de oorden Altenbanz en Neubanz.
Het woord kwam wel vaker afzonderlijk als naam voor. Verdronken aan de kust van Zuidoost-Friesland is ooit een Bant, waarnaar het dorp Bantega en het nieuwe oord Bant in de Noordoostpolder vernoemd zijn. Dieper in Friesland ligt een Terband, met oneigenlijke spelling, want in het Fries zelf Terbant. (Daaruit blijkt overigens dat het woord vrouwelijk is, ander zouden we Tenband/Tenbant zien.) En volgens een vroegmiddeleeuwse oorkonde was er ook een Bant hoog in Noord-Holland.
Oost-Friesland
Er was tevens een Bant in de Waddenzee, voor de monding van de Eems en de westkust van Oost-Friesland in Duitsland. Hoewel dit eiland klein was toen het aan het einde van de zestiende eeuw ontvolkt raakte eer het voorgoed onder de golven verdween moest het volgens de eigentijdse Groninger geestelijke Menso Alting ooit deel zijn geweest van een veel groter eiland met dezelfde naam en waren Borkum, Juist en Osterende (nu Norderney) er ook overblijfselen van.
Alting zal enige reden hebben gehad om dit te zeggen. Osterende betekent letterlijk ‘oostereinde’, als ware het ooit het uiteinde van iets groters, en hoe dan ook moet Bant ooit meer dan een bult te midden van de baren geweest zijn. Ze was immers een van de zes Friese streken bij naam die de zendeling Liudgêr in 785 had te kerstenen. De andere waren Hugmerchi (Humsterland), Hunusga (Hunsingo), Fivilga (Fivelingo) in wat nu Groningen is en Emisga (Emsigerland) en Fedritga (Noord-Krummhörn) in wat nu Oost-Friesland is.
In elk geval zijn de eilanden daar in de eeuwen behoorlijk naar het zuidoosten verschoven. De Nederlandse bewindsman Rembertus Westerhoff, in een onderzoek ter vaststelling van wisse grenzen en eigendom, had er het volgende over te zeggen in 1844:
Meermalen worden er door de oestervisschers, ver ten noordwesten van het eiland Borkum in den mond der Eems, onderscheidene stukken oud huisraad en puin van gebouwen bovengebeugeld. Zeer kleine estrikken, hoedanige men nog wel in zeer oude gebouwen, zoo als in de restes van kloosters, ziet, en een klein en oud metalen potje hebben wij van deze voorwerpen gezien. Men sprak ook van een’ bovengebeugelden keisteen, in welken verschillende onverklaarbare karakters ingebeiteld waren geweest, doch deze was verloren geraakt.
(Waren die “onverklaarbare karakters” misschien ruinstaven?)

Aan de andere zijde van Oost-Friesland bestond nog een andere Bant, en wel aan de kust van de gouw Rüstringen. Ze werd een quadrans ‘kwartier’ genoemd en was een eigen kerspel eer ze door de vloed van 1511 grotendeels werd weggeslagen. Tegenwoordig herinnert in Wilhelmshaven het stadsdeel Bant nog aan dit verdronken land.
Het grondwoord
Wat voor uitgang de voorloper van bant had—tot welke zogenaamde stam het woord behoorde—is niet helemaal duidelijk, maar gezien het kennelijke vrouwelijke geslacht (getuige Terbant) ligt een Oudgermaans *bantō voor de hand. Dat het oorspronkelijk iets als ‘streek’ of ‘gebied’ betekende is duidelijk en wordt te meer duidelijk door het bestaan van de samengestelde afleiding *alja-bantijō, zoals voortgezet door Oudhoogduits elibenzo voor ‘vreemdeling’.(Dat *alja- is ook de voorloper van Nederlands el- in elders en ellende ‘narigheid’, eigenlijk ‘ander land, vreemd land’.)
