Hwílum híe gehéton æt hærg-trafum
wíg-weorþunga wordum bædon,
þæt him gást-bona géoce gefremede
wið þéod-þréaum. Swylc wæs þǽw hyra,
hǽþenra hyht; helle gemundon
in mód-sefan, Metod híe ne cúþon,
dǽda Dēmend, ne wiston híe Drihten God…Bij wijlen boden zij in gewijde huizen
eer aan afgoden, uitten in woorden,
dat hen de zieldoder hulp zou brengen
tegen het zeer des volks. Zulks was hun gebruik,
hoop der heidenen; hel bewaarden zij
in diep gemoed. De Maker kenden zij niet,
de Dadenrechter, ze wisten niet van Here God…
(Uit Beowulf, regels 175-81; eigen vertaling.)
De hel zien wij thans vooral als een christelijk begrip, maar ook in het wereldbeeld van onze heidense voorouders speelde zij een belangrijke rol. Zij geloofden in een onderwereld waar de doden verblijven. Het woord hel zelf stamt dan ook uit heidense tijden en komt mogelijk van dezelfde wortel als onder andere hol, hullen en verholen. De exacte oorspronkelijke voorstelling ontgaat ons echter. Was de hel het ‘verholen rijk’? Of betekende het bijvoorbeeld voorheen ‘graf’, en daarvoor ‘begraving, verberging’? Het blijft ingewikkeld om vast te stellen wat men zich in die oude heidense tijden precies voorstelde bij de onderwereld, maar door licht te werpen op verschillende woorden die er verband mee houden komen we wellicht wat meer te weten.
Niflhel
“Hitt er þó mest, er hann gerði manninn ok gaf honum önd þá, er lifa skal ok aldri týnast, þótt líkaminn fúni at moldu eða brenni at ösku, ok skulu allir menn lifa, þeir er rétt eru siðaðir, ok vera með honum sjálfum þar sem heitir Gimlé eða Vingólf, en vándir menn fara til Heljar ok þaðan í Niflhel. Þat er niðr í inn níunda heim.”
“[Dit is het grootste werk van Óðinn]: dat hij de mens schiep en hem toen geest gaf, die zal leven en nimmer vergaan, al rot het lichaam tot aarde of brandt het tot as. En alle mensen zullen leven die recht van zeden zijn, en met hemzelve zijn in de plaats die Gimlé of Vingólf heet. Maar slechte mensen gaan naar Hel en vandaar neer in Niflhel. Dat is beneden in de negende wereld.”
(Eigen vertaling.)
Zo zegt een vermomde Óðinn tegen de Zweedse koning Gylfi in de Proza Edda. De IJslandse dichter en geschiedkundige Snorri Sturluson schreef dit boek in 1220 na Christus als een dichtershandsboek, maar hij verwerkte er ook een grote hoeveelheid heidense mythologie in. Snorri was een christen en het is dus de vraag in hoeverre hij hier authentieke heidense overlevering weergaf of de twee geloven vermengde, en of zijn eigen dichterlijke verbeelding ook hier van invloed was. Maar dat terzijde.
Rond de Oudnoordse naam Niflhel bestaat nog altijd enige verwarring. Volgens oude duidingen is nifl- een (onverklaarde) variant van Oudnoords njól ‘nevel’, welke net als Nederlands nevel teruggaat op Oudgermaans *nebulō ‘nevel’. Niflhel werd (en wordt nog steeds) vertaald als Nevelhel ‘de nevelige onderwereld’. Maar, zoals het Etymologisch Woordenboek van het Nederlands stelt, eerder lijkt nifl- te komen van Oudgermaans *nihwela- ‘diepgelegen’, een woord dat we ook nog terugvinden in Middelnederlands niel ‘voorover geworpen, op de grond geworpen’ (vanwaar vernielen), Oudfries *niwul ‘bodemloos’ en Oudengels neowol (varianten nifol, nihol, néol) ‘voorovergebogen, neergeworpen; diepgelegen’. Zo is Niflhel dus niet ‘de nevelige onderwereld’, maar ‘de diepgelegen onderwereld’. Zoals Óðinn volgens Snorri ook zegt: wie naar Niflhel gaat, gaat tot “beneden in de negende wereld”.
