Hoe zee en meer als zilver blinken

Wat dacht men ooit in lang vervlogen, dichterlijke tijden bij het zien van wijd water onder hemels licht? Het vake schitteren zal toen reeds de strandgangers, zeilers en ander varend volk niet ontgaan zijn. Net dat opzicht zij vervat in het oude woord meer.

Een hele sibbe

Met meer en diens evenknieën in de zustertalen wordt vanouds zowel de zee als ieder groot ingesloten zoet water bedoeld. Bij de kunst der vergelijking is vastgesteld dat het woord teruggaat op Oudgermaans *mari. Dat men hierbij dacht aan uitgestrekte watervlaktes in het algemeen bewijst ook de afleiding *mariskaz ‘drasland, broekland’, de voorloper van onder meer gewestelijk Nederlands meers ‘beemd, weide’ en Engels marsh ‘broekland’. Bovendien, verwant geacht wordt *mōraz ‘drasland’, vanwaar bijvoorbeeld gewestelijk Nederlands moer ‘veengrond’ en Engels moor ‘woeste grond’.

Ooit is *mari samengesteld met een afleiding van *mannz ‘mens’, tot *mari-manniją. Deze verwees naar een mensachtig zeewezen, al is het onwis hoezeer die voorstelling overeenkwam met het beeld van de Griekse Seirênes of er later door beïnvloed is. Het geslacht van de Germaanse samenstelling was onzijdig, getuige Oudhoogduits merimanni, merimenni, doch later is men het tweede lid in verband gaan brengen met vormen van het vrouwelijke woord min ‘liefde’. Zo ontstond Nederlands meermin, dat ook nog eens tot zeemeermin verlengd is.

meermin
Het beroemde beeld van de kleine zeemeermin te Kopenhagen

Dat *mari van hoge ouderdom is bewijst het bestaan van evenknieën buiten het Germaans, waaronder Oudiers muir ‘zee’, Latijn mare ‘zee’, Litouws mãrės (mv.) ‘zee’ en Russisch móre ‘zee’. Al deze woorden zijn te herleiden tot een gemeenschappelijke voorloper die duizenden jaren geleden al in gebruik geweest moet zijn: gewestelijk Indo-Europees *mori. En dat gegeven is ook gelijk waar de meeste herkomstkundige woordenboeken het bij laten.

Donkere vermoedens

Wat betekent meer nu werkelijk? Welke eigenschap van grote watervlaktes werd met *mori bedoeld toen het woord zijn ingang vond? Hier en daar in stukken zijn pogingen te vinden van geleerden om dat raadsel te ontwarren of op zijn minst een mogelijkheid voor te stellen.

Zo schreef de Duitse taalkundige Franz Specht in 1947 dat *mori te verbinden is met zulks als Grieks mórukhos ‘donker’, Pools morus ‘smerig mens’ en Russisch marúška ‘vlek’, onder aanname van een onderliggende wortel die zoveel als ‘donker’ te beduiden heeft. De gedachte is dan dat *mori verwijst naar het donkere van (diep) water. Allen die de zee bevaren kunnen getuigen van dit bij wijlen ijselijke kenmerk. Of denk aan de broeklanden met hun stille, vaak zwarte water. Die moeten vroeger tot de verbeelding gesproken hebben, hoe de boze geesten in het veen hun vesting houden, zoals in het Oudengelse heldendicht Béowulf zo roerend beschreven is.

Doch tegen Spechts duiding is een danig bezwaar in te brengen. De oorspronkelijke betekenis van die wortel zou evengoed ‘smeren’ of iets dergelijks geweest kunnen zijn. Ja, het genoemde Grieks mórukhos werd ook gebruikt als bijnaam van de god Diónūsos te Sicilië en sloeg als zodanig op de besmering van zijn gezicht met gist tijdens de wijnoogst. Goed mogelijk gaat het hier om dezelfde wortel als in smeren, aangezien menige wortel zowel met als zonder begin-s voorkomt. En met smeren hebben zeeën en meren weinig te maken.

