Alvader

In een ver, heidens verleden vereerden onze voorouders *Di̯ḗus ph2tḗr ‘Vader Hemel’, de Hoge God door wien de wereld geschikt wordt en wiens oog niets ontgaat. In latere, Germaanse dagen luidt zijn naam *Tīwaz en wordt hij vooral met recht en oorlog in verband gebracht. Na verder verloop van tijd en taal is hij als Týr bij de Scandinaviërs op de achtergrond geraakt en wordt Óðinn het voornaamst geacht, doch met de nodige hoedanigheden die eigenlijk bij Vader Hemel horen. Eén daarvan ligge besloten in de bijnaam Alfǫðr, die ogenschijnlijk ‘Alvader’ betekent, maar volgens de Amerikaanse geleerde Jackson Crawford ook anders te duiden is. Lees verder “Alvader”

Fenrir

Also available in English.

De wilde wolf is terug in Nederland en dat mag gevierd worden. Niet dat hij geen gevaar vormt, met name voor ons wollevee, maar de wolf is zo met ons erfgoed verbonden dat er nu een oud evenwicht lijkt te worden hersteld. Onze Germaanse voorouders vergeleken zich graag met deze grauwe dieren, getuige de vele namen met wolf erin die vanouds gegeven werden, maar beschouwden hen tevens als geduchte vijanden. Het is dan ook de grote boze wolf die zijn tanden laat zinken in onschuldig volk in sprookjes als Roodkapje en De wolf en de zeven geitjes.

Lees verder “Fenrir”

Múdspelli

Also available in English.

In de Germaanse letterkunde van de vroege Middeleeuwen bestaat een zeer geheimzinnig woord dat telkenmale in één adem wordt genoemd met vuur en verwoesting en het einde van de wereld, te weten Múdspelli. Het is onduidelijk wat het letterlijk betekent en de vraag is bovendien of het oorspronkelijk een christelijk begrip is of dat het uit het oude Germaanse heidendom stamt. Er zijn al vele voorstellen gedaan, maar geen ervan is echt overtuigend. Valt er dan wellicht een nieuwe duiding te bedenken?

Lees verder “Múdspelli”

Tolkiens dwergen

Het is najaar 1937 wanneer de eerste, bescheiden oplage van J.R.R. Tolkiens The Hobbit in Engeland verschijnt. Wat was ontstaan als een verhaal voor het slapengaan van zijn kinderen was binnen korte tijd uitverkocht en goed ontvangen. Tolkien, toen al ruim tien jaar professor Angelsaksisch te Oxford, vreesde meteen al de hoon van zijn werkgenoten –en had deze allengs volop te verduren– maar mocht in een brief toch melden dat “the Regius Professor of Modern History was recently seen reading The Hobbit” als ware het een klein academisch schandaal.

Lees verder “Tolkiens dwergen”

Dan nu het nieuws

Om mijn vermoeden te toetsen dat de Nederlandse taal zich bij uitstek voegt naar de cadans van het stafrijm, heb ik vanmorgen eens een eenvoudig experiment gedaan. Naar het voorbeeld van W.H. Audens Age of Anxiety – in het bijzonder de passage die inzet met ‘Now the news. Night-raids on.’ – stelde ik me de opgave om de hoofdpunten uit de ochtendkranten in deze vorm te gieten. Haar dreunende ritme is namelijk, zoals Audens verzen laten zien, bijzonder geschikt voor de bondigheid van nieuwsberichten. Vooral de mogelijkheid om lidwoorden weg te laten en een ‘telegramstijl’ te hanteren, biedt veel handvatten om de krachtige cadans van Oudengelse of Oudnoorse gedichten te benaderen. In combinatie met het gebruik van enkel de tegenwoordige tijd kun je bovendien een verre nagalm opvangen van het soort apocalyptische en visionaire verzen dat in de Völuspá (onderdeel van de Edda) overgeleverd is. Of mijn experiment geslaagd is laat ik aan de lezer over, maar ikzelf zou ‘s morgens de krant graag openslaan ware zij in deze vorm gesteld – al wordt het wereldgebeuren er bepaald niet vrolijker op.

