“O Vrouwe, gun ons zege in uw heilige woud!”
Zulk een verzoek kunnen wij ons voorstellen van de Friezen toen zij in 28 na Christus in opstand kwamen tegen de Romeinen. Hoewel het land der Friezen benoorden de Rijn lag, de stroom die in de Lage Landen de grens van het Rijk vormde, waren zij als bondgenoten ondergeschikt aan de Romeinen. Toen de eisen allengs onredelijk werden maakten de Friezen een vuist en vielen zij het castellum Flevo aan. De Romeinen zonden versterking, waaronder een afdeling ruiters van andere Germaanse stammen, en de Friezen braken hun beleg af en trokken zich terug. De Romeinen volgden hen door het zo lastige drassige land –jachtig dijken en bruggen bouwende– tot in het heilige woud van Baduhenna.
Daar, zo is het gemeld door de geschiedschrijver Tacitus, verloor het Rijk na een etmaal vechten negenhonderd manschappen. De overigen vluchtten weg en vierhonderd daarvan verschansten zich in het huis van ene Cruptorix, die ooit in het Rijksleger had gevochten. Daar brachten zij elkaar om het leven uit angst voor verraad en de toorn der Friezen. De Romeinen hebben dit nimmer vergolden en de Friese landen bleven buiten de grenzen van het Rijk, bij gunste van Baduhenna.
Over Baduhenna is verder niets overgeleverd. Zij zal een godin zijn geweest, daar er een heilig woud aan haar was gewijd, maar waar dit heilige woud stond is onwis. Het zal in elk geval niet ver hebben gelegen van het castellum Flevo, dat getuige bodemvondsten mogelijk bij het huidige Velsen in Noord-Holland lag. Even ten noorden hiervan ligt Heiloo, dat in de oudste overlevering Heiliginlo heet, letterlijk ‘heilig woud’. De zandrug aldaar zou het gedijen van een bos mogelijk hebben gemaakt. Omringd door boomloze draslanden zou het een bijzonder gezicht zijn geweest. Maar vooralsnog zijn daar nog geen sporen van een slag gevonden.
Hoe zit het dan met de naam Baduhenna? Wat betekent deze? De meeste woordkundigen zijn het erover eens dat het eerste lid Oudgermaans *badwa- ‘strijd’ is, een woord dat vanouds gebruikt is als naamstam, zoals in Nederlands Badelog, Oudsaksisch Baduhild, Oudengels Beaduríc en Oudnoords Böðvarr. Het is echter moeilijk om Baduhenna als geheel te duiden. Is het tweede lid een woord op zichzelf of slechts een achtervoegsel? Hieronder volgen drie duidingen waarin de naam als samenstelling van twee woorden wordt gezien.
De Duitse woordkundige Theodor Siebs leest Baduhenna als Oudgermaans *Baduhennō en verbindt het vrouwelijke *hennō met het geheimzinnige woord henne-, dat wij o.a. vinden in gewestelijk Nederlands hennekleed ‘doodhemd, lijkwade’ en henneblome ‘bilzekruid, bitterzoet, doodbloem’ en Engels henbane ‘bilzekruid’. De naam van de godin betekent dan ‘zij die doodt in de strijd’.
Zijn landgenoot de woordkundige Günter Neumann heeft dezelfde lezing, maar ziet *hennō als een samentrekking uit *hendnō. Dit zou dan een afleiding zijn van een wortel *henþ- ‘grijpen, pakken, verkrijgen’, vanwaar ook Gotisch -hinþan (in frahinþan ‘gevangen nemen, buit maken’), Oudzweeds hinna ‘verkrijgen’, Oudhoogduits hunda ‘buit’ en mogelijk Nederlands hand. Haar naam is dan ‘zij die verkrijgt in de strijd’. Het bezwaar tegen de beide duidingen is dat het woord *hennō, in welke betekenis dan ook, nergens anders is overgeleverd.