De schittering

Donker als het geduchte water kan zijn, het tegendeel is evenvaak het geval, aan het oppervlak althans. Daarop wees ook de Duitse taalkundige Wilhelm Schulze ruim een eeuw geleden. In een voordracht in 1910 kon hij enkele voorbeelden geven van hoe zulk water reeds in de oertijd schitterde tot Germaanse ogen.

Verluchtend is ten eerste het zogenaamde Abecedārium Nordmannicum, een opnoeming van de jongere Noordse ruinstaven oftewel runen, vervaardigd in Noord-Duitsland in de negende eeuw. Daarin draagt de ᛚ (voor de klank /l/) de naam lagu ‘meer’, gevolgd door de toenaam the leohto ‘de lichte’.

Mooier nog is wat er staat in het eerdere, achtste-eeuwse Oudhoogduitse gedicht dat heden bekend staat als het Wessobrunner gebed. Dit verhaal van de Schepping volgens de Blijde Boodschap is net als Béowulf opgesteld in niets minder dan ouderwets Germaans stafrijm. Hier zijn de eerste regels gegeven, waarbij men de aandacht op de vijfde vestige:

Dat gafregin ih mit firahim firiuuizzo meista,
dat ero ni uuas noh ufhimil,
noh paum noh pereg ni uuas,
ni […] nohheinig noh sunna ni scein,
noh mâno ni liuhta noh der mâreo sêo.

Dat vernam ik bij mensen als grootste wonder,
dat aarde niet was, noch ophemel,
noch boom, noch berg was,
geheel niet […], noch zonne scheen,
noch maan lichtte, noch de schitterende zee.

Griekse verbanden

Schulze zocht het ook bij de oude Grieken en wees op de Leukothéai in de zee. Bekendst is het verhaal van de sterfelijke vorstin Īnṓ, die haar tot waanzin gedreven man Athámas ontvlucht en zich uit wanhoop de golven inwerpt met haar zoon Melikértēs. Door het medelijden van de goden worden zij daarop omgevormd tot twee zeegoden onder de namen Leukothéa ‘Witte Godin’ en Palaímōn ‘Worstelaar’.

Om dan *mori zelf als ‘schitterend’ of iets dergelijks te kunnen duiden knoopte Schulze aan bij Griekse woorden als marmaírō ‘schitteren, glinsteren, blinken’ en diens bijvoeglijke afleiding marmáreos, die ook voor de zee gebruikt werd. Van belang is bovendien Maîra als naam van de hond die in een ster veranderd wordt: de Hondsster die dan al bekend staat als Seírios (Sirius). Maîra is overigens ook de naam van een der Nērēḯdes, de talrijke dochters van de zeegoden Nēreús en Dōrís.

En hier wordt het lastig, want volgens de Nederlandse taalkundige Robert Beekes, een gezag in het oude Grieks, zijn deze Griekse woorden van niet-Indo-Europese herkomst. Het Indo-Europees had aanvankelijk geen /a/. Soms ontstond die klank alsnog in de dochtertalen, doch onder voorwaarden die Beekes in deze gevallen niet van kracht zag. Daar komen we echter nog op terug.

Germaanse verbanden

Was Schulze dan op een dwaalspoor verzeild geraakt? Geenszins, want in het Germaans zijn meerdere verbindbare woorden aan te wijzen die te herleiden zijn—reeds herleid zijn—tot een wortel met de betekenis ‘schitteren’ en dergelijke. Dat is ten eerste Oudgermaans *mēriz, de voorloper van onder meer Oudhoogduits mâri ‘schitterend; prachtig; beroemd’. In die eerste betekenis verschijnt het in het bovengenoemde Wessobrunner gebed, rechts in de vijfde regel: der mâreo sêo ‘de schitterende zee’.

Andere voortzettingen van *mēriz zijn onder meer Oudnoords mærr ‘beroemd, roemrijk, groots’ (ook gezegd van de goden), Oudengels mǽre (ook gezegd van de zon en andere hemellichamen), Oudsaksisch mári ‘schitterend; heerlijk; beroemd’ en Middelnederlands mare ‘beroemd; ruchtbaar; geacht’. Het woord, of een nevenvorm *mēraz, diende als naamstam in samengestelde Germaanse namen, zoals *Aþalamēraz (vanwaar o.a. Oudnederlands Athalmár en Fries Jelmer) en *Ingwijamēraz (verlatijnst opgeschreven als Inguiomērus), volgens de Romeinse geschiedschrijver Tacitus gedragen door een stamhoofd aan het begin van onze jaartelling.