Lees verder “Dan nu het nieuws”

Over het wilde haf

Overvloedig in zeemansspraak is onze taal. Veel uitdrukkingen die men daags en onbewust gebruikt stammen uit de beste tijd van zeilen en masten en golven. Hoe kan het dan dat onze taal maar anderhalf woord voor ‘zee’ kent? Er is zee en er is meer, welk zijn oude deelbetekenis ‘zee’ thans nagenoeg heeft verloren. Er is uiteraard nog oceaan, maar dat is, hoe mooi een woord het ook mag zijn, niet eigen. En er zijn nog verbindingen als het ruime sop, die flink aan dichterlijkheid hebben ingeboet, voor zover ze die ooit bezaten. Soms wordt de zee nog wel het blauw genoemd, maar zo’n benaming zal altijd een afgeleide blijven.

Lees verder “Over het wilde haf”

Leer en doem van de Dertiende Ezige

Vergeleken met de Oudengelse en de Oudnoordse overlevering is de Oudfriese overlevering maar bescheiden. De meeste teksten betreffen rechtspraak, en daar schittert het Oudfries in, maar de weinige verhalen en verhandelingen die het uiteindelijk hebben gered verbleken in kunstigheid bij die van de Oudengelse en Oudnoordse overlevering. Er is geen Oudfriese tegenhanger van Béowulf, geen tegenhanger van de Völuspá of van de Heliand; er is hoe dan ook geen Oudfries werk in stafrijm, de oude Germaanse dichtvorm, of enig waar heldendicht.

Maar in de Oudfriese overlevering zijn wel nagalmen te vinden van aloude Germaanse tijden, onder andere in de vorm van zeldzame woorden, weergaven van rechtsgang, en aanwijzingen naar een verloren mythologie.

Lees verder “Leer en doem van de Dertiende Ezige”

Eil en Alruin

In de negentiende eeuw werd in Frankrijk een hoogst belangwekkend walvisbenen kistje gevonden. Hoewel het toentertijd door een familie als naaidoos werd gebruikt, is het in de achtste eeuw na Christus in Northumbria (Engeland) gemaakt, ongetwijfeld voor meer plechtige doeleinden. Het kistje, thans bekend als de Franks Casket, is een en al versieringen, met taferelen die verwijzen naar verhalen uit de Germaanse, Romeinse en Bijbelse overlevering. Zo is op de voorkant de legende van Wieland de Smid uitgebeeld.

Lees verder “Eil en Alruin”

Dacht aan het diepe

Hwílum híe gehéton     æt hærg-trafum
wíg-weorþunga     wordum bædon,
þæt him gást-bona     géoce gefremede
wið þéod-þréaum.     Swylc wæs þǽw hyra,
hǽþenra hyht;     helle gemundon
in mód-sefan,     Metod híe ne cúþon,
dǽda Dēmend,     ne wiston híe Drihten God…

Bij wijlen boden zij    in gewijde huizen
eer aan afgoden,     uitten in woorden,
dat hen de zieldoder     hulp zou brengen
tegen het zeer des volks.     Zulks was hun gebruik,
hoop der heidenen;     hel bewaarden zij
in diep gemoed.     De Maker kenden zij niet,
de Dadenrechter,     ze wisten niet van Here God…

(Uit Beowulf, regels 175-81; eigen vertaling.)

Lees verder “Dacht aan het diepe”

Twee vreemde vogels

Huginn en Muninn zijn de raven van Odin, koning der Noormannengoden, zoals wij lezen in de IJslandse Edda. Zij gaan elke dag uit over de aarde en vertellen hem des avonds weer wat zij vernamen. Er zijn verschillende afbeeldingen gevonden van een krijger te paard met twee vogels bij zich, waarvan er een dan een ring in zijn bek draagt, misschien wel Odins magische ring Draupnir.

Odin zegt over zijn raven:

Huginn ok Muninn fljúga hverjan dag
jörmungrund yfir;
óumk ek Hugin, at hann aftr né komi,
þó sjáumk ek meir of Munin

(Hoege en Moene vliegen iedere dag
Ermegrond over
Vrees ik voor Hoege dat hij weerom niet komt,
doch hetzelfde meer voor Moene).

Lees verder “Twee vreemde vogels”