Daarnaast is een eigennaam *Bantō, zoals vermoedelijk voortgezet door Oudhoogduits Banzo, Oudengels Banta en Fries Bante, te verklaren als een afleiding ervan, als we die mogen opvatten als ‘strekeling, man van de streek’. Verder bestond er in het Oudhoogduits nog de samengestelde naam Banzleib, waarin leib zoveel als ‘zoon, afstammeling’ betekent en aan de Noorse naam Leif beantwoordt.
Een andere afleiding, *bantīz (meervoud), is te herkennen in de verlatijnste Oudgermaanse naam Tubantes ‘mensen van twee streken’, voor een stam die meestal wordt vereenzelvigd met de Tvihanti waar de streek Twente zijn naam van heeft. (Let wel, Tubantes en Tvihanti zijn geen nevenvormen van elkaar.) Ten slotte waren er ooit de Bucinobantes, volgens de Romeinen een Germaanse stam die leefde in de buurt van Mainz en Frankfurt am Main, oftewel waar de Main uitmondt in de Rijn.
Nauwere betekenis en herkomst
Zoals bant in tenminste drie gevallen met windrichtingen is verbonden wekt het woord een ambtelijke dan wel gerechtelijke indruk, alsof het aanvankelijk niet zomaar om een landstreek ging, maar om een stuk land dat nadrukkelijk onder het gezag of in eigendom van een heer was. Mede daarom is het te overwegen dat bant bij binden hoort zoals want ‘handschoen zonder vingers’ bij winden ‘wikkelen’. Het zou dan oorspronkelijk gaan om een streek die als het ware gebonden was door of aan een heer. Enigszins vergelijkbaar is dan hoe Latijn pāgus ‘gouw; dorp’ is afgeleid van de wortel van pangō ‘vastslaan, bevestigen’, eigenlijk ‘aanvoegen’.
Een betere mogelijkheid dient zich aan wanneer we nagaan dat bant langs Oudgermaans *bant- ook de klankwettige voortzetting van Indo-Europees *bhond- kan zijn. Het bestaan van dat woord was anderszins al betoogd door de geleerde Thomas Burrow en wel als voorloper van enerzijds Oudindisch bhaṇḍa- ‘huisraad, inboedel’ en bhāṇḍa- ‘vaatwerk, pot, allerhande gerei, gereedschap, goederen’ en anderzijds Latijn fundus ‘landgoed’, dat dan niet hetzelfde woord is als fundus ‘bodem’. De grondbetekenis van *bhond- is dan dus ‘goed’, bij uitbreiding ‘landgoed’ en in het Germaans uiteindelijk ‘land’.
Eveneens hiervan kome Litouws bandà ‘geld, vermogen; vee; koestal; brood; verkochte oogst als bijverdienste’ met het daarvan afgeleide bandiniñkas ‘herder, herdersjongen; knecht aan wie de heer een stuk land als loon gegeven heeft’. Langs het Litouws ligt het ook ten grondslag aan Lets bañda, bañds ‘het door de heer aan de knecht als loon gegeven stuk veld of het gezaaide ervan, bijverdienste’.
Dit *bhond- is moeilijk los te zien van *bhn̥d-ró-, de voorloper van Oudindisch bhadrá- ‘goed, vrolijk, voorspoedig’, met de overtreffende trap bhándiṣṭha-. Van dezelfde wortel komen Oudindisch bhandatē ‘verheugt, voelt zich gelukkig’ (of ‘wordt bejubeld, wordt geroemd’) en bhandánā ‘vreugde’ (of ‘gejubel’).
Aannemelijk is dan dat *bhond- is ontstaan vanuit een nasaalpresens: een tegenwoordige tijd die werd gemaakt door het invoegen van een *n ín de wortel, zoals gewoon was in het Indo-Europees. Een *n-loze vorm *bhod- is immers mogelijk als klankwettige voorloper van Oudgermaans *bat- ‘goed’ in afleidingen als *batizō ‘beter’, *batistaz ‘best’ en *batō ‘baat’, met daarnaast *bōtō ‘boete’, eigenlijk ‘vergoeding’. Van een *batuz ‘goed’ werd het meervoud *Batawiz als stamnaam gebruikt, verlatijnst als de bekende Batavī en rechtstreeks voortlevend als de streeknaam Betuwe.