Twee verwante woorden zijn Oudgermaans *marilōną, de voorloper van Oudnoords merla ‘schijnen, schitteren’, en Oudgermaans *marōn, vanwaar Oudengels mare ‘zilverschoon’, een kruid waarvan het blad dankzij zachte witte haartjes een wat zilveren glans heeft. Tezamen wijst dit alles op een wortel die in zijn sterkste vorm *mer- luidde.

zilverschoon
Zilverschoon (Argentina anserina, syn. Potentilla anserina)

Buiten het Germaans zijn ook mogelijke verwanten aan te wijzen. Van belang zijn vooral Oudindisch márīci- ‘lichtstraal’ en Latijn merus ‘helder, zuiver, onvermengd’, hoewel beide ook tot andere wortels herleid zijn. Verder, in weerwil van Beekes is bijvoorbeeld Grieks marmaírō ‘schitteren, glinsteren, blinken’ in beginsel terug te voeren tot een Indo-Europees *mr̥-mr̥-i̯o-, met het herhaalde *mr̥- als oorspronkelijk onbeklemtoonde vorm van *mer-. Zo stelt ook de Nederlandse taalkundige Guus Kroonen.

Besluit

De nieuwste uitgave van Kluge’s Etymologisches Wörterbuch der deutschen Sprache heeft het volgende te zeggen over de diepere herkomst van Meer, overigens zonder verwijzing naar Schulze. “Das Wort wird zu (ig.) *mer- ‘glänzen’ gestellt (‘das Glänzende’), doch ist diese Annahme unverbindlich.” Inderdaad, we zijn niet gedwongen tot deze duiding, al is het bestaan van een oude wortel met een betekenis als ‘schitteren’ en een hier aansluitbare vorm wel veiliggesteld.

Er is ook nog de mogelijkheid, zoals in hetzelfde woordenboek ten slotte bondig gesteld wordt, dat het hier echter om een Substratwort gaat, dat wil zeggen een woord uit een taal die in het Avondland gesproken werd alvorens het Indo-Europees verspreid raakte vanuit diens bakermat op de Steppe benoorden de Zwarte Zee. Doch het geldt als een zwaktebod om zonder goede, vormelijke reden de oorsprong van een woord te zoeken in zo’n onbekende taal, gewis als een degelijke Indo-Europese duiding voorhanden is: van zee en meer als het schitterende, een zilveren vlakte.

Verwijzingen

Beekes, R.S., Etymological Dictionary of Greek (Leiden, 2010)

Derksen, R., Etymological Dictionary of the Baltic Inherited Lexicon (Leiden, 2015)

Frings, Th. & E. Karg-Gasterstädt, Althochdeutsches Wörterbuch: auf Grund der von Elias von Steinmeyer hinterlassenen Sammlungen (1968–heden)

Holthausen, F., Altenglisches etymologisches Wörterbuch, 2. Auflage (Heidelberg, 1963)

INL, Middelnederlandsch Woordenboek (webuitgave)

Kluge, F., Etymologisches Wörterbuch der deutschen Sprache. Bearbeitet von Elmar Seebold. 25., durchgesehene und erweiterte Auflage (Berlijn/Boston, 2011)

Kroonen, G., Etymological Dictionary of Proto-Germanic (Leiden, 2013)

Matasović, R., Etymological Dictionary of Proto-Celtic (Leiden, 2009)

Philippa, M., e.a., Etymologisch Woordenboek van het Nederlands (webuitgave)

Specht, F., Der Ursprung Der Indogermanischen Deklination (Göttingen, 1947)

Schulze, W., “Etymologisches. Vorgetragen am 14. Juli 2010”, in Sitzungsberichte der Königlich Preussischen Akademie der Wissenschaften zu Berlin, Jahrgang 1910, 2. Halbband (Berlijn, 1940), blz. 787–808

Vaan, M. de, Etymological Dictionary of Latin and the other Italic Languages (Leiden, 2008)

Vries, J. de, Nederlands Etymologisch Woordenboek (Leiden, 1971)

Wijk, N. van, Franck’s Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, 2e druk (Den Haag, 1936)

9 gedachtes over “Hoe zee en meer als zilver blinken

  1. De gebezigde taal wordt steeds bloemrijker. Het leest als een gedicht. Ik vindt dat prachtig.

    Kan de vrouwennaam Maria dan ook ‘schitterend’ betekenen? Dat zou dan de tweede vrouwennaam zijn die ik ken, met die betekenis: Brechtje.

