De wakel wintergroen op woeste grond

Hoewel het gebruik van de kerstboom zoals wij het kennen slechts twee eeuwen geleden lijkt te zijn verbreid vanuit Duitsland, waar het ook niet al te oud ware, moet de zinnekracht van de groenblijvende boom of struik al heel lang gevoeld zijn overal waar echte jaargetijden wisselen. In de Lage Landen komen oorspronkelijk slechts enkele van zulke soorten voor, waaronder niet de spar, nu de wijnachtsboom bij uitstek, maar wel de jeneverbes. Of om met een inheems woord te spreken: de wakel. Lees verder “De wakel wintergroen op woeste grond”

Vergaard, verborgen, bewaakt

Zo groot als onze woordenschat is, er ontbreken intussen heel wat kleinoden die er ooit lang deel van waren. Ook uitgerekend een woord voor ‘schat’ is al enige tijd verdwenen, alsof het ongezien een donkere hoek is ingerold of recht onder onze neus vandaan is geroofd door een of andere vranke smiecht. Waar is hoord gebleven? En waar hadden we het ook alweer vandaan? Lees verder “Vergaard, verborgen, bewaakt”

Lof der lijsterbes

Hij was er als een van de eersten, toen de ijstijd eindelijk voorbij was en de Lage Landen veranderden van een grote toendra naar de groene streken die ons zo vertrouwd zijn. De lijsterbes is een ware, winterharde spil in het wild: zijn lover, knoppen, bloemen en vermiljoene bessen zijn een weldaad voor menig voedsel zoekend dier, beslist niet slechts de vogels waar hij naar vernoemd is. En dat is niet zo lang geleden gebeurd. Vroeger heette hij namelijk anders—en beter: kwikboom en everes.

Lees verder “Lof der lijsterbes”

Waar de ulven aarden

Een “verdwenen oude boomnaam” schuile in Ulft en Ulvenhout. Mijn ogen lichten op. Gelijk een draak die nog niet genoeg kostbaarheden heeft vergaard ben ik bijna verbolgen dat mijn woordenschat al die tijd dit kleinood heeft ontbeerd. Het staat in de nieuwste uitgave van Nederlandse plaatsnamen verklaard (2018) van Van Berkel & Samplonius, maar om welke boom het moet gaan zeggen ze er niet bij. Wat zijn ulven en waar zijn ze te vinden?

Lees verder “Waar de ulven aarden”

Dit daverende dier

Aan paarden hebben wij onze taal te danken. Niet dat er ooit ergens in een weide een wijze hengst of merrie het woord schonk aan stomme tweevoeters. Wel dat het Indo-Europees –de voorloper van het Nederlands en de meeste andere Europese talen– zich zo wijd kon verbreiden omdat diens oorspronkelijke sprekers waarschijnlijk krijgshaftige, bekwame ruiters waren. Deze woonden aanvankelijk als veehoeders op het westereinde van de Steppe, waar zij wel als eerste mensen ooit op de ruggen van rossen waren geklommen, zo’n zesduizend jaar geleden.

Lees verder “Dit daverende dier”

Wij twee

Na een woelig leven van duizenden winters waren ze op het laatst waargenomen op de Noordfriese Waddeneilanden, waar ze halverwege de vorige eeuw een eenzame, stille dood stierven – vergeten en niet gemist, maar best een verlies. Ik heb het uiteraard over de Germaanse tweevoudsvormen. De taal van onze voorouders, zoals verwante en andere talen, had namelijk voornaamwoorden voor niet alleen enkele personen en meerdere personen, maar ook tweetallen, in dit geval voor ‘wij twee’ en ‘jullie twee’.

Lees verder “Wij twee”

De kleur van verstilling

In andere talen is het nooit aangetroffen, maar tot in de zeventiende eeuw bestemden dichters en schrijvers in de Lage Landen het geheimzinnige woord deluw voor een kleur die het midden houdt tussen vaal, flets, geelbleek, lijkbleek en loodkleurig. Het is in het bijzonder de onzalige tint van het verstillende gelaat en van ebbend leven uit mensen en bloemen.

Lees verder “De kleur van verstilling”

De stapels die reuzen wrochten

Gestaag was de regen, steil de wandeling, in dit koele woudland vol beken en vallen en ranke sparren. Er klonk een spel van ruisend water en kwelende vogels die zich bezigden in de vroege lente. En toch leek het stil, zij het door vrede of voorbode. Na een uur of wat kwamen we uit bij een opener oord, mijn makker en ik. Een mist hing daar dik over de mossige rotsenbodem en het pad leidde verder opwaarts langs struiken en berken en ander jong loof. Al na enige stappen vonden we hetgeen we voor gekomen waren. De eerste stapel van geweldige stenen doemde op door de sluier. Hadden we een zonderling gezang gehoord, zacht en helder als uit een ander rijk, het had ons niet verbaasd. Maar het bleef stil en ik vroeg me af wat het volk hier in vroegere eeuwen over deze stapels dacht en had gehoord. En waarom men besloten had hen Käste te noemen.

Lees verder “De stapels die reuzen wrochten”

Lummelen bij de haard

Van de vele volksverhalen die de Noren rijk zijn gaan enkele van de bekendsten over een jonge knul genaamd Askeladden – av det han støtt satt og grov og raket i asken ‘omdat hij almaar zat te wroeten en rakelen in de as’. Er wordt van hem maar weinig verwacht, in tegenstelling tot zijn oudere broers Per en Pål, die beide op hun eigen wijze zeer bekwaam zijn. Maar als het erop aankomt blijkt juist hij de vernuftigste en moedigste te zijn en weet hij onder meer trollen te verslaan en de hand van de koningsdochter te winnen. Ook de Denen en Zweden kennen hem vanouds en verhalen zoals de zijne waren tevens bekend in de rest van de Germaanse wereld en daarbuiten.

Lees verder “Lummelen bij de haard”

Laat u niet goken

Weinig dieren zijn zo doortrapt als de koekoek. De vrouwtjes, vaak met hulp van de mannetjes, leggen ongezien hun eieren in de nesten van andere (soorten) vogels. Hun jongen komen eerder uit het ei dan die van de ‘pleegouders’ en ze groeien ook nog eens sneller. Vervolgens eisen ze de meeste aandacht om zich goed vol te laten stoppen. De meeste koekoeksjongen volgen bovendien de aangeboren neiging om de echte eieren of jongen uit het nest te werken. Het is allemaal zeer listig en gemeen en het is dan ook geen toeval dat de oudere naam van de koekoek, gook, verwant is aan woorden voor verberging en bedrog.

Lees verder “Laat u niet goken”