De Oostenrijkse woordkundige Theodor von Grienberger slaat een andere weg in. Hij stelt dat de -h- in Baduhenna mogelijk slechts een oneigenlijke overgangsletter is, zoals wel vaker is voorgekomen in de spelling van Germaanse namen, bijvoorbeeld Athahulf voor Athawulf. Of vergelijk Duits drehen uit Oudgermaans *þrēaną. Hoe dan ook was de h in Latijnse geschriften uit die tijd over het algemeen vaak een spookletter, opduikende waar hij niet thuishoorde.
Von Grienberger leest de naam zodoende als Oudgermaans *Baduwennō. Dit tweede lid, *wennō, is een vrouwelijke afleiding bij het werkwoord *wennaną ‘strijden, zich inspannen, streven, verkrijgen, zegevieren’, de voorloper van Fries winne en Nederlands winnen. Met Von Grienberger kunnen wij de naam dan uitleggen als ‘zij die verkrijgt in de strijd’. Het voordeel van deze duiding is dat *wennō ook elders is overgeleverd, en eveneens voor een mythologische benaming, namelijk in Oudhoogduits helliwinna ‘furie, Eumenide, wraakgodin’. Een mannelijke vorm van dit woord is te meer overgeleverd, bijvoorbeeld als Oudhoogduits -winno (in widarwinno ‘tegenstander, vijand’) en Middelnederlands winne ‘landbouwer; winnaar’. Verscheidene bekende woordkundigen als Rudolf Much en Moritz Schönfeld verkiezen dan ook deze duiding van Von Grienberger.
De hedendaagse Nederlandse/Friese vorm zou Badehinne dan wel Badewinne luiden, waarbij de klemtoon in beide gevallen op de eerste lettergreep ligt. De betekenissen van de drie duidingen liggen zo dicht bij elkaar dat de twee hedendaagse vormen als dichterlijke evenwoorden beschouwd zouden kunnen worden. Zij is hoe dan ook een krijgsgodin, wellicht enerhande walkeure, beschikkend op wie der strijders op het slagveld sterft en wie leeft.
Berkel, G. van & K. Samplonius, Nederlandse plaatsnamen, 3e herziene druk (Utrecht, 2006)
Braakman, W.A., “Baduhenna. Godin van het slagveld” in Westerheem: tijdschrift voor Nederlandse archeologie (50-1) (2001)
Grienberger, Th. von, “Zwischenvocalisches h in germanisch. und keltischen namen der römerzeit”, in Beiträge zur Geschichte der deutschen Sprache und Literatur, 19 (1894), blz. 527-36
Gysseling, M., Toponymisch Woordenboek van België, Nederland, Luxemburg, Noord-Frankrijk en West-Duitsland (vóór 1226) (webuitgave)
Liberman, A., An Analytic Dictionary of English Etymology (Minneapolis, 2008)
Much, R., “Germanische völkernamen”, in Zeitschrift für deutsches Altertum und deutsche Literatur, 39 (1895), blz. 34-51
Neumann, G., “Germanische Göttinnen in lateinischen Texten”, in Namenstudien zum Altgermanischen (Berlijn, 2008)
Orel, V., A Handbook of Germanic Etymology (Leiden, 2003)
Philippa, M., e.a., Etymologisch Woordenboek van het Nederlands (webuitgave)
Schönfeld, M., Wörterbuch der altgermanischen Personen- und Völkernamen (Heidelberg, 1911)
Siebs, Th. “Der todesgott ahd. Henno Wôtan – Mercurius” in Zeitschrift für deutsche Philologie, 24 (Berlijn, 1892), blz. 144-57
Simek, R., Dictionary of Northern Mythology (Cambridge, 2000)
Tacitus, P.C., Annales, vertaald door Ben Bijnsdorp (webuitgave)
Tacitus, P.C., Germania, vertaald en besproken door J.B. Rives (Oxford, 2002)
Vries, J. de, “Hunebedden en Hunen” in Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde (49) (Leiden, 1930)
Olivier, wat een mooi stuk weer!
