Somber stafrijm

I suspect that it is a metre which is only suitable to rather sombre subjects.

Met deze woorden typeerde de Engelse dichter W.H. Auden eens de versvorm die de Engelsen alliterative verse noemen en bij ons stafrijm heet. Auden goot zijn lange verhalende gedicht The Age of Anxiety in deze vorm, die hij tot in de details beheerste. Dat het stafrijm hem juist voor zwaarmoedige onderwerpen geschikt leek, heeft ongetwijfeld te maken met haar oorsprong in de verhalenwereld van de Germanen. Met de zware cadans van het stafrijm lijkt iets van de heroïsche somberheid van de Germaanse ziel vervlochten, van de gemoedsstemming die Tolkien zo ontroerde in Oudengelse gedichten als Beowulf; het is de blik die het vallen ziet van de laatste nacht en toch door blijft strijden, de krijger die zijn trotse verzet niet laat breken door tegenstand, hoe onoverwinnelijk ook.

Auden droeg bij aan een kortstondige opleving van Engels stafrijm in de voorbije eeuw, en maakte hiervoor gebruik van het essay The Alliterative Metre door C.S. Lewis. Ook werd hij geïnspireerd door Tolkiens colleges over Oud-Engelse dichtkunst, die hij in de jaren twintig in Oxford volgde. Tolkien is naast Auden immers de andere grote moderne meester in de alliteratieve dichtkunst. Hoewel C.S. Lewis en ook Owen Barfield zich in dit genre bekwaamden – respectievelijk in The Nameless Isle en Orpheus – worden hun pogingen toch overschaduwd door de schepper van The Lord of the Rings. Lezers hiervan herinneren zich mogelijk enkele van Tolkiens treurzangen en strijdliederen in deze vorm. Deze zijn echter slechts het topje van een ijsberg, die met name in het postuum uitgegeven The Lays of Beleriand in zijn geheel te bewonderen is. Tekenend is dat hij het droeve verhaal van Túrin en Níniel in stafrijm zette, terwijl hij voor de meer vreugderijke lotgevallen van Beren en Lúthien koos voor een jambische versvoet met eindrijm.

Om historische redenen hebben zowel de Engelsen als wijzelf de meeste van onze traditionele, rijmende versvormen geërfd van Romaanse talen als het Frans en het Italiaans. Voor oren gewend aan de zangerige cadans van jambische poëzie (‘ik ween om bloemen in de knop gebroken’), kan stafrijm dan ook behoorlijk wild en onstuimig klinken – zoals de zee die tegen de rotsen slaat ook woest en duister moet lijken voor hem die opgroeide langs vrolijk kabbelende stromen. Οnze taal en cultuur zijn niettemin gevormd tegen de onherbergzame achtergrond van de wilde Noordzee, en wie zijn oren went aan het vreemde ritme van stafrijm leert spoedig haar rijke uitdrukkingskracht waarderen. Als Germaanse taal heeft het Nederlands net als het Engels nu eenmaal veel beginklemtonen, en sterke medeklinkers worden meer benadrukt dan soepele klinkers. Dergelijke eigenschappen komen beter tot hun recht in het ‘sombere’ stafrijm dan in van oorsprong Romaanse metrums.

Ik juich dan ook iedere poging toe om de voorzichtige eigentijdse herleving van Engels stafrijm in het Nederlands een vervolg te geven. Zoals de Engelse voorbeelden laten zien, lijkt de vorm vooral geschikt voor verhalende of dramatische poëzie, al dan niet somber van toon. Zo heb ik voor mijn eigen lering en vermaak onlangs getracht de eerste alinea’s van de tragische prozavertelling Deirdre en de zonen van Usnach van A. Roland Holst om te werken in deze versvorm. Hoewel Deirdre oorspronkelijk een bewerking van een Keltisch verhaal is, hoor ik in zowel sfeer als woordkeuze een sterke verwantschap met de vroegere Germaanse belevingswereld:

Onverwacht door de velen wast de storm
Der ondergangen. Als grauwe nacht
Het Oosten bedekt, en hoog boven
Het Westelijke water waaien de schimmen,
Zijn zij onbezorgd. Nog zien zij niet
Hoe spoedig zij in het zwarte weer
Het zwaard zullen zwaaien, zware strijd
Met elkander voeren. Zij vrezen nog niet
De zwijgende schemer als schilden, zwaarden,
En bleke lijken gebroken liggen.
Meedogenloos daagt de donkere storm
Van het einde over de onwetenden.

Soms doch waait de winderige velden
En heuvelen over een eerste ritselende
Onheilsbode. Dan bleekt een gelaat,
Lijkt het lichte leven één
In duister gedrenkt. Donkere stilte
Daalt tussen hem en zijn naasten neer.
Hij hoort reeds dóór zijn gedoken angst
Achter hun woorden het vege ruizen
Der nakende dood. Als nacht zich donkert,
Rond het vuur het volk luid zingt
In hoge hallen, staat hij in schaduw
En vreest wat hij ziet: zwarte schimmen
Omwolken de troon van de trotse koning.

Noot: Deze voorbeelden van de vier genoemde schrijvers geven een beeld van enkele toepassingen van modern Engels stafrijm. Verder zou ik zelf liever spreken van stafdicht en dan ook van stafdichters, stafdichten en stafdichtkunst. Ten slotte ben ik nog niet geheel tevreden met het wat vrije stafrijm van mijn bewerking, dus schroom niet commentaar of suggesties te geven.