    1. Dat hoor ik graag!

      De naam Maria (met diens meer Nederlandse vorm Marije) komt langs het Latijn van Grieks María en dat is zelf in christelijk verband een ontlening van Aramees Maryám, verwant aan Hebreeuws Miryám. De oorsprong ligt bij een Semitische wortel, onwis welke.

  2. Eng hoe makkelijk dat Wessobrunner gebed eigenlijk leest. Bijkomstig schiet het Latijn ‘merus’ mij te binnen, heeft dit een gedeelde oorsprong?

    1. Latijn merus noem ik in het blok net voor het besluit. Michiel de Vaan, schrijver van de gezaghebbende Etymological Dictionary of Latin and the Other Italic Languages, verbindt dit woord liever met een andere wortel, doch zonder dwingende reden.

  3. Mooie post Olivier. Ik snap de overgang niet in de geschiedenis wat betreft het Flevomeer zo genoemd door de Romeinen. Later wordt het Flevomeer vereenzelvigd met het Almere(Zuiderzee). Heb weleens gelezen dat het vroegere Flevo(meer) moest gezocht word in Noord-Frankrijk. We zullen het wellicht nooit 100% te weten komen.

    gr,

    Pieter Romkes

    1. Bedankt, Pieter.

      Een van de oudste verschijningen van de naam is in de Nātūrālis Historia van Plīnius de Oudere, die tevoren in Germānia Īnferior gediend had en dus wist eerstehands kennis had. Volgens hem waren Helinium en Flevum de namen van de twee mondingen des Rijns. Beide zijn uiteraard verlatijnst. Flevum is ter weergave van Oudgermaans *Flewą. Binnen onze eigen taal ontwikkelde die naam zich tot Vlie, waarmee tegenwoordig slechts een deel van het oude watergebied aangeduid wordt.

      De vorm Flevo, een verlatijnste verbuiging, is opgeschreven door Pompōnius Mela in de eerste eeuw na Chr. en in de nieuwerwetse tijd weer opgediept om samenstellingen als Flevomeer e.d. mee te maken.

  4. Schitterend stuk Olivier. Ik vroeg me wel af of mari in verband staat met vermaard (beroemd), en misschien met personages als Merovech?

    Vriendelijke groet

    1. Dank, dank.

      Nederlands vermaard is het voltooid deelwoord van Middelnederlands vermaren ‘(iemands) roem verkondigen; ruchtbaar maken, bekend maken’.

      Dat werkwoord is afgeleid van ofwel Middelnederlands mare ‘beroemd; ruchtbaar; geacht’, ofwel diens verzelfstandiging, Middelnederlands mare ‘roem; gerucht; tijding’ (vanwaar Nederlands mare ‘bericht’).

      Het bijvoegelijke mare is de voortzetting van Westgermaans *māri (zelf van Oudgermaans *mēriz. Diens nevenvorm, Westgermaans *mār (van Oudgermaans *mēraz), schuilt volgens de gangbare opvatting in *Māraweh, de naam die in verlatijnste vorm is overgeleverd als Merovech e.d.

      Dat de met een e weergegeven is vergt nog wel een verklaring. Mogelijk was de tongval van Merovech meer Kustgermaans, waar richting een æ verschoven was, zoals blijkt in het Oudengels en Oudfries.

      Een andere mogelijkheid is dat Merovech staat voor Laat-Westgermaans *Meriweh, met *meri door i-omluid uit *mari ‘zee e.d.’ Bezwaar is alleen dat we dan Merivech als verlatijnsing verwachten zouden, niet Merovech.

      Wellicht dat er in de eeuwen na de dagen van die vorst verwarring was over het eerste lid van zijn naam. Dan ware Mero- een verhaspeling van de twee woorden.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.