Ik vind het heerlijk om telkens weer je passie voor taal en de herkomst (en betekenis) van namen te zien.
Dank je wel dat je dit wilt delen.
Hulde!
Beste Eric,
Mijn dank voor je vriendelijke woorden; ze doen mij stellig deugd!
Een mooi stuk, alleen heb ik wel wat aan te merken. Het idee van Tacitus over haar heilige woud zal mogelijk gebaseerd zijn op het Romeinse beeld van de Germanen, dat zij leven in bosrijke gebieden. Daarnaast kan, volgens dit artikel, de theorie dat Heiloo een ‘heilig bos’ was, de prullenmand in:
http://www.heiloo-online.nl/nieuws/7366-heiloo-is-geen-heilig-bos
Ook is er bij mij nog enige twijfel óf er wel een slag gevoerd was bij Velsen, de theorie is zeker niet nieuw, maar leeft al lang en is niet gebaseerd op feiten. De gedachtes over Kennemerland in de Romeinse tijd worden steeds ‘wilder’, waarbij er volgens zekere bronnen de hele opstand van Friezen in Velsen tegen ‘Castellum Flevum’ uit de duim is gezogen. Wat er werkelijk gevonden is, bestaat uit paalgaten van een houten hekwerk, vlonders en tentharingen, verder slingerkogels en een waterput met daarin overblijfselen van een Romeinse soldaat uit circa 15-30 A.D. *(Velsen I). Velsen II, op enige afstand, is van rond het jaar 40 A.D.
Ik ben langs een artikel hierover gekomen, en heb hier het volgende even geciteerd:
“Er is geen enkele inscriptie gevonden. Er is geen spoor van aanvallers gevonden. Daarna is er voor vele honderden jaren een archeologische leegte zodat de naam daar niet kan hebben voortbestaan, terwijl Flevum toponymisch toch al niets met Velsen te maken heeft. Het Castellum Flevum lag niet bij Velsen, maar aan het Flevum, vlakbij Calais. De naam Flevum bleef daar door de eeuwen heen gedocumenteerd bestaan en vormde veel later de kern van een nieuwe negende eeuwse naam Flelandria voor het nieuw droogvallend land wat zich via Flandria ontwikkelde tot Vlaanderen. Met de uitbreiding van het gebied door de graven van Vlaanderen verdrong deze de oorspronkelijke naam Fresia van het oudere gebied ten zuid-oosten daarvan.”
Beste Niek,
Bedankt voor de aanvulling. Zoals gezegd maakt de afwezigheid van sporen van strijd het hoe dan ook onwaarschijnlijk dat Heiloo de plek van de slag was.
Dat er in Heiloo daarnaast ook geen spoor is van bos sinds de Bronstijd (tot de aanleg van het huidige bos) is wel verrassend. Het woord lo(o), als het niet een ander woord betreft, lijkt door de eeuwen heen een waaier van betekenissen te hebben gehad, van ‘open plek’ tot ‘open plek in het bos’ tot (in sommige streken) ‘bos’, maar het zijn van deze vooral (sommige) bossen die volgens ons inzicht heilig waren voor de oude Germanen en verwante volken. Niettemin, ‘heilig woud’ als betekenis voor de plaatsnaam bewijst inderdaad een voorbarige duiding te zijn.
Ten slotte, het stuk dat je aanhaalt rust op de, hoe zal ik het zeggen… omstreden stellingen van Albert Delahaye. Alleen al de naamkundige bochten waarin hij zich wrong om zijn stellingen kracht bij te zetten deden deze niet goed.
Mooi dat je, door terloops *henþ- te vermelden, mij de etymologie van het opmerkelijke Friese werkwoord “(op)heine” (vangen) ineens een stuk duidelijker maakt.
Nou, Fries heine gaat terug op Oudfries henda, van Oudgermaans *handijanan, een afleiding bij *handuz (Fries hân, Nederlands hand). Het is de vraag of dat laatste woord werkelijk van die wortel *hinþ- komt, maar het lijkt mij waarschijnlijk.