Gezien sommige van de Oudindische woorden hierboven is het ten slotte mogelijk dat de wortel zelf eigenlijk iets als ‘genieten’ betekende, zowel in de zin van ‘benutten, baat hebben’ als ‘genot hebben, het goed hebben’. Zo kunnen we deze ook verbinden met Litouws bandýti ‘proberen’, bañdžius ‘deelnemer’ en beñdras bn. ‘gemeenschappelijk’, zn. ‘deelnemer’, alsmede Pruisisch ni enbāndan ‘nutteloos’.
Besluit
De op het eerste gezicht ondoorzichtige naam Brabant, eerst verwijzend naar een gouw die later uitgroeide tot een veel groter hertogdom, is te begrijpen als ofwel ‘braakliggend land’ ofwel iets als ‘broekland’. Hoewel bant zelf vrij algemeen ongeveer ‘land, streek, gebied’ betekende en ooit veel voorkwam in benamingen lijkt het erop dat men er aanvankelijk een ‘landgoed’ mee bedoelde en dat het verwant is aan woorden als baat, beter en best.
Naschrift (19 januari)
Getuige het woordenboek van Zegers (1999) heeft de streektaal van het Land van Ravenstein (in het oosten van Noord-Brabant) het oorspronkelijke braakbant als zelfstandig naamwoord bewaard, en wel in de vorm van brabbant ‘braakliggend, afgebakend gebied’.
Het bovenstaande is een uitgebreide herziening van een stuk uit 2016. Hierbij is aanknoping bij het oude woord bans ‘koestal’ komen te vervallen.
Vlag door Samhanin. Enige rechten voorbehouden. Hallerbos door Martin Leveneur. Enige rechten voorbehouden.
Verwijzingen
Backhaus, H., “Die natürliche Entwicklung der ostfriesischen Inseln”, in Abhandlungen herausgegeben vom Naturwissenschaftlichen Verein zu Bremen, 30, 1/2 (Bremen, 1937), blz. 285–99
Berkel, G. van & K. Samplonius, Nederlandse plaatsnamen verklaard (2018)
Burrow, T., “Spontaneous Cerebrals in Sanskrit”, in Bulletin of the School of Oriental and African Studies, University of London, Vol. 34, No. 3 (1971), blz. 538–59
Derksen, R., Etymological Dictionary of the Baltic Inherited Lexicon (Leiden, 2015)
Doornkaat Koolman, J. ten., Wörterbuch der ostfriesischen Sprache, I-III (Norden, 1879-1884)
Fraenkel, E., Litauisches etymologisches Wörterbuch. I-II (Heidelberg-Göttingen, 1955-1965)
Gysseling, M., Toponymisch Woordenboek van België, Nederland, Luxemburg, Noord-Frankrijk en West-Duitsland (vóór 1226) (webuitgave)
Krahe, H. & W. Meid, Germanische Sprachwissenschaft: III Wortbildungslehre (Berlijn, 1969)
Kroonen, G., Etymological Dictionary of Proto-Germanic (Leiden, 2013)
Kümmel, M. e.a., Addenda und Corrigenda zum Lexikon der indogermanische Verben (2015)
Lloyd, A.L. e.a., Etymologisches Wörterbuch des Althochdeutschen, Band II: bî – ezzo (Göttingen/Zürich, 1989)
Mayrhofer, M., Etymologisches Wörterbuch des Altindoarischen, I-III (Heidelberg, 1992-2001)
Petri, F., Germanisches Volkserbe in Wallonien und Nordfrankreich. Die fränkische Landnahme in Frankreich und den Niederlanden und die Bildung der westlichen Sprachgrenze, 2 Bände (Bonn 1937)
Rix, H. e.a., Lexikon der indogermanischen Verben, 2. Auflage (Wiesbaden, 2001)
Westerhoff, R., De kwelder-kwestie nader toegelicht, of Betoog dat de kwelderlanden en aanwassen, langs onze wadden gelegen, niet zijn de eigendom van den staat, maar der tegenwoordige partikuliere bezitters, en niet vallen onder het bereik van art. 538 van den Cod. civ. of onder dat van het daarop gebouwde keizerlijke decreet van den 11 januarij 1811 (Groningen, 1844)
Zegers, A., Het dialect van het Land van Ravenstein, in het bijzonder Uden en Zeeland (Uden, 1999)
Hopelijk heeft Wagner meegelezen! In zijn ‘Lohengrin’ legt hij de klemtoon van ‘Brabant’ stelselmatig verkeerd.