Nibelung
Welnu, hoogstwaarschijnlijk bestaat rond de Middelhoogduitse naam Nibelung dezelfde verwarring. Wij kennen deze naam vooral van het Middelhoogduitse heldendicht het Nibelungenlied. Daarin lezen we hoe de held Siegfried de twee broers Nibelung en Schilbung doodt en hun schat meeneemt, de Nibelungenschat. Wel, volgens oude duidingen is nibel- een (onverklaarde) variant van Middelhoogduits nebel ‘nevel’, en kan Nibelung gelezen worden als Neveling ‘die van/uit de nevel’. Maar net als nifl- in Niflhel lijkt nibel- in Nibelung eerder van het voornoemde *nihwela- ‘diepgelegen’ te komen. Zo’n klankontwikkeling van Oudgermaans /(h)w/ naar Duits /b/ lijkt misschien gek, maar die vinden we bijvoorbeeld ook in de ontwikkeling van Oudgermaans *ī(h)wō ‘ijf, taxus’ naar Oudhoogduits īwa, naar Middelhoogduits īwe, ībe, naar uiteindelijk Duits Eibe.
Zo bekeken zou Middelhoogduits Nibelung moeten zijn voorgegaan door Oudhoogduits *Niwelung. En zulks lijkt inderdaad overgeleverd te zijn, hoewel in gelatiniseerde vorm, in het oudste handschrift van een Latijns gedicht genaamd Waltharius. In dat gedicht, dat verhaalt van de daden van de legendarische Gotische koning *Walþuharjis, wordt namelijk een koninklijk Bourgondisch geslacht bij de naam Nivilones genoemd. (Dit moet wel dezelfde naam zijn, want het voornoemde Nibelungenlied speelt zich grotendeels af aan het hof van de Bourgondiërs.) Volgens oudere duidingen zou de -v- in Nivilones een Oudhoogduitse /b/ weergeven (waarmee de duiding van het latere Nibel- als ‘nevel’ gesterkt zou worden), maar eerder lijkt de -v- gewoon een Oudhoogduitse /w/ weer te geven. De naam Nibelung betekent dus waarschijnlijk ‘die uit/van het diepgelegene’.
Mensen of dwergen
Het wordt ingewikkelder wanneer we in een ander Middelhoogduits gedicht, Das Lied vom Hürnen Seyfried, lezen dat Nyblung de naam is van de dwerg van wie oorspronkelijk de schat was die Siegfried meeneemt. Want bij wie hoorde nu oorspronkelijk de naam Nibelung? Heette er werkelijk ooit een Bourgondisch geslacht Nibelung (bijvoorbeeld omdat ze ooit in een laagland woonden), of is dat geslacht achteraf met die naam vereenzelvigd en is Nibelung in oorsprong een dwergennaam? Dat laatste lijkt ook goed mogelijk, want dwergen leven volgens het oude heidense geloof ondergronds. (In de duiding van J.R.R. Tolkien zijn dwergen gesloten wezens die gretig delven naar grondstoffen.) Zo bekeken is een dwerg bij uitstek een Nibelung ‘een uit/van het diepgelegene’. Maar is Nibelung dan oorspronkelijk de naam van één dwerg in het bijzonder, of van een bepaald dwergengeslacht, of een oude benaming voor dwergen in het algemeen?
Het is verleidelijk te denken dat de Middelhoogduitse naam Nibelung en de Oudnoordse naam Niflhel beide in volle vorm zijn overgeleverd uit een Oudgermaanse namenschat; dat men alom in de oude Germaanse wereld wist van de diepe onderwereld genaamd *Nihwelahaljō (> Niflhel) en dat men dwergen ook wel *Nihwelungōz (> Nibelungen) noemde omdat die nu eenmaal onder de grond leefden. Maar zelfs als ze onafhankelijk van elkaar zijn gevormd, dan nog kunnen wij nog proeven van een algemeen Germaanse oervoorstelling over de onderwereld(en) en de wichten en wezens die er wonen.
Niflheim
Doch het spoor gaat verder, want naast Niflhel bestond er in de Noordse mythologie ook nog Niflheim. Het is niet helemaal duidelijk hoe Niflhel en Niflheim zich tot elkaar verhouden, maar nifl- is in beide namen ongetwijfeld hetzelfde woord. Niflheim wordt omschreven als een zeer koude wereld in het uiterste noorden. Het is de tegenpool van Múspellheim, een zeer hete wereld in het uiterste zuiden. Ooit zal de vuurreus Surtr (‘Zwarte’) vanuit Múspellheim met een vlammend zwaard naar het noorden komen om samen met “de zonen van Múspell” de goden te verslaan tijdens de Eindstrijd, de Ragnarök (‘het lot van de goden’). Als de twee oerrijken liggen Niflheim en Múspellheim volgens de Noordse overlevering ook aan de basis van de Schepping.