Ik denk ook aan het Friese woord voor ‘hoek’ of ‘plaats’: herne. In het Oudfries ongetwijfeld ‘herna’. Zoals gebruikelijk wordt de /r/ voor de /n/ niet uitgesproken. Vandaar ‘-henna’? Dan zou het ‘plaats waar gestreden is’ betekenen. Het is zomaar een suggestie. Wie ben ík.
Beste Lútsen,
Op zich geen gekke gedachte, maar het past niet als we zien hoe het er in het Oudgermaans uitzag:
Fries herne gaat terug op Oudfries herne (niet herna) en net als Oudengels hyrne en Oudnoords hyrna uiteindelijk op Oudgermaans *hurnjōn.
Dank voor je snelle reactie. Dit is een heel interessante site, waar ik heel toevallig op terecht kwam gisteren. Hij staat al in mijn favorieten.
Kan het zijn dat schrijver die Baduhenna opschreef het woord niet van een briefje over schreef maar het uit mondelinge overlevering vernam? En uiteraard niet eens uit eerste hand? Dat we rekening moeten houden met een woord (of woorden) in de toenmalige taal dat via via bij een schrijver terecht kwam die zeker die taal niet machtig was en uiteindelijk in het gunstigste geval een woord opschreef dat klanktechnisch enigszins in de buurt kwam van wat er feitelijk was gezegd?
Kan het dan zijn, dat als bovenstaande enigszins aannemelijk is, dat er iets gezegt is als: “Bij de Horne”? Een toponiem dat in West-Friesland veel voorkomt. Zelfs als een tegenwoordig redelijke stad aan het IJsselmeer.
De gedachte sluit aan bij die van Lútsen Bakker. En houd rekening met dat het woord onmogelijk door de bevolking ter plaatse exact overgeleverd is aan Tacitus. En dus niet fijntjes ontleed kan worden in proto-Fries of wat voor proto dan ook.
Waarbij dan ook nog opgemerkt mag worden dat we niet met zekerheid weten welke taal de Friezen van toen spraken omdat ze in de derde eeuw hun gebieden verlieten en hoogstwaarschijnlijk in het Frankische verbond opgingen. Zoals W.J.de.Boone in 1954 al meende te kunnen aantonen in zijn boek “De Franken van hun eerste optreden tot de dood van Childerik”. En dan wellicht het proto-west-neder-frankisch spraken 🙂 Of een Keltische taal zoals sommigen (oa Nelleke IJssenagger) tegenwoordig ons willen doen geloven.
Goeie kans dat de naam mondeling tot de opschrijver is gekomen, ja. Ik ging er zelfs van uit. Het kon overigens ook een lokale bewoner in dienst van de Romeinen zijn geweest.
De uitdrukking bij de horne is Germaans, dus als we die willen overwegen moeten we kijken naar dier toenmalige, Oudgermaanse vorm, met verbuiging en alles. Die moet ongeveer bī þaizōi hurnjōni hebben geluid, of zonder voornaamwoord bī hurnjōni. Dat ligt dusdanig ver van Baduhenna af dat we het wel uit kunnen sluiten.
Over het algemeen was de Romeinse weergave van Oudgermaanse (en andere) namen trouwens best aardig. Ze komen meestal tamelijk overeen met wat we verwachten op grond van de latere vormen die door de sprekers zelf zijn opgeschreven. En dat is ook niet gek, want de Romeinen zullen omwille van de administratie en logistiek van hun krijgsmacht enige nauwkeurigheid in communicatie hebben nagestreefd. Maar goed, we moeten natuurlijk ook nog rekening houden met eventuele fouten die gemaakt worden in het kopiëren van handschriften.
De gedachte dat de oude Friezen Keltisch waren –of in elk geval niet-Germaans van oorsprong– is de laatste jaren in zwang gekomen onder sommige geleerden, wat mij betreft op grond van niet bijster overtuigende argumenten.