Grappig toeval, dat *bat- ‘goed’ dan verwant was aan *banto ‘land-goed.’ Een soort spiegel in de tijd van ons bnw ‘goed’ en znw ‘goed.’ Waar komen die woorden dan vandaan? Is het een geval van convergente evolutie (of hoe heet dat in de taalkunde) of komen ze van dezelfde stam?
Het komt vaak voor dat dezelfde of een vergelijkbare betekenisontwikkeling bij verschillende woorden voorkomt. Sterker nog, zo’n evenredige ontwikkeling geldt als bewijsgrond bij het duiden van een woordherkomst.
Bedoel je of goed en goed aan elkaar verwant zijn of beide aan bant en *bat-?
Ik bedoelde ‘goed’ en ‘goed’
Ja, goed zoals in landgoed, (on)roerend goed, speelgoed enz. is een verzelfstandiging van het bijvoeglijke goed en dat betekende kennelijk oorspronkelijk iets als ‘(wel)voeglijk, gepast’, want het beste te verbinden met de wortel van vergaderen, gade en Middelnederlands gaden ‘voegen, verenigen, paren’.
KERKHOF P. A., The Celtic origin of *bant in Brabant, Historical Linguistics Lecture 2018, https://www.academia.edu
Historical Linguistics Lecture: The Celtic origin of *bant in Brabant
KERKHOF P. A., The Celtic origin of *bant in Brabant, Historical Linguistics Lecture 2018, https://www.academia.edu
Historical Linguistics Lecture: The Celtic origin of *bant in Brabant
Friday, the 12th of December
PETER ALEXANDER KERKHOF
Leiden University
1. Introduction
· 15th century folktale on the origin of the name Brabant
o A giant (Druon Antigone) levies toll near the river Scheldt. People who can’t pay get
their hand cut off.
_ Roman soldier Silvius Brabo kills him and throws away the giant’s hand
_ Brabant is named after Brabo and Antwerp is named after ‘hand werpen’
· Modern scholarship
o Brabant = Old Dutch bracbant
2. Problem definition
· Element *bant present in multiple regionyms and localities in Dutch, Frisian and German
speaking regions
o Origin of second element *bant is moot (betwistbaar)
· Therefore in this lecture
o I will provide a new Celtic etymology for the second element *bant
3. Dutch *bant-names (Gysseling 1960)
· Brabant (shire [pagus] between Haine and Scheldt)
o 7th c. pracbatinse, 8th c. bracbante
· Brobant (locality near present-day Gendringen)
o 12th c. de villa brobantie, brubant
· Ostrebant (shire between river Scheldt and the river Scarpe)
o 9th c. in pago ostrebantinsi, de pago hostreuanto
_ Gm. *austra- ‘east’
· Carembault
o 7th c. karibant, 8th c. karabantinsi
· Casterbant (locality near Ghent)
o 13th c. super casterbant
· Swifterbant (shire on the veluwe)
o 8th c. suifterbant, swiftarbant
_ Gm. *swiftra-
· Definitely Celtic = does not occur in other Germanic languages
· < Gaul. *swiφto- ‘left, north’ (W chwith)
· Added Gm. *tra-suffix for wind directions
o Gm. *westra-/*austra-/*nortra-
_ MidDu. zuchter ‘left’ (hapax)
· Testarbant
o 8th c. in pago testeruenti, 9th c. Destarbenzon (Frisians)
_ Gm. *tehstra- ‘right’
· Gm. *tehswa-
· Gaul. *dehswo- (MW deheu, OIr. dess)
4. Frisian bant-names
· East-Frisian insula que dicitur Bant
o 8th c. Vita Liudgeri
· Locality on Texel
o 12th c. diploma
2
· Mudflats called bant in present-day Frisia
o Terbant
o Banstra
o Opperbant
5. German bant-names
· Bursibant (shire near the river Ems, between Münster and Osnabrück)
o first element *bursi (MHG borse ‘wild rosemary’)
· Bracbant (shire near the river Lippe, borders on the Bursibant)
o Identical to Dutch Brabant?