7 gedachtes over “Somber stafrijm

  1. Zojuist heb ik, terwijl ik eigenlijk allang hoor te slapen, met een glas voortreffelijke whisky in de hand je omwerking herlezen. Alle zorgen die ik heb over de welluidendheid van onze taal verdwijnen terstond als ik haar zo in stafdicht geweven zie. Ik hoop ten zeerste dat je hiermee doorgaat; ik vind je dicht sterk, echt en bezielend.

    Hier volgen nog enkele kritische opmerkingen. In de halfregel voor de regel “Het zwaard zullen zwaaien, zware strijd” heb je reeds “in het zwarte weer”. Eigenlijk heb je een viervoudige stafrijm, en dat is misschien iets te veel van het goede. Voorts heb je andermaal in korte tijd het woord ritselen gebruikt; ik zou het bij een enkele maal houden. En de beklemtoning van dóór breekt voor mij de lezing op, maar ik zie wat je zoekt te zeggen, en het is lastig te verwoorden.

    Omwolken – mooi! Doet mij denken aan het geruststellende omloveren, dat ik ontdekte toen ik enige tijd geleden struinde door dat verdwaalwaardige Woordenboek der Nederlandsche Taal.

  2. Dank! Lichte beschonkenheid past het stafrijm wel, dunkt mij. De mede vloeide immers rijkelijk (als wij de verhalen mogen geloven) in de zalen waar de oorspronkelijke stafdichters voordroegen.

    Nu je het zegt, de allitererende z-snaar wordt wel erg vaak aangeslagen in de eerste strofe, en door beklemtoond blijft voor mij ook een heikel punt. Verder ben ik het eens met ritselen, vooral ook omdat het twee keer aan het einde van een regel voorkomt. Ik heb het nu zo aangepast dat het nog steeds bij A. Roland Holst past (‘Zij hoorden weer / hoe achter al de stemmen van dit leven / schemeringen waaien en de zeeën breken’).

    Tot slot: werkwoorden met om- bekoren mij zeer de laatste tijd, ik vermoed vanwege de bondigheid en het ontwijken van een los voorzetsel. ‘Omgolven’ kwam ik onlangs ook al tegen, net als omdromen, omzwe(r)ven, omgorden en omstrengelen. Maar omloveren kende ik nog niet; die mag er zeker ook zijn.

  3. Alle bewondering voor uw voortreffelijke poging! Ik dacht wel dat de regels als volgt waren:

    1. beginvers met twee heffingen – cesuur – eindvers met twee heffingen
    2. de derde heffing allitereert met minstens één van de eerste twee, en niét met de vierde. 3. allittereren = gelijkluidende beginmedeklinkers of (al dan niet gelijke) beginklinkers.

    Vier alliteraties is dus een duidelijke inbreuk op de regels.

  4. In Tolkiens “Lord of The Rings” komt het volgende stafdicht voor:

    Arise now, arise, Riders of Théoden!
    Dire deeds awake, dark is it eastward.
    Let horse be bridled, horn be sounded!
    Forth Eorlingas!

    De Nederlandse vertaler Max Schuchart heeft de stafrijmen helaas verloren laten gaan, want hij vertaalt

    Sta op nu, sta op, Ruiters van Theóden!
    Dappere daden, ontwaak, donker is het oostwaarts.
    Breidel de paarden, steek de hoorn!
    Op weg, Eorlingas!

    Met geringe moeite had hij de stafrijmen kunnen behouden, bijvoorbeeld als

    Rijs nu, verrijs nu, Ruiters van Theóden!
    Dappere daden wekt, donker is ’t oostwaarts.
    Breidel de paarden, blaas op de hoorn!
    Op weg, Eorlingas!

  5. Dank voor de reacties. Mijn bewerking volgt inderdaad niet geheel de klassieke regels van het stafrijm. Overigens vind ik zelf het ritme, de verdeling van de twee maal twee heffingen over de regel, wellicht belangrijker dan de alliteratie.

    Over Tolkiens stafdicht: je eerste regel vind ik zowel vanwege de alliteratie als vanwege de bredere betekenis van ‘verrijs’ een grote vooruitgang. De tweede regel vind ik bij Schuchart nogal vrij: ‘dire’ is eerder ‘noodlottig’ of ‘verschrikkelijk’ dan ‘dapper’ (Mensink-van Warmelo geeft ‘verschikking’). Vraag is verder of ‘awake’ een aansporing jegens de ‘Eorlingas’ betreft danwel als onderwerp ‘deeds’ heeft. Tot slot vind ik persoonlijk ‘op weg’ (MvW ‘op’) niet zo krachtig als aansporing. Wellicht is ‘voort’ hier een mooie oplossing (WNT: ‘Als uitroep om rij-, trek- of lastdieren vooruit te doen gaan of tot spoed aan te manen.’).

    Ik zou vooralsnog aan zoiets de voorkeur geven:

    Verrijs nu, verrijs, ruiters van Théoden!
    Vege daden ontwaken, donker is ’t Oosten.
    Breidel de paarden, blaas de hoornen!
    Voort Eorlingas!

  6. Doet me denken aan dit:

    Ik vind overigens de drie films in het Duits beter – krachtiger, duisterder, ouder – klinken. Voorts, Ik begrijp niet waarom men bij de Engelse overzetting zo sterk afwijkt van de oorspronkelijke tekst.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.