Naast Niflhel en Niflheim was er overigens ook nog de wereld Hel(heim) en het wezen Hel. Hel woont volgens de Noordse overlevering in Hel(heim), maar elders zegt Snorri dat Hel in Niflheim woont. Het is een kluwen van namen en noties, maar het zou goed kunnen dat Hel ‘onderwereld’ en Niflheim ‘de diepgelegen wereld’ oorspronkelijk naar één en dezelfde wereld verwijzen, en dat met Niflhel ‘de diepgelegen onderwereld’ domweg de diepste, laagste gebieden van Hel/Niflheim werden bedoeld.
Noord
De onderwereld, of diens ingang, ligt volgens de Noordse overlevering dus in het uiterste noorden, waar het koud is. Wel, het woord noord kan zelf ook nog voor verrassingen zorgen. Het is de voortzetting van Oudgermaans *nurþaz en is in de verte waarschijnlijk verwant aan onder andere Grieks nérteros ‘dieper, lager gelegen’ en Sanskriet naraka-‘onderwereld, hel’ (doch niet aan het voornoemde *nihwela-). Zo lijkt *nurþaz dus afgeleid van een wortel die ‘laaggelegen, diepgelegen’ betekent. Het Etymologisch Woordenboek van het Nederlands (EWN) tracht deze afleiding te verklaren door *nurþaz te zien als “het gebied waar de zon onder de aarde is (tegenover het zuiden waar zij haar hoogste punt bereikt)”. Is het echter niet waarschijnlijker dat *nurþaz oorspronkelijk ‘onderwereld, hel’ betekende, en dat, omdat men volgens het oude geloof meende dat (de ingang tot) de onderwereld in het noorden lag, met *nurþaz vervolgens ook het noorden zelf werd aangeduid?
Angband
In de werken van J.R.R. Tolkien vinden we het verband tussen het noorden en de onderwereld terug. Professor Tolkien, gespecialiseerd in Germaanse talen, geboeid door wat hij “that noble northern spirit” noemde en zich ook een noorderling voelend, verwerkte naast zijn diepe katholieke overtuigingen ook veel oude Germaanse voorstellingen in zijn verhalen. Zo lezen we hoe de grote vijand Morgoth in het hoge noorden van Midden-Aarde een grote vesting bouwt genaamd Utumno/Udûn ‘groeve, onderwereld’, om zijn aanwezigheid op Aarde te verbergen voor Alvader en de Machten. Na zijn wandaden vernietigen zij uiteindelijk deze vesting, maar verder naar het westen doch tevens in het hoge noorden, bouwt hij een tweede: Angband ‘ijzeren gevang’. En deze is ook van grote omvang en tot diep in de aarde. Daar huist hij drommen Orken en ook andere onhouden, zoals Balrogen.
Afsluitend
Het valt niet mee om de christelijke invloeden te ontdekken en vast te stellen in de heidense overlevering. Er zullen oorspronkelijk al veel overeenkomsten zijn geweest tussen het heidendom en het christendom; wie denkt christelijke elementen uit het heidendom te kunnen zonderen, die zondert wellicht ook authentiek heidense elementen uit. Bovendien is het heidendom van de ene plaats en tijd niet hetzelfde als dat van elders en eldens. Dat geldt ook voor de voorstellingen rond de hel. Zulks kan een nachtmerrie zijn voor de academicus, die vanuit zijn vak wenst te toetsen en in te delen, maar voor de mens in het algemeen kan zo’n geheel van vervlochten en langgroeiende voorstellingen een groot genoegen zijn. Daarom is het Oudengelse heldendicht Beowulf, dat speelt in een tijd van twijlicht tussen heidendom en christendom, ook zo’n edelwerk.
Nog een plaatsje in de Kempen waar waarschijnlijk de stam -Niel- lagergelegen
plaats in vervat zit nl : de gemeente NIJLEN. Oudste vermelding ‘Nile’.