· Banzgowe (shire on the river Main near Würzburg)
o Far away from other bant-names
o In area with many Slavic toponyms/regionyms
_ Sl. *pǫtь ‘road’?
· Two ethnonyms?
o Bucinobantes (Marcellinus Ammianus)
o Tubantes (Tacitus)
6. Old High German gloss
· OHG elibenzo
o < Gm. *ali-bantjano
gl. Advena, alienigena ‘foreigner’
7. Etymology
· Gm. *bant- < Gm. *bandna- (cf. OE hunta ‘hunter’ < Gm. *huntna-, EWA 1998)
o Semantics shaky
· Rom. *banda ‘strip’ *po
MW peduar Sp. perro
· Brittonic *pant common in toponyms
o As first element
_ Welsh
· Panlaurig
3
· Panbrydde
_ English
· Pentney
· Pantfield
o As second element in Breton (Deshaye 1999)
_ Breton Kerambant
_ Breton Mespant
10. Romance lenition
· how do we explain the voiced /p/ against /b/ in Germanic regionyms?
o Romance lenition between vowels
_ Latin sapere > Sp. saber / Fr. savoir
_ If we are dealing with Gaul. *pant…
· First element had connecting vowel
o Gaul. *swiφto-pant
o Gaul. *dehswo-pant
_ Celtic regionyms were adopted by Germanic-speakers in the Roman period
· Romance lenition *pant > bant
· Regionyms entered Germanic in the romanized form *bant
o In case of swiftarbant and teistarbant
_ Germanic suffix *-tra for wind directions is added.
_ This would explain
· in Old French ostrevant for oosterbant
· spelling in testaruenti
· spelling in MHG bravant/brafant = Brabant
11. *bant ‘valley’
· All Germanic regionyms are deliminated by rivers or courses of water
o *Brabant = brakka-bant ‘brackish valley’
_ Makes sense for the Scheldt valley
· river through brackish tidal creeks
_ Maybe first element Gaulish as well?
· Gm. *brakka- ‘brackish’(‘brak’)
o no Gm. etymology
o < Celt. bragna- ‘rotten, foul’
_ Kind of Kluge’s Law?
· OFr. brehaing ‘infertile’ true for almost all early medieval settlements
o Old French ostrevant shows Old French reflex of Romance *p > *b > *v
o Same Romance counterpart vant suggested by spelling testaruenti for testarbant
o Formation has a direct parallel in Breton toponyms where we also find pant/bant as
second element
13. French evidence for Gaulish *pant
· toponyms in *kwant- and *pant
o did Gaulish undergo *kw- > *p- sound change?
o French Canche (Pas-de-Calais) < *kwantia
o Old French cantwic < quentowic < *kwanto-vicus
o French Pance < Rom. *pantiacum
o French Pancy < Rom. *pantiacum
· Maybe MFr. pente ‘inclination, drop, valley’ Fr. pendue
_ Fr. pente only attested from 16th c. onwards
14. Germanicization
· historical scenario
o Gaulish toponyms/regionyms with second element *pant ‘valley’
o In Roman period the /p/ undergoes lenition in Vulgar Latin / Proto-Romance
_ Perhaps lenition already in romanized Gaulish?
o Germanic tribes adopted the toponymical element in the lenited form /bant/ in Late
Antiquity
o They loaned the word *bant with the meaning ‘region’
_ this meaning it may already have had in Gaulish
_ It may not be coincidence that the only non-onomastic occurrence of *bant
in Germanic is in the OHG word elibenzo ‘foreigner’
15. Frisian and Gaulish
· Occurrence of *bant in Frisia would lend strength to hypothesis that a form of Celtic was
spoken in Frisia in Antiquity (Schrijver, Toorians)
o Element *hel- ‘salt marsh’ (cf. MW helled, Corn. Hel) < PCelt. *sel-
_ Friesland de Hel, de Lytse Hel, Okkehel, Loddehel
o Frisian noblemen visiting Rome (Tacitus) in 1st c. CE have Celtic names
_ Malorix < Celt. *mālorīks ‘praise-king’
_ Verritus < Celt. *uφerritos ‘great-rider’
16. Conclusions
· In this talk I have argued that
o Germanic *bant, found in regionyms with second element *bant and in OHG elibenzo,
is a loanword from Gaulish *pant ‘valley’
_ Has cognates in Brittonic *pant (Welsh, Cornish, Breton)
o Gaulish pant is reflected in French toponyms and possibly in Middle French pente <
*panta
· Gaulish toponyms in *pant were romanized in Roman period and underwent Romance
lenition to *bant
o Franks took possession of northern Gaul in Late Antiquity and adopted the word in
the meaning ‘area, region’
o The toponymical element *bant meaning ‘region’ spread to Western Saxony
(Emsland)
· The case of Gm. *bant shows how considering the influence of language contact and
language shift can shed light on obscure lexical items in both Gaulish and Germanic
Bibliography
Deshayes, Albert
1999 Dictionnaire des noms de lieux Bretons, Douarnenez.
Gysseling, Maurits
1960 Toponymisch Woordenboek van Belgie, Nederland, Luxemburg, Noord-Frankrijk en West-
Duitsland (voor 1226) deel I A-M, Bouwstoffen en Studiën voor de geschiedenis en de
lexicografie van het Nederlands VI. 1, Belgisch Interuniversitair Centrum voor
Neerlandistiek.
Polenz, Peter Von
1961 Landschafts- und Bezirksnamen im fruhmittelalterlichen Duetschland. Untersuchungen zur
sprachlichen Raumerschliessung, Bd. 1: Namentypen und Grundwortschatz, Marburg.
Schrijver, Peter
1995a Studies in British Celtic Historical Phonology, Leiden Studies in Indo-European 5, Rodopi,
Amsterdam, Atlanta.
1995b “Welsh heledd, hel, Cornish *heyl, “Latin” helinium, Dutch hel-, zeelt” Nort-Western
European Language Evolution [NOWELE] 26, 31-42.
2000 “Keltisch of niet: twee namen en een verdacht accent” in: Kelten in Nederland,
Rijclof Hofman, Bernadette Smelik & Lauran Toorians eds., Utrecht, 69-87.
Wartburg, Walther von
1958 Französisches Etymologisches Wörterbuch; eine Darstellung des galloromanischen
Sprachsatzes [FEW] band 8 Patavia – Pix, Hans Erich Keller ed., Zbinden Druck und
Verlag AG, Basel.
Ja, ik heb destijds al met Peter-Alexander berichten gewisseld over bant en enkele van mijn bezwaren geuit. Ik heb zijn stelling niet behandeld in mijn stuk, omdat het dan veel te lang zou worden. Maar ik zal er alsnog het volgende over zeggen:
Er is ondanks de inspanningen van Schrijver c.s. nog geen enkel geval van herkomst van een woord uit een Keltisch substraat aangetoond, noch een rechtstreekse ontlening van een Keltisch woord.
Malorix en Verritus zijn evengoed uit het Germaans te verklaren en geenszins bevestigd als Keltisch.
Er is geen reden om aan te nemen dat Fries hel teruggaat op Proto-Keltisch *sel-. Er is anderszins ook geen bewijs van het bestaan van een Continentaal Keltische taal waarin *h- < *s-, laat staan in die tijd. Friesland was dan ook grotendeels ontvolkt tegen het einde van de Romeinse tijd en is er genoeg bekrachtiging van de Romeinse beschrijving van de oorspronkelijke Friezen als Germaans.
Met geen of weinig andere voorbeelden van zulke ontlening is het bij voorbaat niet aannemelijk dat bant uit het Keltisch komt.
De aanwijzingen voor het bestaan of ruime gebruik van een Gallisch *pant- (verzacht *-bant-) ‘dal; gebied’ zijn niet sterk.
De afwezigheid van een onverzacht *pant- in het Germaans spreekt tegen ontlening.
Er was geen noodzaak/prikkel voor de Franken voor ontlening van zo’n woord.
Vormen met v in stede van b zijn ongeacht de herkomst te verwachten.
Dat banten aan of om stromen lagen zegt niets, want dat geldt voor ieder land van enige omvang. Er is ook geen bant naar een stroom vernoemd, zoals wel bijv. Henegouwen.
Dat *swift(e)ra- “definitely Celtic” is blijkt geenszins. Het bestaan van een Gallisch *swiφto- ‘links, noordelijk’ wordt niet gestaafd door het voorkomen van Wels chwith ‘linkshandig’. Dat woord is immers niet los te zien van Oudiers cittach ‘linkshandig’, dat weer lastig te verzoenen is met *swiφto-. Zo zegt ook Matasović in de addenda van zijn woordenboek van het Proto-Keltisch.
Interessant! In de 19e eeuw schreef men nog Braband. Daarom ben ik een Brabander en geen Brabanter.
De vormen met d zijn niet oorspronkelijk en wel ontstaan doordat men niet meer wist wat een bant was en het dan maar (ten onrechte) met band ‘strook’ vereenzelvigde.
Hallo Olivier,
Is er ook nog een verband met ‘ban’?
Dank voor dit mooie stuk!
Gegroet,
Jeroen
Dank je, Jeroen. Als mijn duiding klopt is bant niet verwant aan ban, want dan zijn het twee verschillende wortels. Als mijn duiding niet klopt is het alsnog onwaarschijnlijk dat bant aan ban verwant is, want in het Germaans was het achtervoegsel *-t- vrij zeldzaam en ging het meestal gepaard met een verbindingsklinker. Denk bijvoorbeeld aan *herutaz ‘hert’ of *swefutą ‘slaap’ (Oudengels sweofot).
Graag gelezen!
Ikzelf ben een Brabanter, maar niet uit Brabant rond Brussel. In West- en Zuid-Vlaanderen zijn nogal wat Brabant-toponiemen te vinden.
Misschien is het goed om ook de Franstalige versie te geven, ‘Braicbant’. Meestal staat die nogal dicht bij één of andere vroegere versie van de naam.
Met mijn moeders naam er bij voel ik mij wel een beetje preus:
Deceuninck Vanbrabant!
Mooi! Inmiddels heb ik ontdekt dat brabbant ‘braakliggend, afgebakend gebied’ als zelfstandig naamwoord gebruikt wordt (of werd tot voor kort) in een van de Brabantse streektalen in Nederland. Zie het toegevoegde naschrift onderaan mijn stuk.
Traditioneel zeggen we in mijn Brabants dialect dat een stuk land ‘vogelwei’ ligt, uitgesproken ‘vogelwaa’, wanneer we willen aangeven dat het braak ligt. Het woord ‘braak’ is als dusdanig onbekend. Wel kennen we het woord ‘brek’ voor een onstuimige, wilde jonge man. Zie ook de achternaam ‘von der Vogelweide’ https://en.wikipedia.org/wiki/Walther_von_der_Vogelweide
Op zik is vogelweide in die zin een vrij algemeen woord in de Nederlanden, tot in de streektalen van Drenthe en Groningen.
Dat woord brek ‘onstuimige, wilde jonge man’ beantwoordt aan algemeen Nederlands brak ‘speurhond’ (< *‘reu, mannelijk jong’). Ik heb het kort besproken in mijn stuk over Bráhman. Ik ga uit van een grondbetekenis als ‘groeier’.